| |
| |
| |
II
GEESTEN der Duisternis, op!
Pestwalm uit der Helle kolken,
Duizelnevel, zwijmelwolken,
Dat hij rede en recht verschop!
Hoogmoed, overheerschingsdorst!
Dat de mensch den mensch bestrije,
Worstlend om de heerschappije,
Volk tegen volk, vorst tegen vorst.
Wat stikdamp walmt er door de lucht,
Met haat, en wraak, en moord bevrucht?
De mensch, helaas! drinkt, zwijmeldronken,
Hem in, en voelt de hemelvonken
Op eens gesmoord in zijn gemoed,
| |
| |
Zie! als een onweer, boven de kimmen,
Onheildreigende duisternis klimmen!
't Rommelt, en dommelt, en gromt in haar schoot,
Als rollende wagens en trapplende paarden,
Als rofflende trommels en klettrende zwaarden!
Vlucht van de aarde, heilige Vreê,
Met de mantelslip voor de oogen!
Vlucht! de Krijg komt aangevlogen!
Op 't kussen der muffige vreê!
Rust is roest voor mannenaard,
Macht is 't eenige recht op aard;
Te wapen! te wapen! te wapen!
| |
| |
Op! de trompetten weerschallen.
De rommels slaan! - de Vorst gebood!
Ten strijd! ten strijd! met vuur en lood.
Bij honderdduizendtallen,
Hoort gij, hoort gij 't nare gebrom
Hoort gij die hartverscheurende tonen?
Maagden, moeders, 't is de Dood,
Die uw geliefden, uw zonen
Vloek! vloek! vloek over 't hoofd
Van wie der maged haar bruîgom,
Der moeder haar kind ontrooft!
Op! mannen! op! ten kamp gesneld!
De naam van wie op 't eereveld
| |
| |
Blinkt door alle eeuwen henen,
Van glorieglans omschenen!
Op! op! ten kamp gesneld!
Den strijd, waar 't zweet bij paerelt
In gouden dauw op de waereld,
En nu, nu sleurt men ons, als vee,
Ten broedermoord, ter slachtbank mee.
Vloek! vloek! vloek over 't hoofd
Van wie den heiligen arbeid
Hoofden en armen ontrooft!
Op! helden, op! door damp en staal,
| |
| |
't Is zoet in 't graf te slapen
Met lauwren om de slapen!
Op! op! van wijd en zijd!
Ten strijd! ten strijd! ten strijd!
Heisa! jubelt, Geesten der Hel!
't Gaat in gang het bloedig spel!
Ziet ze wriemlen, ziet ze draven,
Domme hoop van blinde slaven,
Moord- en slachttuig in de hand
Van een dronken dwingeland.
Wie hun woede gaat verscheuren
Werd nog straks als broêr begroet;
Maar thans draagt hij om zijn hoed
Eene veêr van andre kleuren, -
En dat vordert wraak en bloed!
Heisa! jubelt, Geesten der Hel!
't Gaat in gang het bloedig spel!
|
|