| |
| |
| |
Naschrift.
De laatste bladen van Woordenschat zijn afgedrukt, ten einde gebracht is een arbeid, waarvan de omvang vooruit onmogelijk te overzien was en waarvan men evenmin kon vermoeden, hoeveel inspanning ze kosten zou. Dat was evenwel niet doordat geen voldoende voorbereiding aan het werken was voorafgegaan! Hoe lang het denkbeeld om een dergelijk werk samen te stellen bij mij heeft bestaan, zou ik ook niet bij benadering kunnen zeggen. Het werd levendig bij de verschijning van Frylink's zeer gebrekkige bewerking van den eersten druk van Buchmann's Geflügelte Worte, die als Gevleugelde Woorden in 1871 het licht zag en van Van Lennep's guitig vertoog Over Citaten, grootendeels ontleend aan Fournier, l'Esprit des autres, dat meen ik, eerst in Bato het licht zag. In Bato dat toen door wijlen mijn vriend W. Marten Westerman werd geredigeerd, begon ik zelfs eene uitbreiding van Buchmann eene eerste proeve - zoover ik kon nagaan nergens in Europa gegeven, nl. - om van citaten niet alleen op te geven, waar ze stonden, maar ook, onder welke omstandigheden zij voorkomen. Langzamerhand begon ik te verzamelen en ik kwam na eenigen tijd in het bezit van een - sedert zeer aanmerkelijk uitgebreide - bibliotheek, uitsluitend bestemd om woorden en uitdrukkingen te verklaren en het stond bij mij vast, dat ik een dergelijk werk schrijven zou. In welken vorm, dat was mij nog niet duidelijk en aangaande het programma waren ook nog niet alle moeielijkheden opgelost: wat moest er wèl, wat moest er niet in! Toen ik later kennis maakte met Brewer's Dictionary of Phrase and Fable was ik een belangrijke schrede verder gekomen, de vorm was
gevonden, waarin het werk kon verschijnen en belangrijke nummers waren op het programma gebracht, tevens waren Brewer's tekortkomingen mij waarschuwende voorbeelden. De kortheid en onbeduidendheid van Larousse's Dict. complet illustré paste volkomen bij de volslagen onbetrouwbaarheid van een overgroot aantal artikelen bij Brewer. Dankbaar moet ik echter erkennen, dat het laatste mij dikwijls van veel nut is geweest en dat ik ook in het eerste nu en dan een artikel vermeld vond, dat ik meende, in Woordenschat te moeten behandelen.
| |
| |
Al zoekende vond ik, dat er in ons land en in vele andere landen, reeds zeer veel gedaan was, wat nog maar alleen grondig moest worden nagegaan en dat geheele rubrieken onbehandeld waren gebleven. Zoo vond ik in de Oude Tijd, in Schotel's Werken, in Ter Gouw's Geschiedenis van Amsterdam tal van woorden en zegswijzen verklaard, die bij nader onderzoek meerendeels juist bleken te wezen; zoo vond ik daarentegen nergens eene betrouwbare verklaring van uitdrukkingen betrekking hebbende op kerkelijke gewoonten en gebruiken, nergens verklaringen van de overtalrijke Hebreeuwsche woorden onder vaak nauwelijks herkenbaren vorm in onze spreektaal en vooral ook in de tooneeltaal opgenomen.
Had ik het materiaal bijeengebracht, waaruit ik zou werken, voor de volkomen betrouwbaarheid der bewerking waren specialiteiten noodig, die ieder voor hun vak de juistheid van het mededeelde konden beoordeelen en een gunstig voorteeken voor de belangstelling, die het werk zou vinden, was mij de omstandigheid, dat op mijn verzoek om medewerking van allen, tot wie ik mij richtte een toestemmend antwoord werd verkregen, met uitzondering van twee.
Intusschen had ik dr. Laurillard tot wien ik sinds het Congres van Antwerpen in 1873 in letterkundige, weldra ook in vriendschappelijke betrekking stond, bereid gevonden, mij ter zijde te staan en van hoeveel beteekenis zijn steun moest wezen, begrijpt ieder, die weet, hoe hij eene reeks van jaren in de Navorscher inlichtingen gaf, en in Vlechtwerk, Sprokkelhout, Op uw stoel en in vele andere werken reeds voor jaren talrijke artikelen had laten afdrukken, aangaande onderwerpen, die in Woordenschat moesten behandeld worden.
