Jongelingsdroomen(1853)–Jan van Beers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Licht. bij 't genezen mijner blindheid. (Fragment.) Licht! Wat is licht? Dieptens der hemelen, Dieptens der zeeën, En gij, o aerde, Antwoordt mij, antwoordt mij, Wat, wat is licht? Ziet! - als het daegt in het Oosten, - dan juicht Gij heemlen; dan tintelt van vreugd Het grondeloos blauw uwer spheren; dan kleedt Gij de wiegende wolken in purper en goud; [pagina 92] [p. 92] En gij bloost: - Liefelik bloost gij, Gelijk eene maegd, Die den beminde Van verre ziet komen, Glansend van liefde Ziet komen tot haer! Ziet! - als het daegt in het Oosten - de zee: Uit den afgrond des afgronds Ruischt er een liefdegemurmel; - en grootsch Glimlacht de onmeetlike vlakte! En de aerde! Hoort! - als de morgend, Met zijne lippen Van dauw en van roozen, Haer wakker kust, - Hoort wat een hymne er dan opstijgt van de aerde! Duizend miljoenen van zielen Zingen: wees welkom, o licht! Bosschen en bergen en dalen, En stroomen en beken, En alle de ontwakende vogels, [pagina 93] [p. 93] En alle de ontluikende bloemen Zingen: wees welkom, o licht! Aerde, zee en hemel, Gij, die juicht van vreugde, Als het licht verschijnt; Aerde, zee en hemel, Weet gij dan wat licht is? Zegt - is 't geen weêrschijn der levende glansen, Waer de englen hierboven, Op drijven, op wiegen? Is het Gods adem niet, Die albezielend De schepping omruischt? Is 't zijne goedheid niet! Is 't zijne liefde niet? Ja! - zijne liefde, Die in den beginne, Door 't eindeloos duister, Haer vleugelen uitsloeg over 't heelal; Ja, zijne liefde, Die iederen morgend, Over 't heelal nog haer vleugelen uitslaegt; [pagina 94] [p. 94] Zijn liefde die, wakend Gelijk eene moeder, Heur schepselen gâslaet, Heur schepselen koestert? Zegt - is het licht niet de liefde van God? ...................................... ...................................... Vorige Volgende