Gedichten. Deel 4
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 95]
| |
De wazige ochtendmist trekt op;
De dauwdrop hangt aan blad en knop;
Een luchtig windje schudt den top
Der frisch ontwaakte boomen.
Gij rijst, treedt uit, van ongeduld
Naar 't wachtende genot vervuld,
En vreest te laat te komen.
| |
Binnen.Wees vroolijk! Hoor! De dag vangt aan
Voor straten, stegen, kaaien.
Reeds doet eens bakkers schorre haan
Een poging om te kraaien;
De buurt ontwaakt; uw wekker luidt;
De melkboer schelt; een spoortrein fluit;
Een vrachtkar dreunt; een handkar kruit;
Uw dienstmaagd klopt de matten uit;
Haar bezem grist; haar glazenspuit
Komt trommlen op uw vensterruit....
Gij hoort dit alles, maar besluit.
U nog eens om te draaien.
En schoon 't geweten zegt: ‘Ontwaak!
Vroeg opstaan is een schoone zaak!’
Gij toont daarvoor in 't minst geen smaak,
Maar antwoordt met vernieuwde vaak,
En weet het wel te paaien.
|
|