Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Het meisje van Toro. Het zonlicht daalde op Toro's meer Met zwakker gloed en matter goud, En 't windje schudde zacht in 't woud De blaadren heen en weer. Een meisje zat daar, overschoon, Maar mat van oog en bleek van koon; Helaas! aan 't arme kind Ontzonk de hoop, ontzonk de moed, Zij paarde tranen aan den vloed En zuchten aan den wind: ‘O Heilgen, die daar boven troont, Van waar gij, goed en zacht van aard, Tot zegen nederziet op de aard, Eens door uzelv' bewoond! O lieve, zuivre Moedermaagd! Tot wie geen droeve vruchtloos klaagt, Aanschouw mijn smart, mijn angst: Wend nood en dood van Walter af, Of stort Lenore in 't vroege graf, Haar eenigste verlangst.’ Al verder klonk het krijgsgedruisch, Al zwakker werd de wapenklank - En aanvalskreet en zegezang Versmolt in 't windgeruisch: Met ingehouden adem staart De droeve bosch- en heuvelwaart, En zucht en weent. - O, schrik! Een krijgsman naakt met tragen tred; Ontsloten is zijn krijgshelmet, En onheil spreekt zijn blik. ‘O red, schoon meisje! red u, spoed U voort! reeds vlucht geheel ons heir, En die u voormaals heeft behoed, Die dappre - leeft niet meer... O red u - waarom nog gemard? Een speerpunt trof uw Walters hart, Ginds ligt hij - dood en koud! O red u - haast u, schoone maagd! [pagina 63] [p. 63] Straks komt de vijand opgedaagd; Reeds nadert hij door 't woud.’ En nauwlijks was des moeden stem Tot 't geven van 't bericht in staat; En zij, met doodszweet op 't gelaat, Maar nauwlijks hoort zij hem. Ach! koud en machtloos zeeg zij neêr; En toen de zon voor Toro's meer Ook nederzeeg in 't wachtend west, Toen was 't voor hem en haar voor 't lest. Vorige Volgende