Toen tot de uitgave was besloten, verzamelde ik wat gereed was, bewerkte, en zocht en had een betrekkelijk grooten voorraad gereed voor al de letters van het alphabet. Toen riep ik de hulp der medewerkers in en deelde mede, welk deel van den arbeid door ieder hunner kon worden aanvaard, gelijk ook op de derde bladzijde van den omslag geregeld is aangegeven. Was daaraan steeds voldaan, ons boek zou veel spoediger en met veel minder arbeid verschenen zijn. Maar eerstens heeft een der medewerkers met bewonderenswaardige volharding, nà den brief waarin hij verklaarde te zullen medewerken, nooit eenig teeken van leven gegeven en een tweede zond twee maanden te laat zes, zegge zes regels, toelichting en na dezen inspannenden arbeid nooit meer iets; maar ten anderen, en dat is erger, zonden tal van medewerkers ons artikelen, die niet tot hun rubriek behoorden en die wij al lang en veel beter in gereedheid hadden. En erger nog: enkelen zonden ons massa's artikelen soms van buitengewone lengte, zeer vaak van de meest volslagen onbetrouwbaarheid, in der haast uit woordenboeken of encyclopaediën gecopieerd en vaak geheel niet passend in ons - dank zij de zorgen van dr. Laurillard - zoo juist gekaraktiseerd programma.
Zeer velen hebben dat programma slechts vluchtig ingezien en zonden ons daardoor bijdragen voor een vreemde woordentolk, een verzameling van curiositeiten, een spreekwoordenboek en derg. alles zaken, die op zich zelf hoogst
| |
| |
nuttig zijn, maar iets anders beoogen dan Woordenschat. Hadden wij gehoor willen geven aan de wenken en wenschen van eenige medewerkers, dan zou de geheele inhoud van Kramers Vreemde-Woordentolk en Harrebomées Spreekwoordenboek in Woordenschat zijn opgenomen en werd dat alles naar ons plan bewerkt, dan zou ons boek een omvang hebben gekregen van een Konversations-Lexikon van matige afmeting.
Toch is, tengevolge van de toezending van duizende bijdragen, die niet voor ons doel geschikt waren, hier en daar wel eens een enkel artikeltje opgenomen, dat niet in ons boek thuis behoort.
Van de vreemde woorden namen wij alleen die, waarvan de vertaling alleen geen voldoende verklaring opleverde; van de spreekwoorden alleen die, waarvan de oorsprong met tamelijk groote zekerheid uit den bijbel of uit de geschiedenis kan worden aangewezen; van de citaten wenschten we alleen de herhaaldelijk voorkomende op te nemen, enkele zeldzaam voorkomende zijn onder den drang der overmatige zendingen soms toch ook nog opgenomen.
