| |
| |
| |
De bloem op het graf
Ach, bloemekijn, bloemekijn,
Wat hebt gij 't goed daarboven,
Des morgends maakt de zonne
Gij klapt en vrijt met vlinders
En 's avonds, als ge moê zijt, kust
Een schoone star u weer in rust;
Ach, bloemekijn, bloemekijn,
Wat hebt gij 't goed daarboven,
Ja, maagdelijn, maagdelijn,
Ik heb het goed hierboven,
Des morgends maakt de zonne
Ik klap en vrij met vlinders
| |
| |
En 's avonds, als ik moè ben, kust
Een schoone star mij weer in rust;
Doch, maagdelijn, maagdelijn,
Ach, bloemekijn, bloemekijn,
Het is zoo koud, zoo donker
En, zeg me eens, zijn daarboven
Nog even frisch en kleurig,
En zingt en springt het vooglenheer
In 't bosch steeds vroolijk als weleer?
Want, bloemekijn, bloemekijn,
't Is hier zoo koud, zoo donker
Ja, maagdelijn, maagdelijn,
Toch blijven steeds hierboven
| |
| |
Nog even frisch en kleurig,
Toch zingt en springt het vooglenheer
In 't bosch steeds vroolijk als weleer;
Doch, maagdelijn, maagdelijn,
Gij ligt daarom niet slechter
Ach, bloemekijn, bloemekijn,
'k Moet hier zoo roerloos liggen
En gaan mijn speelgenootjes
Nog 's avond naar de wei;
Vlecht elk zijn liefje nog een krans,
En gaan zij samen nog ten dans?
Want bloemekijn, bloemekijn,
'k Moet hier zoo roerloos liggen
Ja, maagdelijn, maagdelijn,
Al moet gij roerloos liggen
| |
| |
Toch gaan uw speelgenootjes
Weer stoeien naar de wei;
Toch komen zich de knapen
Elk vlecht zijn liefje weer een krans,
En allen staan reeds voor den dans;
Doch, maagdelijn, maagdelijn,
Schoon roerloos, ligt gij beter
Ach, bloemekijn, bloemekijn,
Zeg, knielt hij weer niet aan uw zij.
En fluistert hij niet zacht van mij?
Want, bloemekijn, bloemekijn,
| |
| |
Ja, maagdelijn, maagdelijn,
Gij ligt daar wel verlaten
En, schoon 'k van dorst versmacht,
Toch brengt de blonde knaap mij
Geen water als hij placht;
Maar hij vervolgt met zoet gevlei
Ginds al de meisjes in de wei....
Ja, bloemekijn, bloemekijn,
1846.
|
|