Gedichten(1876)–Jan van Beers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Vergeet-mij-niet Ja, 't is nu al lang geleden: 'k Wandelde in een bloemhof rond, Waar ik telkens, voor mijn schreden, Schoone en schooner bloemen vond. 'k Vroeg heur naam aan elke bloeme; En ze schenen allen mij Toe te fluistren: ‘'k heet de Schoonste, O, ga mij toch niet voorbij!’ Doch ik toefde bij niet eene, Dan ten leste bij een kleene, En ik vroeg die hoe ze hiet; En ze zei: ‘Vergeet-mij-niet!’ Ik bleef stille bij dat bloemken; 'k Bleef er lang; want zie, het stond Daar niet als zijn zusters, trotsch en IJdel blikkend in het rond; 't Was in 't laagste gras verscholen, En het loeg mij toe van daar, O, zoo smeekend en zoo minzaam, Met zijne oogskens blauw en klaar; 't Loeg mij toe, en ik - ging henen! Maar toch is mijn rust verdwenen, [pagina 54] [p. 54] Sedert ik het zoo verliet: - Ik vergeet dat bloemken niet! Dit is nu al lang geleden: Sedert heb ik voor mijn schreên Vele bloemen zien ontluiken, Maar ik denk aan dát alleen. O! zoo ik maar eens kon weten, Of het nog niet werd geplukt, Of een storm het van zijn stengel Nog niet wreed heeft losgerukt; 'k Zou het zoeken gaan, het vragen: ‘Mag ik op mijn hart di dragen, Tot het leven mij ontvliedt? - Bloemken, ik vergat di niet!’ 1846. Vorige Volgende