Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] De kavalier. (Rokeby.) Nog grauw was de scheemring, nog neevlig het zwerk, Mijn lief steeg te paarde krijgsvaardig en sterk, Langs velden en wegen, waar 't oproer zich toon': God hoede den dappre, die strijdt voor de Kroon! Waar zijde hem dekte, 't pantsier knelt hem daar; Het staal van den helm drukt het goud van zijn haar; Het zwaard aan zijn heupe blinkt edel en schoon: God zeegne den dappre, die strijdt voor de Kroon! 't Is voor 't recht van Oud-England, zoo strijdzucht hem blaak'; Haar Vorst is zijn leidsman, haar Kerk is zijn zaak; Zijn wachtwoord is eer, en beroemdheid zijn loon: Strij' God met den dappre, die strijdt voor de Kroon! Laat ze roemen hun Fairfax, hun Waller en al 't Rondhoofdig gebroedsel van Westminster-hall; Maar weet! al koos de opstand 't stout Londen ter woon: De speren van 't Noorden omringen de Kroon. Daar 's Cav'ndish, en Derby, ontzaglijk altoos, Daar 's Erins grijze Ormond en Schotlands Montrose.Ga naar voetnoot1) Durft ge uw Skippon nog meten, uw Massey, uw Brown, Met Oud-Englands Baronnen, geschaard om de Kroon? O vreugde over 't hoofd van elk braaf Kavalier! Zij zijn speer onweerstaanbaar, en sterk zijn pantsier! Tot bij zege en in vreê hij zijns harten zucht toon In een dronk op zoet England, haar Kerk en haar Kroon! voetnoot1) Spreek: Montrooz'. Vorige Volgende