Aangaande het aandeel, dat de medewerkers aan de samenstelling hebben gehad, zij vooraf opgemerkt, dat er een betrekkelijk groot aantal medewerkers was, die geen bijdragen behoefden te zenden, maar die alleen in twijfelachtige gevallen werden geraadpleegd. Achtereenvolgens werd Woordenschat aangevangen en voltooid met geheele of gedeeltelijke medewerking van:
L. van Ankum; Jac. Anspach (nà de 2e afl.); Mr. C. Bake; Dr. H. Blink; Dr. J.Th. Cattie; Dr. P.J.H. Cuijpers; Cs. van Dam; J.E. Diepering; M.H. Engelen (nà de 3e afl.); Prof. Paul Fredericq (die zich na het verschijnen der 1e afl. terugtrok); G.A. Geerligs (tot ons bitter leedwezen kort na het verschijnen der 5e afl. overleden; bijdragen van zijne hand kwamen nog in enkele latere afleveringen voor); J. Gimberg; J.E. ter Gouw; J.C. Groothuis; H. Helling Wz.; C.A. Hofman; Dr. F. Buitenrust Hettema; Dr. N.P. Kapteyn; Dr. A.S. Kok (na de 1e afl.); C.A. Koorevaar; Maurits H. van Lee; Mr. M.G.L. van Loghem (tot aan de 5e afl.); Mr. Th. Lorentz (wegens vertrek naar Pretoria bij de 4e afl. teruggetrokken); C.L. Lütkebühl Jr.; P.M.J. Lurasco (wegens ongesteldheid en hoogen leeftijd, na de 5e afl. teruggetrokken; talrijke bijdragen werden in latere afl. afgedrukt); - Th. Bensdorp had de goedheid de opengevallen plaats in te nemen, maar eene hevige ziekte noodzaakte hem tijdelijk allen arbeid te staken en nà de 9e afl. was J.C. Alberdingk Thym zoo vriendelijk, met groote toewijding te arbeiden; F.M. Lurasco; Dr. H.P. Meyer (na de eerste afl. zich terugtrekkende werd vervangen door Dr. E. Mehler; slechts voor éene afl. daar we toen den dood van den bekwamen en ijverigen man te betreuren hadden); D.C. Meijer Jr.; Melati van Java; F. Nagtalas; G. van Rijn; N.W. Schuurmans; J.F.M. Sterck; T. Tal (die een hoogstbelangrijk aandeel in de samenstelling van het werk heeft gehad, en helaas na het verschijnen der 15e afl. overleed,
nadat hij ons weinige dagen voor zijn dood alle bijdragen tot aan het einde van het werk had toegezonden); Mr. H. Trip; Prof. J. Vercoullie; H. Visser (bij de 9e afl. toegetreden, wenschte na de
| |
| |
11e geen medewerker te blijven, maar steunde ons toch met raad en daad zoo vaak dit noodig was); W.J. Viljoen (die belangrijke medewerking voor de taal van Zuid-Afrika beloofde, ons bewoog daartoe ons programma voor dat onderdeel te wijzigen en na de 3e afl. zonder eenig teeken van leven naar Zuid-Afrika verdween en nooit meer iets van zich liet hooren); A.A. Vorsterman van Oyen (tot de 8e afl.); Mej. Ph. Wijsman; Prof. Dr. Jan te Winkel; Dr. W. Zuidema.
De samenstelling van het werk geschiedde als volgt:
1o | de voorhanden bijdragen vermeerderd met die der medewerkers alles voor éen letter en elke afzonderlijk op papier van nauwkeurig dezelfde afmeting geschreven (soms ten getale van 2500) werden gealphabetiseerd; |
2o | de niet geschikte artikelen werden na lezing verwijderd, dit bedroeg ongeveer de helft, soms twee derden, nooit minder dan éen derde; |
3o | de overblijvende artikelen werden gecontroleerd en bijgewerkt, de dubbelen (soms zes) verwerkt tot éen en alles weer gealphabetiseerd; |
4o | de artikelen, in pakjes van 25 aaneengeregen, werden naar de drukkerij gezonden; |
5o | de zoog. vuile proef (voor zoover er op de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij ooit sprake kan zijn van vuile proef) werd door drie personen gecorrigeerd en hier en daar gewijzigd; |
6o | de revisie werd eerst aan 30, later maar aan 20 medewerkers gezonden, om daarop alle op- of aanmerkingen te plaatsen, aanvulling te verlangen, nieuwe artikelen in te zenden en dergelijke; |
7o | al deze revisies kwamen terug bij de redactie, die zooveel mogelijk (want de medewerkers deden soms allerlei tegenstrijdige eischen) aller wenschen bevredigde en alle veranderingen, wijzigingen en aanvullingen op een schoone proef overbracht, die naar de drukkerij terugging; |
8o | het vel werd opgemaakt en als pers-revisie aan de redactie gezonden, die na correctie order gaf af te drukken. |
Aangaande de verschijning van het werk het volgende:
Het eerste Prospectus verscheen in 1891 en de 1e afl. in 1893.
