Dichtkonst van verscheide stoffen(1668)–Johan Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gisteren als de zon weder begost te dalen] Wijze: Edel Artisten koen. GIsteren als de Zon weder begost te dalen, En ik my treurigh von, woud' ik een luchjen halen; Dies gingh ik deur de Boomen, en zagh daer een Heleen Met eenen Paris komen; dus hand' aen handt getreen. Zy waren alle bei, uitmuntend' in schoonheden, Aerdighjes net en frei, haer leden wel besneden, Men zagh noit schoonder beelden geschildert op papier, [pagina 284] [p. 284] Dies het my niet verveelden, haer schoont te stellen hier. Paris die had een hooft, als d' Appel van een tooren, Heel van het hayr berooft, zijn baert was hem geschoren, Zoo op een Nove mode, gelijk der bokken doen, 'T recht gaen was hem verboden, zijn neus bewies heel groen. Over zijn eene koon had eens een ploegh gereden, En tot verdiende loon, was hem een oor af sneden, Hy droegh twee groote bocchels, een voor, en achter een, Hem hing' de kin vol rocchels, was hy niet wel besneen? Helena was ook net, van neus van mont van oogen, Haer neus verloors' in 't bed', (laes!) van Sint Jop bedrogen, Haer lippen konden dekken haer platte kromme kin Z' had oogen vol roo plekken, haer wangen vielen in. Wat dunkt u van dit goet? Hoort men wel te gehengen, Dat zoo een snoot gebroet meer zulk gebroet voort brenge? Neen neen, ik zal 't niet lijden, brenght kolen, messen hier, Hem zal ik wat besnijden, haer schroeien met het vier. Vorige Volgende