Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] Wat in den grijsaard omgaat. De grijsaard, die een beeldschoon aangezicht, Den zachten straal die uit lieve oogen licht, Het glansrijk goud van rijke en blonde lokken, De aanminnigheid van 't vriendlijkst wezen ziet, Gevoelt in zich de wondre ontroering niet, Die jonger hart, vaak al te diep, kan schokken; Maar eerbied voor de zuivre maagdekroon, Ontzag voor 't vol, nog onbeschadigd schoon, Verteedring voor een jong en argloos leven, Onzekerheid van 't lot het voorgezet, Brengt over hem een stemming van gebed, Een biddend hopen en een liefdrijk beven. Vorige Volgende