Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Het eigen huis. Een jeugdig echtpaar aan den bruiloftsdisch toegezongen. De huwlijkstempel werd betreden, De heilige echtknoop is gelegd, Des hemels zegen afgebeden, Waarop elk onzer Amen zegt; Nu zal het uur van scheiden slaan; De huwlijksreis vangt aan. Twee moeders zien met vochtige oogen, Twee vaders met een kloppend hart, Door liefde, niet door vrees, bewogen, U na met tranen zonder smart, Waardoor een aangename lach Van stil genoegen spelen mag. Zes weken zal het reisje duren, Waarin het honigmaantje schijnt; O schoone dagen, zalige uren, Waarvan de erinring nooit verkwijnt! Maar is de huwlijksreis gedaan, Dan vangt het zaligste aan. Het zoetste zoet van 't huwlijksleven Neemt niet op reis, maar thuis begin; In 't ‘eigen huis’, van God gegeven, Ten heiligdom der echte min, Ter kweekplaats van de reinste vreugd, Bij onbesproken deugd. Gelooft het, jeugdige Echtelingen! Ervaart het lang en smaakt het recht! Die u dit liedje toe mag zingen. Kent wat hij zingt, weet wat hij zegt. Deze' eenen wensch nog brengt hij uit: Dat gij voor hem uw deur niet sluit. Vorige Volgende