R. Hogerbeets aen zijn suster.
SEer lieve ende beminde Suster, ik denke dat tegenwoordigh noch eenige van mijne Kinderen by u zijn, die mijn alhier onlanghs een tijdt langh geselschap gehouden, ende mitsdien wel sullen verklaert hebben, hoe mijn tractement ten tijde van haer afscheidt van hier al geweest is, ende dat ik door Godes genade noch ben in goede gesondtheidt, derhalven hoewel het niet zeer noodigh was aen uwe l. yet te schrijven, nochtans hebbe ik 't zelfde niet konnen laten, om dat ik nu beneffens dezen een groetenisse ben overzendende aen de Haen, ende aen van den Hove, die tot Anna Ians, hier eenigen tijdt langh t' huis geweest is, ende daer van ik nu over acht dagen een brief ontfing, zo hy van daer zoud' mogen vertrokkẽ zijn voor het aenkomen van mijn schrijvens zoo zal Simon Arentsz. ofte Anna Ians een ommeslagh gelieven te doen om mijnen brief, ende zenden die by de eerste gelegentheidt over aen de voornoemde van Hove, Heere van Wedde, op Thonningen, gelijk zy wel weten, mijn bewaernisse is noch al op de zelve maniere als te voren, veel verlichtinghs en kan ik niet hopen, zoo langh als Aerssens met den zijnen het gesagh behoudt, het schijnt dat men 't Landt liever het onderste boven zoude stellen, eer men yet zoude willen wijken van den voorgenomen voet, gelijk de dagelijkse ervarentheidt genoeghzaem uit wijst, wat zeidt doch Soop hier nu af, ik had uwe l. laest mael wat geschreven om hem te communiceren, zoo 't uwe l. geraden dochte, ende zoo 't eenige vrucht by hem zoud' mogen doen, als ghy eens aen mijn schrijft, zoo moght ghy mijn u wedervaren eens laten weten, ik hadde gehoopt dat wy nu van dit jaer eens zoude mogen malkanderen gesproken hebben, dan het schijnt ten wil noch niet zijn, om dat het zoo laet in 't jaer valt, wy mogen zien wat Godt de Heere ons noch zal gunnen, in allen gevalle ist hier niet dat wy malkanderen meer zien of spreeken, 't zal, wil 't God, hier na wezen in die eeuwige ruste, daer wy afgeleidt zullen hebben alle onze catijvigheden, ellenden
ende droeffenissen, daer de tranen van onze oogen zullen afgewasschen zijn, ende daer wy met alle heilige ende geloovighe zielen Godt Almachtigh met Iesu Christo onzen Salighmaker gestadigh zullen loven en prijzen, mede ter tafele aenzittende op de Bruiloft des Lams, om ons te verheugen in der eeuwigheidt, ontfangende aldaer het groote loon dat belooft is den genen die Godt lief hebben, ende die alhier vroomelijk den strijdt haerder verdrukkingen zullen volbracht hebben, dit wil ons gunnen die goeden Godt door de Salighmakende verdiensten zijns l. Soons ons Heeren Iesu Christi, Amen.
Hier mede zeer l. ende beminde Suster mijn van herten gebiedende aen uwe l. uwe zeer l. Kinderen ende alle goede Vrienden ende gunstige bekenden, zijt Gode Almachtigh bevolen. Uit mijn nu over de drie jarige gevankkenisse, op 't Huis te Loevestein, dezen 12. September 1621.
Uwe l. zeer l. ende Dienstwillige Broeder
r. hogerbeets.