| |
C. Niellius aen R. Hogerbeets.
Achtbare, wijse, Godtsalige Heer, ende waerde Broeder in Christo:
IN het vergeten van 't bestellen mijner brieven en bedroeft my gantsch niet met allen, als dat uw' E. met overvloedt van trouhertigheit ende meerwaerdigheidt sich daer over soo seer bekommert. Daer en is gantsch niet oft seer weinigh aen gelegen of de selve acht dagen vroeger of later worden voortgesonden, als sy maer wel ende sekerlijk bestelt worden. Over uw' E. goede memorie verwondere ik my noch, dat de selve in sulken hoogen ouderdom, ende voor al na het uitstaen van soo veel droevige
| |
| |
ende kommerlijke swarigheden soo vast is. Ik ben omtrent vijftien jaer jonger als uw' E. maer de mijne en blijft my na advenant soo trouwelijk niet by, ende begae wel andere fauten, als een brief by my te vergeten. Dat die aen Abraham Anthonisz. wat haestiger was, hadde anders geen oorsake, als dat ik hem bidde alle naerstigheidt te willen doen wat particulierder te vernemen, wat het voor presentatien ende groote beloften zijn, die hy schrijft dat men ons doen sal, en op wat conditie de selve zoude rusten, op dat wy ons hier by tijdts met malkanderen daer op mogen beraden, om met goeden voortbedacht een antwoort te geven, die in substantie accordeert. Dan is 'er noch een in de sijne gesloten, waer door ik een goet vriendt versoeke te willen versorgen dat mijn twee jonghste Sonen, die ik lange niet gesien en hebbe, eens herrewaerts mogen komen. Maer dit laetste en komt op geen acht dagen aen. Ende wat het eerste aengaet, achte ik dat het ongefondeerde geruchten sullen zijn. Bedanke voorts u E. seer hertelijk voor den goeden raet, my daer op mede gedeelt, en verblijde my dat de insichten van u E. hier in met de mijne over-een-komen: ook verheught my, dat mijn waerde strijdtgenoten alhier daer inne gantsch met my over-een-komen, te weten, dat wy noch om onse vryigheydt te bekomen; noch om eenige beloften of insicht van werelts voordeel of gemack, iets moeten doen, waer door 1. of onse conscientie gequetst, 2. of den swakken eenige billijke oorsaek van ergernisse ende aenstoot soude mogen gegeven worden. Als wy dese twee insichten vast houden, wat verscheiden heidt van woorden, of ook van goede redenen in onse antwoordt voorders soude mogen vallen, soo hebbe ik goede hope dat wy in den grondt ende ten principale genoegh sullen accorderen. Hoewel, gelijk voor verhaelt is, ik niet en meine dat ons dese presentatien eens voor sullen komen: maer achte dat de waerschouwinge van Abraham Anthonisz. op onsekere geruchten is gefondeert. Doch wat kan schaden dat men
sich in allen gevalle daer tegen wapene. Abundas cautela non nocet. Ende door die occasien worde ik geporret om op een nieuw te overwegen, de rechte oorsake mijner gevangenisse, te weten, dat ik geweigert hebbe te doen een beloftenisse, die ik voor profaen ende goddeloos houde, waer door ik soude moeten versweren den voorstandt van waerheidt, ende de vorderinge van een leere, die in de gantsche Schrifture gegrondet, die tot Godts eere seer noodigh, tot grondige stichtinge seer profijtelijk is, ende die alletijdts in de Kerke Godes van alle oprechte Leeraers is geapprobeert, ende hedensdaeghs noch van de gantsche Christenheidt wordt voorgestaen, uitgenomen van eenige Inquisiteurs van Spanien, of Iacobinen, ende van de harde Calvinisten, die beide door een schrikkelijke blindtheidt de luiden willen vervolght ende gedoodet hebben, om het ontberen van een gave Godts, die se selve seggen, dat Godt van eeuwigheidt door een onveranderlijk besluit heeft geresolveert maer seer weinigh menschen te geven. Ende ten tweeden dat hy 't dan noch geeft door een almaghtige werkinge sijns Geestes, die den mensche niet versuimen, niet ontgaen noch verhinderen en kan. Dit laetste is een grouwelijke dolinge, voor dese onse tijden al in de gantsche Christenheit verfoeit, ende nu den Calvinisten alleen eigen, met seer weinige Paepsche Inquisiteurs, daer de geleertste Iesuiten dapper tegen geschreven hebben en noch schrijven. Ik weet wel dat 'er gaven zijn soo wel lichamelijke als geestelijke, die Godt door een onwederstaenelijke genade geeft wien hy wil, ende daer de menschen in dit leven wel om ge-eert ende geacht worden; maer by Godt, die een algoede, alwijse, rechtveerdige rechter is, niet om en worden noch gepresen noch door genadige wijsheidt geloont. Sulke gaven zijn lichamelijke schoonheidt, of sterkheidt, het onverhindert gebruik van onse vijf sinnen, ende wat
