Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Uit Plato. (Zie zijn Gorgias.) Zoo ik een vijand had, en 't vrijstond aan den haat, Van al wat onheil heet hem 't ergste toe te wenschen, Ik wenschte hem onsterflijkheid in 't kwaad, En in wat dwaselijk geluk heet bij de menschen. Misdadig wezen is rampzalig, sterveling! Maar 't ongestraft te zijn, als vloekbaarst lot te vreezen. Uw grootst geluk moet schuldeloosheid wezen, Maar, na schuldloosheid, tuchtiging. Vorige Volgende