Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan Brigitta. O zeg niet, melief! zoo bedrukt van gelaat, Dat de lente uwer jeugd is verloopen, Noch verwijs mij naar vrouwen in bloeiender staat, Tot genoegens, die gij nog doet hopen. Sier de bloeiende April zich met wingerdloof 't hoofd, Als zijn ranken uit speelschheid zich krullen: 't Is de gloeiende August, die den druiventros stooft, Om den beker der weelde te vullen. Eener nimf was uw leest eens, zoo slank en zoo rank; Ik beken dat de tijd haar vergroofde; Eener ster in uw oogen de vonklende sprank! Ik beken dat de zorg haar verdoofde. Maar genoeg dat uw tred zich nog driftig versnelt, Om na afzijn me aan 't harte te drukken; En genoeg dat uw oog mij de liefde nog meldt, Die weleer onze jeugd mocht verrukken. Vorige Volgende