| |
| |
daer aen kleeft, met de behoorlijke grootheidt ende proportie onser leden, ende wat diergelijken meer is: welke dingen onwederstanelijk sulken gegeven worden als 't God behaeght, sonder dat de mensch daer iets toe doen kan. Maer nochtans kan hy die gaven leelijk misbruiken, of ook door onachtsaemheidt, gulsigheidt ende andere sonden bederven: 't welk onse tegen-partye in de religieuse deughden, die Godt onder hooge peyne ende met beloften ende dreigementen van allen afeischt, nier toe en staen. Geestelijke gaven die onwederstanelijk gegeven worden, zijn de gaven van met vreemde tongen te spreken, van mirakulen te doen, van extraordinarische prophetie, ende diergelijken, met de welke vele begaeft worden die Christus getuight dat hy ten jonghsten dage voor de sijne niet kennen en sal, Matt. vij. 22, 23. Waer 't nu niet een schoone saek, dat Godt de Heer alle menschen opleide te moeten propheteren, of mirakulen te doen, ende die gene hart gingh dreigen ende straffen die het niet doen en konden, om dat haer de Heer het niet geven en wil? Hoewel men mede soude mogen seggen, dat wy alle in Adam de gave van prophetie hebben gehadt ende door onse schult verloren hebben, want Adam propheteerde voor den val. Maer de Magistraten moghten dan mede die blindt of gebrekkelijk geboren worden, ook hart daer om pijnigen ende mishandelen, omme dat sy in Adam hebben konnen sien, ende alle haer gesonde leden gehadt, ende dat sy door de erf-sonde die verloren hebben. Gewisselijk konnen dolende Christenen, of Ketters, soo men se noemt, niet meer doen, om haer dolinge te verlaten, ende het suivere alleen-salighmakende geloof aen te nemen, als de blindt of doof of kreupele-geborene tot verkrijginge van alle hare sinnen ende het gebruik haerder ledenen, soo behoort men soo verre daer af te zijn, dat men de arme dolende menschen straft ende pij night, dat men ter contrarie niet minder medelijden haer behoorde te bewijsen, als die met de voorgaende lichamelijke gebreken soo
geboren worden, dat sy niet en konnen geholpen worden, als door de onverhinderlijke kracht van Godts almaghtigen arm. Treffelijk hebben de uitnemenste Leeraers van de oude Christenheit van dit schandelijke gevoelen geseit, dat indien het selvige waerachtigh is, dat 'er dan geen deught noch ondeught in de wereldt en is, ja dat 'er geen oordeel Godes en kan te verwachten zijn. Si non est gratia (seit Augustinus) quomodo Deus salvat mundum? si non est liberum arbitrium; quomodo Deus judicat mundum? Ende op een andere plaets tegens de Manichaeen, welker schrikkelijke dolingh in dit stuk van onse tegen-partye ten deele gevolght, ten deele verergert wordt, gebruikt hy dese woorden: Neque erant libri obscuri mihi scrutandi, unde discerem, neminem vituperatione suppliciove dignum, qui id non faciat, quod facere non potest; nonne ista cantant & in montibus pastores, & in theatris poëtae, & indocti in circulis, & docti in bibliothecis, & magistri in scholis, & antistites in sacris locis, & in orbe terrarum genus humanum? Is 'et dan niet een sake die schrikkelijk is om denken, dat hedens daeghs in de arme Christen heidt men de luiden niet alleen tot de Helsche pijne en veroordeelt, om dat sy niet en doen het gene men selfs sustineert dat sy niet doen en konnen, maer dat men se daerom noch vervolght, vanght, spant, ende indien men 't sich niet schaemde, gaerne ter doodt wilde verwijsen, om een sake daer Augustinus seidt, dat geleerde ende ongeleerde, ja alle reden-gebruikende menschen in de gantsche wereldt van selfs wel weten ende roepen, dat niemandt misprijsens of strafwaerdigh om zijn en kan? En is 'et niet een rechtvaerdige geestelijke straffe van onse lieve Heer, dat juist die menschen de Ketters willen vervolght ende gedoodet hebben, die sulks sustineren, waer door de selvige van alle reprehensie ende strafwaerdigheidt behooren bevrijdt te worden, ende dat volgens Augustini
