Gedichten. Deel 1
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
Neen! met geen ander oogmerk ruischt
De branding, die hier kookt en bruist,
En, bij ontzagbre tusschenpoozen,
Uit dit eerwaardige gewelf
Een weergalm lokt van wat zijzelf
Heeft tot haar eeuwig lied gekozen,
Een weergalm van veel schooner klank
Dan orgeltoon of koorgezang.
Wel mag, van uit het schuim der baren,
Dit heiligdom op 't uwe staren,
Iöna! en uw trotsche kerk,
Van heerlijkheid tot puin vervallen! -
O Zoon des stofs! verleer uw brallen!
Dit was uw, maar hier is Gods werk.
Van het onbewoonde Staffa, dat zich 120 voet boven de oppervlakte der zee verheft, ziet men in de verte Iöna, een ander eiland der Hebriden, dat ook den naam van het Heilige Eiland draagt, in het Gaelsch I-Colm-kill, (bedorven voor Iï-Cholum-Chille) d.i. Eiland van Columba's cel. Hier landde, in de zesde eeuw, uit Ierland deze, in die wateren eerste, apostel des Christendoms; en sedert werd het een eiland vol ‘volks, vol kloosters en vol kerken;’ ook vooral vol graven van doorluchtige personages, die in dien heiligen grond begeerden te rusten. Van dit alles zijn de merkwaardige en deels zeer schoone overblijfselen nog te zien. De belangrijkste zijn die der eenmaal prachtige hoofdkerk. - Zie mijn klein geschrift: Iöna, Amst. 1861. |
|