Print Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De doodsklok. De doodsklok luidt. Gezangen zwijgen. De scherts heeft uit. De zuchten stijgen. De wang verbleekt. De doodsklok spreekt. De doodsklok spreekt: ‘Het gaat op scheiden. Schoon 't hart u breekt, Wilt u bereiden! Vergeefsch misbaar! De tijd is daar. De doodsklok zegt: Wel moogt gij schromen, Die voor 't gerecht Eens Gods moet komen, Wiens heilig oog Nooit schijn bedroog. Geteld, gericht Zijn al uw zonden; Uw deugd te licht Voor God bevonden; Verdiend verderf Uw deel en erf!’ Maar englenzang Klinkt luid er boven, Als om 't geklang Der klok te dooven: Daar is geen nood, ‘Daar is geen dood, Voor die gelooven! Niets kan Gods kind Aan Hem die 't mint Ontrooven!’ Vorige Volgende