Zoo verscheen dan:
in 1893 | afl. 1; |
in 1894 | afl. 2 en 3; |
in 1895 | afl. 4 en 5; toen werd het werk eigendom der Haagsche Boekhandel- en Uitgevers-Maatschappij. |
in 1896 | afl. 6; |
in 1897 | afl. 7, 8, 9, 10, 11, 12; |
in 1898 | afl. 13, 14, 15, 16; |
in 1899 | afl. 17, 18, 19, 20; de laatste was in Juli gereed. |
| |
| |
Op zeer verschillende wijze hebben de medewerkers aan de samenstelling geholpen en de redactie had bijna niets te doen gehad, waren haar alleen artikelen gezonden als de weinige van Mr. C. Bake, juist artikelen, die er in moesten en dan kort, duidelijk en volkomen betrouwbaar, zóo juist, dat enkele medewerkers zich verwonderden over regt met g, wanneer er een wet werd aangehaald, die in de spelling van Siegenbeek en Wieland was afgekondigd; of die van den diepbetreurden Tal steeds volledig, juist en geheel afgewerkt.
Maar zoo waren niet alle.
Reeds onder B had het woord Breggetjes eene heele geschiedenis. Van allerlei kanten kwamen antwoorden op de vraag naar den oorsprong van dat woord, bijv.:
Breggetjes, (amst.), eigenlijk bruggetjes, gebogen koekjes in den vorm der Amsterdamsche steenen bruggen of sluizen.
Breggetjes, (amst.), o.-hd. broccho uit glb. nml. brocke, m.-hd. brocke, vgl. got; brukka en fem. gabruka; dus eigenlijk zooveel als brok, stukje, sil. koek, enz. enz.
De schertsende afkomst in het eerste de wetenschappelijke - zij het al niet volkomen verantwoorde - etymologie, in het tweede art. - temeer daar breggetjes niets met koek te maken hebben - wekte mijn achterdocht. Daarom deed ik, wat ik dadelijk had moeten doen, ik ging naar het Rokin bij de Kapelsteeg naar den eenigsten winkel waar breggetjes verkocht werden, (de winkel is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een deel van Scheltema en Holkema's Boekhandel), kocht een zakje van die balletjes en vroeg meteen, waarom ze zoo heetten. De juffrouw was beter op de hoogte dan de geleerde en zei: ‘Dat is nog naar een recept van prof. Van der Breggen!’ - ik dacht dadelijk aan Boerhave'sche klontjes, Stipriaantjes en derg. en vond, dat inderdaad van 1817-1843 aan het Athenaeum te Amsterdam, Frans van der Breggen gepromoveerd te Leiden in 1806, geweest is ‘hoogleeraar in de algemeene ziektekunde, leer der geneesmiddelen en gerechtelijke geneeskunde,’ zoodat de mededeeling van de juffrouw zeer grooten grond van waarschijnlijkheid heeft.
Van B tot Z is 't zoo voortgegaan, op de V o.a. de volgende bijdrage:
Vrijmetselaar, vrijzinnige metselaar in Middeleeuwsche kerkgebouwen, die door caricaturen enz. aan de eindpunten der gewelfbogen, te vervaardigen, den Roomschen eeredienst aan de kaak zochten te stellen.
Dat de vrijmetselarij vele eeuwen ouder is dan de middeleeuwen, dat de kunstwerken der oude kathedralen evenmin als nu door gewone metselaars, maar wel door beeldhouwers gemaakt werden, was onbekend, ook dat de geestelijken zelf meestal de kunstwerken schiepen en dat hun spelend vernuft wat anders bedoelde dan ‘den Roomschen eerdienst aan de kaak... te stellen’ daaraan was niet gedacht, zoomin als aan de werken van Viollet le Duc, die over de middeneeuwsche kerkgebouwen de merkwaardigste bijzonderheden mededeelt.
| |
| |
Een andere bijdrage is:
Zouaaf, Zouaven, Pauselijke soldaten, in den Italiaanschen vrijheidskamp a* 1870, tegen Garibaldi, door Paus Pius IX, meest uit Zwaben aangeworven. Vanhier ging de naam over op de Pauselijke militie, uit allerlei landen aangeworven, tot handhaving van 's Pausen wereldlijk gebied; en zoo heeft men ook ‘Nederlandsche Zouaven’.
