Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Profaneeren. Het profaneeren is aan de orde van den dag; Want andren heilig is, vindt geen ontzag Bij kindren eener eeuw, die zich beroemt Op hooge ontwikkling als zij 't gaarne noemt.... Ja, van den geest, 't mag zijn, maar niet van 't hart, Dat altijd doover, altijd doffer werd En koel en koud verwerpt, beschimpt, begekt Al wat van hooger komt, naar hooger trekt, Op hooger wijst dan 't glinstrend stof der aard, En, zelf gevoelloos, uw gevoel niet spaart. De kerk niet slechts, niet slechts de vromen, God, [pagina 97] [p. 97] Godzelf en zijn regeering wordt bespot. Voorzienigheid, onsterflijkheid, ziedaar Voor 't spotziek hart de meest gewilde waar. Zoo dit behoort tot wat vooruitgang doet, Wee 't nageslacht, dat nog weer verder moet! Vorige Volgende