meininge na het
| |
| |
eenparigh oordeel van de gantsche wereldt? My gedenkt doe wy te Waelwijk waren, korts na onse uitvoeringh uit het Landt, dat de Bisschop van den Bosch daer gekomen zijnde, wierden wy vermaent van den Heere van Waelwijk, dat wy sijne eerwaerdigheidt mosten aenspreken, om daer vryelijk te mogen blijven. D. Episcopius ende ik wierden hier toe van ons geselschap versocht: hy ontfingh ons minnelijk, bad dat wy ten Bosch komende hem souden besoeken, excuseerde sich dat hy tot Waelwijk geen bequame gelegentheidt en hadde, om ons alle met malkanderen eens aen sijn tafel te noodigen, doch begeerde met veel instantie dat men drie of vier uit onse geheel geselschap soude deputeren, om 's anderen daeghs den middagh-mael met hem te houden in het Bagijnen klooster dat daer is, ende tot visitatie van 't welke hy daer gekomen was. Ik dede al wat my mogelijk was voor eerst om ons hier van te excuseren, maer wy en kosten niet van hem geraken, of wy mosten hem sijn begeren inwilligen. 's Anderen daeghs, tegens alle onse excusen ende protestatien, wierden wy genoegh gedwongen met ons beiden by hem te gaen eten. Ik was uittermaten bevreest dat men ons hier over in 't Landt met vele calumnien soude beswaren, dat wy by den Bisschop te gaste waren geweest, &c. waer uit ik vreesde dat ergens eenen Triglandius of sijns gelijk, groote consequentien soude weten te spinnen, tot nadeel van onse saek ende ook van onse personen; soo dat ik liever in een jarige gevangenisse soude gegaen hebben, als die maeltijdt by te woonen. Doch het is lichter afgeloopen dan ik meende. Maer om tot mijn voornaemste intentie te komen, soo was ik verwondert, dat de Bisschop in tegenwoordigheidt van vier Theologanten die hy met hem hadde gebraght, ons soo feestelijk ende minnelijk ontfingh: ons de handt gevende, gebruikte hy dese woorden: Weest hertelijk wellekom Broeders, ik noeme u-l. Broeders al is 't dat wy in vele poincten van de Religie verschillen, want wy doch alle door eenen
Christum onse saligheit soeken. Uwer-l. verdrukkinge is my van herten leet: Duc d'Alba heeft de Catholijksche Religie door harde placcaten, ende strenge vervolgingen de meeste afbreuk gedaen, ende onse saken grootelijks beschadight. Sullen de Staten van uwe sijde voordeel voor haer bejagen door de selve middelen die ons bedurven hebben, dat sal my verwonderen. Aen tafel sittende, na dat men redelijk gegeten hadde, begost men minnelijk te discoureren van de proceduren tot Dordrecht met ons gehouden. De Bisschop seide dat ons het hooghste ongelijk was wedervaren, &c. dat wy leden om een sake die seer goedt ende licht was te verstaen. Dat het contrarie gevoelen daer wy tegen waren, Gode op het hooghste oneerlijk was, ende zijne al-goede Majesteit, onder pretext van genade tegens weinige uitverkorene, opdichtede de alderverfoeyelijkste tyrannye tegens het gantsche menschelijke geslacht. Dat hy van geene dolinge ter wereldt sulken afgrijsen hadde, &c. waer in ham de twee Iesuiten gelijk gaven, maer de twee Dominicanen veranderden van aengesicht, dat sy hem soo hoorden uit varen tegens een gevoelen dat vele Inquisiteurs van hare ordre in substantie mede toestaen, hoewel sy't in bedekter termen voorstellen. Sy en kosten sich niet onthouden van den Bisschop te vermanen, dat men de Calvinische dolinge met bescheidenheidt moeste tegenspreken, ende wel toe-sien, dat men uit yver van de selve tegen te staen, niet en quame te vervallen tot de schadelijke dolingen van Pelagius. Hy seide, dat hy hier in op geene subtiliteiten of diepsinnige speculatien en sagh, maer dat hy voor een gruwelijke Godts-lasteringe hielde te gelooven dat Godt over de menschen toornt ende haer verdoemt, om een schuldt, die 't haer niet mogelijk en is te ontgaen. De twee Jesuiten stonden hem dit volmondigh toe, toonden ons ook een vriendelijk bly gelaet: maer de Dominicanen swollen in haer aengesicht van boosheidt,