Maar Scheler, dict. Etym., die algemeen als autoriteit geldt en door Brachet noch Bréal wordt tegengesproken, verklaart het met soldat d'un corps français en Afrique, tirant son nom de celui d'une tribu Kabyle appelée zouaoua.
Het bewijs dat de Zouaven inderdaad ‘meest uit Zwaben’ kwamen, ontbreekt, gelijk alle bewijs ontbreekt voor de vele stellingen in het onderstaande:
Uiltje vangen of knappen, een middagdutje doen. Is ontleend aan de betiteling van avondschemering door uilenvlucht (hgd. Eulenflucht) als zijnde de tijd, wanneer de uilen beginnen te vliegen. Wie lang ‘schemert’ geraakt in een dommelenden toestand, en wordt daarin gezegd, uilen te vangen, hetwelk van lieverlede werd overgebracht op een middagslaapje, omdat men na den maaltijd tot een dutje zeer of meest geneigd is. Zie bij Kapel. Knappen = knippen. Men knipt uiltjes, die op de ontstoken lamp aanvliegen, met de vingers.
Zoover heeft de geest der wetenschap Nederland nog niet doortrokken, dat algemeen wordt begrepen, dat men niet zeggen moet, wat men niet weet. We denken aan Maerlant, die gewaagde van:
die meer rimen dan si weten.
Een ander staaltje:
Wester-school, school voor openbaar lager onderwijs te Amsterdam. Naar Hendrik Wester, vermaard onderwijzer aldaar, † 18....
Op school hebben wij uit de boekjes van Hendrik Wester gelezen, en wisten toen reeds, dat hij een Groninger was. Op tal van plaatsen vinden we vermeld, dat hij eerst onderwijzer en later schoolopziener werd en dat hij geboren werd te Garmerwolde op 23 Januari 1772 en overleed te Oude-Pekela op 19 Februari 1821.
Nog een paar staaltjes van onbetrouwbare mededeelingen, over woorden, die men in onzen tekst gelieve na te slaan:
Between the cup and the lip,
(eng.), menig vergrijp, menige misstap heeft er plaats tusschen beker en lippen.
Zoo ook:
Que de bruit pour une omelette! Spottend gezegde naar
| |
| |
aanleiding der mandementen, die de Fransche bisschoppen jaarlijks uitvaardigen om te herinneren, dat gedurende de vasten geen eieren (dus ook geen omelet) mogen gegeten worden, en waarvan zij gewoonlijk gebruik maken om tegen andere dingen die zij als ongeoorloofd beschouwen, te waarschuwen.
En dan de menigte inzendingen, verklaring (?) van woorden, die niemand ooit zoeken zou; als bijv.:
Tusschen. Dit woord sta hier wegens zijn vermoedelijk hoogen ouderdom, omdat daarin, evenals in twist en hgd. zwischen, Zwisch- gold, Zwist, de benaming zal voortleven van Tuisco of Tuisto, den Aard- of Urgod der Germanen, in wien deze een tweeslachtig, tvai (got.) = tweevoud, - wezen, als verpersoonlijking der (tweevoudige) natuurkracht van het (tegen elkander overstaand) mannelijk en vrouwelijk beginsel zullen vereerd hebben. Friesch tusken, nedersaks tüschen, twusken, oud-hgd. zuschin, Notkerus zowisken, Tatianus Zuisgene, wijzen inderdaad op dien Tuisco, en op den overgang tot tusschen en zwischen.
Aldus onze medewerker; maar wetenschappelijk staat vast, dat tusschen mnd. twisken, nhd. zwischen, ohd. in, untar zwiskên, mnl. in-, ondertusschen eigl. ‘te midden van twee’ is, zoodat Tuisco met de heele zaak niets te maken hebben.
Eindelijk:
Tricoche et Cacolet, titel van een allerdolst Fransch blijspel. Cacolet = draagkorf.
En als comble:
Rechthoek, vierkant, samengesteld uit 4 rechte hoeken.
