Gedichten. Deel 1
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekendDe laatste meistreel.
| |
[pagina 43]
| |
Hij nadert, aarzelt, staat er voor,
Vermant zich, treedt de voorpoort door;
Die poort, wier boom en zwaar beslag
Een sterken vijand keeren mag,
Maar gaarne een goed onthaal voorzeit
Aan ouden dag en hulploosheid.
De burchtvrouw zag hoe moede en mat
De grijsaard over 't slotplein trad;
Zijn schroom geviel der hertogin,
Zijn achtbaar uitzicht nam haar in.
En ras kent elk haar hoog gebod,
Hem wel te ontvangen op het slot.
Zijzelf was, spijt haar edel bloed,
Niet onbekend met tegenspoed;
Want, schoon zij macht aan schoonheid paart,
Het noodlot heeft haar niet gespaard,
Maar perst haar bittre tranen af
Bij Monmouths vroeg en bloedig graf.
Als spijs en drank hem zijn beschikt
En de oude man geheel verkwikt,
Herleeft zijn dichterlijke trots;
Het oog schiet vuur, de tong komt los;
Het geldt Graaf Francis, dood sinds lang,
Graaf Walter, waardig lof en zang;
Geen dapprer held zat ooit in 't zaâl;
En hoe hij menig schoon verhaal
Te doen wist van den ridderkring,
Die met Buccleuch te velde ging;
En, als de hooggeboren vrouw
Eens grijsaards pogen hooren wou,
Al was zijn stem zoo forsch niet meer,
Zijn hand zoo vast niet als weleer,
Hij wist nog wel een lied te spelen,
Dat haar niet ganschlijk zou vervelen.
Men leent zijn heusch verlangen 't oor,
En de oude Meistreel krijgt gehoor.
Maar als, ter burchtzaal ingetreen,
Met al haar juffren om haar heen,
De hertogin den bard ontving,
Geloof ik dat hem 't hart verging.
Hij stemt de harp, maar mist den moed,
Die, door te durven, slagen doet,
En overstelpend gaat een stroom
Van beelden, als een bange droom
Van langverleden vreugd en smart
Hem door het kloppend brein en hart.
Hij stemt de harp nog eens; voor niet;
| |
[pagina 44]
| |
Zij blijft ontstemd. De burchtvrouw ziet
Met deernis hoe hij zwoegt en beeft;
Zij prijst den klank, dien 't speeltuig heeft;
Zij geeft den speelman moed en tijd,
Tot hem de rechte toon verblijdt,
De rechte toon, het juist akkoord
Met zielewellust wordt gehoord!
‘Nu,’ zegt de zanger, ‘wil hij 't wagen
Nog eens een lied, voor vele dagen
Voor 't laatst gezongen, als hij dacht,
Te doen herleven in zijn kracht.
't Was voor geen dorpers laaggeboren,
Het was bestemd voor de edelste ooren;
Eens zong hij 't met een vol gemoed,
Den koning voor op Holy-roodGa naar voetnoot1).
O, hoe gelukkig zou hij 't achten,
Zoo hij, na zoo veel jaren tijds,
Den langvergeten tekst en wijs
Herroepen mocht in zijn gedachten!’
Helaas! zij doen zich deerlijk wachten...
Wel menige aanvang wordt gemaakt.
Maar 't hoofd geschud, en weer gestaakt.
Op eens, hij heeft den toon gegrepen!
En moedig heft hij 't nu omhoog;
Een lach, een traan blinkt in zijn oog;
De geestdrift, die zijn hart bewoog,
Zal spoedig alles met zich slepen.
In wisselmaat, nu forsch, dan zacht,
Dwingt hij 't weerklinkend koord met kracht;
Geen vrees, geen opzien meer, geen schromen;
De zorg is aan zijn hart ontnomen;
Zijn hooge jaren, lang verdriet,
Zijn armoe, hij gevoelt ze niet;
't Is alles in den stroom verslonden,
't Gaat alles onder in den gloed,
Waarbij zijn dichterlijk gemoed
Zijn jeugd en kracht heeft weergevonden.
't Verzwakt geheugen wordt gesterkt;
Elk geestvermogen waakt en werkt,
Tot dubble veerkracht opgewonden:
En ondersteund door 't harpgeklang
Klinkt dus des Laatsten Meistreels zang.
|
|