| |
| |
dorsten evenwel haer gevoelen niet voorstaen, om dat sy 't alleene tegen ons allen te quaedt souden gehadt hebben. Maer sy broghten te wege dat de Pastoor van Waelwijk, mede in haer gevoelen staende, ons den volgenden Sondagh dapper over-haelden, scheldende ons, voor half Pelagianen, vermanende het volk sich voor ons te wachten, ende dat wy veel looser, erger, ende periculeuser Ketters waren, als de Calvinisten of eenige andere moghten zijn, &c. soo dat het gemeene volk aldaer, selfs de Papisten die ons in d'aen komste groote beleeftheidt hadden getoont, (gelijk ik ettelijke weken aldaer tot een rijke weduwe mijn slaep-kamer hadde, sonder dat sy oit een penning daer voor wilde ontfangen) ons geheel tegen begosten te zijn, opgeruimt ende verbittert door dese vinnige predikatien. De Heer van Waelwijk verboodt ettelijke malen desen Pastoor, ons soo voor 't volk over te halen, maer het en holp niet: soo dat hy sonder ons toe-doen hier over klaeghde aen den Bisschop van den Bosch, die sich seer vaerdigh ende naerstigh toonde daer in te versien. Hy ontboodt den Pastoor ende capittelden hem wel degelijk, maer alsoo hy een Monnik zijnde uit het Klooster van Tongerloo, sich beriep op sijnen Abt, seggende dat den Bisschop hem niet en hadde te prescriberen hoe hy zijn predikatien soude doen, &c. gaf hem de Bisschop tot antwoort, dat hy wel wiste dat Tongerlo een gepriviligieerde Abdye was, dat hy ook den Abt van die plaetse niet en wilde in sijn jurisdictie over sijne Monnikken verkorten. Doch dat de plaetse ende Parochie van Waelwijk onder de Mayery van den Bosch resorteerde. Ende daerom wilde dese Pastoor immers altijdt besigh zijn, met het schavotteren van sijne gesingeerde half-pelagianen, hy mochte na sijn klooster gaen, ende gaen aldaer dese oude langh verstorvene ketters lustigh te keer onder sijne Monnikken, soo lange als sy lust hebben souden hem te hooren &c. Maer hy verboot hem meer te Waelwijk op stoel te komen, tot dat hy beloven soude
sigh hier van te onthouden. Ende niet alleen dat, maer de selve Bisschop sonde de volgende Sondagh aldaer een Minne-broeder, die wel gestudeert hadde. Dese gingh ex professo wederleggen al wat de Pastoor tegen ons uytgesmeten hadde, vermaende sijne Catholijken ons alle liefde ende meewaerdigheydt te toonen; seyde dat men ons het grootste ongelijk dede, dat wy geleerde eerlijke vrome luyden waren, die wel in de Religie onse doolingen noch hadden, in de welke onse ouders van kints op ons hadden gevoedet, maer even-wel dat het gevoelen daer wy om leden was een oude Catholijke waerheyt. Hy gebruykten onder andere dese formele propoosten: Toont, vrienden, dat ghy niet alleen een waerachtiger leere hebt als de ketters, maer dat ghy ook een Christelijker leven leydet, ende dat de Catholijke leeraers u.l. beter tot liefde, beleeftheydt, ende mededoogentheyt tegens den verdrukten onderwijsen ende vermanen, dan de kettersche predikanten hare toehoorders doen. Alsmen in Hollandt een Priester of Jesuyt die voor sulks bekent is ziet achter straten gaen, soo jaeght men haer de jongers op het lijf, ende de predikanten prenten haer volk zulken haet in tegens de geestelijke personen van onze zijde, dat groot ende kleen meenen een verdienstigh werk te doen, met ons na te roepen ende te mishandelen; toont ghy nu inder daet tegens deze perzonen die onder u verkeeren, hoe veel sediger ende beleefder dat ghy zijt als de vinnige ketters, &c. Christus beveelt u uwe vyanden lief te hebben, ende goet te doen aen uwe vervolgers. Dat is verdienstiger als of ghy uwe mede-Catholijken goet dede. Want hier door wordt de leere der waerheydt, selfs onder de vyanden, ge-eert. Sijn vrienden goet te doen, dat betrachten de Tollenaers en Heydenen, maer quaedt met goet vergelden is den Christenen eygen. Vermaende ook dat men sigh wel voor onse andere dolingen moste wachten, ende dat ons verboden was den eenvoudigen met disputeren niet moeyelijk te vallen &c.