En dan de correctie! Natuurlijk werden de proeven herhaaldelijk gecorrigeerd, maar aanduiding van verbeteringen was gewenscht. Eenmaal staat er Goth inplaats van hgd. Gott en nu vinden we op zes of zeven proeven! of!! of? of?? of (sic!), dat de h een zetfout was voor t, was niet te vermoeden. Elders werden de roededragers lectoren genoemd, een der medewerkers geeft ons een strenge berisping over zooveel onkunde, met de vrij overbodige mededeeling, dat ze lictoren heetten. In het artikel Vormsel wordt gezet eenmaal voorstel en eenmaal voomsel en enkele medewerkers zetten verbaasde?? en hoogst verwonderde!! bij de woorden, en dat terwijl het woord bovenaan goed staat. Op Vermin-State moest staan gewormte en er stond gewoonte, tal van pennen kwamen in beweging om te vragen, wat dàt beteekende.
Bijzonder dank is echter te brengen aan zoovelen, die door zorgzamen, aanhoudenden arbeid het groote werk hielpen volvoeren.
Zoo in de eerste plaats aan Ds. Jac. Anspach te Ek-en-Wiel, die van bijna het geheele werk eene der eerste proeven letter voor letter heeft gelezen en
| |
| |
van wien van lett. C tot lett. U (incl.) 25325 regels werden geplaatst, zoodat al zijne bijdragen te zamen ± 30000 regels zullen bedragen.
Dat echter niet uitsluitend de omvang der geleverde copie het nuttige der medewerking bepaalt, bewezen de HH. Dr. Cuijpers, Dr. Buitenrust Hettema en Dr. N.P. Kapteyn, de eerste zond ons in weerwil van zijn hoogen leeftijd en vele bemoeiïngen de verklaring van vele bouwkunstige termen, die wij dankbaar aanvaardden, de tweede wees ons soms met twee woorden, schertsend, spottend of scherp den rechten weg of waarschuwde ons voor een verkeerden, de laatste zond ons nu en dan een blad met enkele verbeteringen, die we stellig nooit zonder zijne voorlichting hadden gevonden.
Naar den omvang der bijdragen gerekend, moeten thans vermeld worden de H.H. Geerligs, Groothuis en Ter Gouw, waarvan de laatste ons buitengewoon aan zich verplichte door zijne belangrijke bijdragen en toelichtingen op het gebied van munt- en zegelkunde, de oudere geschiedenis van Nederland en die van Amsterdam, terwijl Dr. A. [...]. Kok ons over Engelsche, Italiaansche en Spaansche literatuur menig artikel zond, dat anders hoogstwaarschijnlijk te vergeefs bij ons zou gezocht worden.
Buitengewoon heeft ons boek gewonnen door de voorlichting van de H.H.D.C. Meijer Jr. en Maurits H. van Lee; op bijna elk gebied wist de eerste het ware woord te spreken en antwoord te geven op vragen, die dreigden onbeantwoord te zullen blijven; te meer te waardeeren was zijn arbeid, omdat hij, fijngevoelig als weinigen, steeds ijverig hielp, om te zorgen, dat niemand door een schijn van partijdigheid gekwetst werd; de laatste heeft door tallooze datums en feiten, door verwijzing naar allerlei bronnen aan menig artikel eene historische en wetenschappelijke waarde gegeven, waarvoor zeer velen hem dankbaar zullen zijn; te meer, daar het veelal feiten betreft, die men later in weerwil van eindelooze nasporingen stellig bezwaarlijk zou vinden. Ten slotte een woord van dank aan den heer Visser, die een middel vond om den strijd over de ‘Indische afdeeling’ te doen eindigen. Daar was aanhoudend verschil van meening tusschen de deskundigen en daar waar de Redactie niet beslissen kòn, heeft hij uit de vele vaak zeer tegenstrijdige meeningen de waarheid weten vast te stellen of te doen vaststellen.
Eindelijk de Redactie zelve!
Hoe staat zij tot haar programma!
Dat Woordenschat bestemd is een lange reeks van jaren te bestaan en verschillende drukken te beleven, daarvoor kunnen geen twee meeningen bestaan; dat ons boek aanhoudend geplunderd werd, mag bewijzen, dat het in eene behoefte voorzag, maar wie den arbeid nagaat, die verricht werd, vindt daarin het bewijs, dat men niet licht iemand zal vinden, die een tweede werk van dien aard maakt:
We leverden ± 20.000 artikelen, waartoe 720 kilo papier werd volgeschreven en waarvan nog niet de helft is geplaatst.
| |
| |
Hoewel ons prospectus behoorlijk was voorbereid, bleek ons toch gedurende de bewerking, dat in het belang der gebruikers hier en daar van het oorspronkelijke plan eenigszins moest worden afgeweken.
