Gedichten(1876)–Jan van Beers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] 't Was een hof 't Was een hof, dien de Heer had vertrouwd aan een Geest; En, zoohaast er die Geest was verschenen, Zong het vogelenkoor er om 't schoonst en om 't meest; En, als ware de lente daar eeuwig geweest, Groeide er bloeme bij bloeme om hem henen. Want de liefde diens Geestes was 't licht van dien hof. Doch een storm rees plotslings er over; En hij woedde er zoo lang en zoo schrikkelijk rond, Dat de laatste der bloemen verstierf in den grond, Dat de vogelen vluchtten uit 't loover. En althans is die hof als een dorre woestijn, Waar geen vogel zich ooit meer laat hooren; Waar de distels en dorens gezaaid door 't orkaan, Als er soms nog een bloemeken open zou gaan, Het met nijdige trotschheid versmoren. Maar de Geest blijft immer getrouw aan zijn hof; En, ofschoon ze zijn handen verscheuren, Roeit hij distels en dorens er uit, en hij nat Er het zand met zijne engelentranen, opdat Er weer bloemen opnieuw zouden geuren. [pagina 77] [p. 77] O! God zegen dien Geest, en hij late in zijn hof Al de bloemen van eertijds herleven! En hij brenge er de vooglen, door 't onweer verjaagd, In terug! - O! God zegen den Engel: - de maagd Die haar liefde aan mijn hart heeft gegeven! 1847. Vorige Volgende