Dit verhaelde my de Monnick als hy my quam besoeken, gelijk hy andere
| |
| |
broeders ook hadde gedaen: sprak seer prompt ende goet Latijn, ende was in lectione patrum wel ervaren. Ik teekende sijn propoosten voorverhaelt op mijn papier tot behulp van mijn memorie, welk papier ik hier noch onder mijne andere kartebellen hebbe gevonden. Hy was ook veel liever van 't volk gehoort als den ordinaris Pastoor, de welke weder in sijn klooster gekeert zijnde, van zijnen Abt, soo wel als te voren van den Bisschop wel dapper overgehaelt wierde, ende keerde wederom met belofte van onze zaeke voortaen ongeroert te laten. Dit hebbe ik in 't lange willen verhalen om te toonen dat 'er in de wereldt geen liefdelooser luyden, of bitterder vervolgers en worden gevonden als even die, welke sustineren dat de ketters geen genoeghsame genade van Godt wedervaert, om haer te konnen bekeeren, ende hare ketteryen te verlaten: scheldende voor half Pelagianen alle die de menschen niet tot stokken ende blokken en maeken, ende onder den schijn van genade Gode de onredelijkste wreetheyt niet opdichten. Men gingh hier te lande valschelijk versieren, dat wy te Waelwijk ende elders in vyanden lande de belofte van stille-stant hadden moeten doen, die wy hier te lande hadden geweygert. Mijn Heer N.N. wierp dat te Uytrecht met groote onwaerheydt onse medebroeders voor, doe die haer beswaerden de acte van stilstant te teykenen. De waerheyt is, dat de Pastoor van Waelwijk den Bisschop gaerne hier toe hadde opgeroeyt, om ons belofte af te eysschen, dat wy daer geen predikatien doen en souden, noch tegens de Catholijke religie disputeren; 't welk ons dan noch daer draegelijker mochte schijnen te beloven, daer doch niemandt ons wilde hooren, als hier te lande, daer de luyden ons wel hooren willen, ende daer men alle secten vryheydt geeft, ja daer wy onze wettige Gemeynten hebben, die ons noyt van onse diensten hebben ontslagen. Even-wel was de Bisschop soo redelijk, dat hy niet alleen ons tot dese belofte niet en heeft geperst, maer van zelfs zeyde,
ons die niet eens te willen voorhouden, om dat hy selfs, zoo wel als andere Catholijken, sigh beswaert soude vinden in Hollandt of elders ter wereldt sulke belofte te doen. Maer seyde alleen, dat wy wel wisten, onder wat wetten men in Brabandt leefde, dat men ons daer niet meer vryheyt en koste vergonnen onse opentlijke Godts-dienst te plegen, dan de Catholijken in Hollandt hadden. Indien wy tegens de wetten misdeden, mosten wy soo wel als alle andere de straffen uytstaen, die daer toe waren gestelt. Dat hy ons daerom vermaende geen by-een-komsten van gemeyn volk te houden. Onder ons by malkanderen te komen, was ons toegelaten. Maer wy en mosten de Catholijken in onse vergaderingen niet laten komen, ook de eenvoudige met disputeren niet moeyelijk vallen, maer wilden wy met geleerde luyden, ende in Theologische materien wel-ervarene mannen confereren, aengaende de religions-verschillen, sulks stonde ons vry, 't welk men ons nu in Hollandt niet eens en wil toelaten. Maer hier van meer als genoegh: want de ure slaet, ende ik weet niet hoe ik dezen gantschen morgen hebbe lust gehadt met uw' E. door de penne soo in 't breede te spreeken. Ik bedanke uw' E. voor de mede-deylinge van tijdinge, ende wensche seer te weten of Jufvrouw losijntjen niet sekers van N.N. mede-brenght, waer over ik zeer bekommert ben. Bidde uw' E. my mede te deelen 't geene u E. daer van weet. Den locum Iohann. 1. sal ik met beter gelegentheydt expenderen, en uw' E. mijne gedachten daer van mededeylen, hope ook Vrydagh de apologie weder te zenden, en noch een brief op Amsterdam. Vaert wel mijn zeer waerde Heer ende Broeder, ende blijft Gode met u.l. kinderen bevolen, aen de welke ik, neffens uw' E. mijne dienstige gebiedenissen doe. In grooten haest, dezen Dinghsdagh.
Uwer E. zeer dienstwillige Dienaer,
C. NIELLIUS.
|
|