Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Drieënzestigste verjaardag. Voor drieënzestig jaar geduld, Voor drieënzestig jaar genade, Een maat met weldaan hoog gevuld, Een levenspad, dat ge overlaadde Met bloemen, waaraan niets ontbrak, En waar, zoo mij een doren stak, De balsem vloeide naast de wonde; Voor kracht bij vreugd en troost bij smart, Voor zoo veel goeds bij zoo veel zonde, Dankt u, o God! mijn kloppend hart. Nog klopt het; ja voor gade en kind, Voor kroost en kleinkroost mij geboren; Voor menig bigebleven vrind, Na velen, door den dood verloren; Voor 't werk, waarin ik dag aan dag U naar vermogen dienen mag, Voor 't Goede en Schoone, waar ik 't vinde, O God! nog met denzelfden gloed Waarmee mijn ziele 't vroeg beminde, En immers eeuwig minnen moet? 'k Ben jong geweest; 'k ben oud geworden, Maar voor veroudren nog bewaard; Wat boomen om mij heen verdorden, Ik voel mij sap en merg gespaard. Waartoe, o Heer van dood en leven? Dan om een weinig vrucht te geven, [pagina 44] [p. 44] Een weinig lommer, laat als vroeg; Totdat uw bijl wordt opgeheven En 't woord gesproken: ‘Lang genoeg.’ Nassau. a/L.. 13 Sept. 1877. Vorige Volgende