Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De omtuining uit! De omtuining uit, de wereld in, Rechtaarde christenscharen! Laat broederliefde en menschenmin Alom zich openbaren! Treedt ieder vriendlijk voor 't gelaat, In wien een ernstig harte slaat; En laat geen vormen prijken, Maar geest en leven blijken. Nooit zij, wat beter wezen kon, Als slecht ter zij geschoven. Al 't goede heeft een zelfde bron; Het komt van God hierboven. 't Betreklijk goede is ook uit hem; Gebrekkig antwoord op de stem, Die 't innig hart doet trillen, En 't werken werkt als 't willen. Het wordt door allen niet beseft, Maar Gods geest werkt aan allen. Waar iets tot Hooger zich verheft, Daar is hij ingevallen. Daar heeft hij zich (nog ongekend, Maar kennende) tot dat gewend Wat, in het hart der blinden, Door tasten, dringt tot vinden. God brengt zijn schapen bij elkaar, Op velerlei manieren¡ Niet elk wordt straks den staf gewaar, Die aanvangt hem te stieren. Eerst waar het nadert tot de stal, Die ze al te zaam bevatten zal, Zal elk, op eigen wijzen, Den Goeden Herder prijzen. [pagina 174] [p. 174] Gij die hem kent, misken hem niet In zijn geduldig werken! Hij voert zijn godlijk algebied Niet enkel in uw kerken. Vermoed ook buiten 't heiligdom Zijn wijze hand; zij werkt alom Aan 't rijk van liefde en vrede. Gij, werk eerbiedig mede! Vorige Volgende