In de eerste plaats hebben we niet gelijk het voorbericht zei ‘alle autoriteiten en bronnen’ onvermeld gelaten, integendeel; we hebben later zorgvuldig daar, waar we meenden, dat twijfel kon ontstaan, een gezaghebbend werk genoemd, waar men onze meening bevestigd kon vinden en waar men over het bedoelde onderwerp nadere inlichting krijgen kon.
In de tweede plaats hebben wij tot ons leedwezen aan de afdeelingen Maleisch, Hebreeuwsch en Bargoensch grooter uitbreiding moeten geven, dan ons aanvankelijk wenschelijk voorkwam en wel omdat steeds meer de dwaze liefhebberij veld wint - in ons land zelfs veel meer dan in andere landen - om in romans en novellen volstrekt noodeloos allerlei woorden te pas te brengen, die verklaring behoeven, de allergewoonste en meest bekende zaken noemt men in een Joodsch of Indisch verhaal met Hebreeuwsche of Indische namen, niet omdat het verhaal daardoor wint aan zoogenaamde locale kleur, maar alleen om wat anders te geven dan anderen, om de aandacht te trekken. In de meeste gevallen bewijst de schrijver zelf, dat hij dwaas handelt en plaatst daarom het Nederlandsche woord in eene noot, veel aangenamer werd de lectuur als het Nederlandsche woord in den tekst stond en het vreemde in de noot.
Hoever die dwaze manier van ‘geuren’ gaat, blijkt bijv. uit een artikeltje van 96 regels heden in een provinciaal blad als correspondentie uit Londen afgedrukt, waarin (woorden als regatta comfortabel, uniek, contrast, concenireeren, circuleeren, rendex-vous, en bloc, e.a. buiten rekening gelaten) voorkomen: seaside, merchant-prince, house-boat, home, fashionable, functions, Bank-holiday, house-boat-offices, cheap trippers, Cook's personally conducted triers, lords, ladies, upperten (!). Ten slotte wordt een hôtelhouder sprekend ingevoerd en opdat niets verloren ga van den geest, de kleur, de scherpte van uitdrukking, herhaalt de schrijver woordelijk (Louise Mühlbach zou in eene noot aanteekenen ‘historisch’): ‘Nous ne le regrettons pas, Monsieur!’
Natuurlijk zal men nu en dan een woord te vergeefs zoeken en geen wonder. Van alles, wat sedert 1893 aan nieuwe woorden, die verklaring behoeven, in de spreek- of schrijftaat is opgenomen en overgegaan, is slechts een klein gedeelte behandeld, bij elke aflevering was uitgesloten, wat na de verschijning nieuw opkwam. De voorraad bouwstoffen, welke daardoor ongebruikt bleef en die telkens vermeerderde en nog elken dag vermeerdert, zou nu al weer voldoende zijn om een flink boekdeel te vullen. Het zal verwerkt worden voor den nieuwen alweer vollediger maar toch bij het verschijnen ook al weer onvolledigen druk, die naar we hopen na niet langen tijd zal blijken noodig te wezen.
Wat Goethe op 16 Maart 1787 wat de volmaaktheid in de kunst betreft, aangaande de Iphigenis auf Tauris schreef:
So eine Arbeit wird eigentlich nie fertig
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
geldt wat de volledigheid aangaat, ook voor ons boek en het deelt daarmede het lot van alle woordenboeken, die onvolledig beginnen te worden, op het oogenblik, dat men gaat drukken. De hoogste eisch aan een woordenboek te stellen, is dat het zooveel mogelijk de volledigheid nabij kwam toen het manuscript de schrijftafel verliet. Dat daarnaar ijverig gestreefd is, zal uit den inhoud van dit boek voldoende blijken.
En hiermede: den lezer heil!
TACO H. DE BEER |
|