Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen
(1993)–Taco H. de Beer, Eliza Laurillard– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina III]
| |
Et comme un pot pourry des frères mendians
Elle forme son goust de cent ingrédians.
Régnier.
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister.
Goethe.
Or ce champ ne se peut tellement moissonner
Que les derniers venus n'y trouvent à glaner.
La Fontaine.
| |
[pagina *1]
| |
InleidingGouden bergen werden er beloofd, in de twaalf pagina's tellende prospectus die de Amsterdamse uitgever Joh. G. Stemler in 1891 en 1892 aan de Nederlandse boekhandelaars stuurde.Ga naar eindnoot1. Stemler zocht intekenaars op een naslagwerk met als werktitel Woordenschat. Verklaring van woorden en uitdrukkingen, waaraan eene geschiedenis verbonden is. Het zou een uniek naslagwerk worden, zo beloofde de prospectus, waarin in alfabetische volgorde ‘inlichting en zoveel mogelijk verklaring’ zou worden gegeven over een indrukwekkende hoeveelheid onderwerpen. De symboliek van bloemen en kleuren zou worden behandeld, evenals bijbelse en historische namen, hoofdpersonen en titels van beroemde werken, citaten in verschillende talen, wapenspreuken en leuzen, mythologische namen, heiligendagen, pseudoniemen, merkwaardige etymologieën, scheld- en spotnamen, biografische en historische ‘kleinigheden’, spreekwijzen en spreekwoorden, volksdwalingen en Israëlitische, Romeinse en Griekse antiquiteiten. En nog veel meer. Voor alle trefwoorden gold dat ze in de spreek- of schrijftaal werden gebruikt, maar in de gangbare woordenboeken en encyclopedieën niet of slechts beknopt werden behandeld. Sterk benadrukt werd dat het lexicon geen verzameling van zeldzaamheden zou bieden, maar een ‘verzameling van gewenschte toelichtingen’. Aan pretenties ontbrak het niet, want de koper werd een zo goed als compleet woordenboek in het vooruitzicht gesteld. Een keur van specialisten zou meewerken aan het nieuwe naslagwerk. De ‘Voorlopige Naamlijst der Medewerkers’ telde, buiten de | |
[pagina *2]
| |
redactie, in de eerste prospectus 32 namen en in de tweede 39 - merendeels bekende personen. Zo tekende P.J.H. Cuypers, die in het decennium daarvoor in Amsterdam het Rijksmuseum en het Centraal Station had gebouwd, voor de rubriek ‘architectuur’. De Leidse hoogleraar Jan te Winkel nam de rubriek ‘filologie’ voor zijn rekening, T. Tal, opperrabijn van Gelderland, de rubriek ‘oudheden en Hebreeuwse taal’ en J.E. ter Gouw de rubriek ‘geschiedenis’. A.A. Vorsterman van Oijen, indertijd directeur van het Genealogisch Heraldisch Archief, nam de sectie ‘genealogie en heraldiek’ onder zijn hoede. Voor de rubriek ‘jargon’ was een extra blik deskundigen opengetrokken: Justus van Maurik zou het Amsterdams gaan beschrijven en W. Zuidema het studentenjargon, terwijl P.W. Steenkamp, toentertijd hoofdcommissaris van politie te Amsterdam, zijn kennis van het Bargoens zou aandragen. Daarnaast waren er specialisten aangetrokken voor sport- en zeetermen, toneeltaal, en de terminologie van jagers en vissers. De redactie van het woordenboek bestond uit Taco H. de Beer en E. Laurillard. Zij dachten de klus in drie jaar te kunnen klaren. Elke twee maanden zou een aflevering van het woordenboek verschijnen, dat ‘hoogstens’ twaalf gulden ging kosten. Alles bij elkaar zou het een onmisbaar naslagwerk worden, zo verzekerde de prospectus, ‘geschikt om in verloren oogenblikken te doorbladeren en een der meest geschikte boeken op de schrijftafel en de salontafel niet alleen, maar ook in de wachtkamer van den geneesheer en den rechtsgeleerde’.
De Beer en Laurillard hadden beiden een grote reputatie. Dr. Eliza Laurillard (1830-1908) was zeer geliefd als predikant van de Oude Kerk in Amsterdam, een functie die hij in totaal 42 jaar bekleedde.Ga naar eindnoot2. Hij publiceerde vele tientallen dichtbundels, leerredenen, toespraken en stapels stichtelijke lectuur, waaronder 32 godsvruchtige scheurkalenders. Bovendien verrichtte hij veel graaf- en spitwerk in de tuinen der Nederlandse taal. Hij was oprichter en secretaris van de ‘Commissie van Bijstand voor de uitgave van het Woordenboek der Nederlandsche Taal’, en ontving in 1874 de gouden erepenning | |
[pagina *3]
| |
van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen voor Bijbel en Volkstaal - een boek dat een paar jaar later door P.J. Harrebomée scherp werd aangevallen, onder meer omdat het woord onanie erin voorkwam.Ga naar eindnoot3. In Woordenschat is veel terug te vinden van wat Laurillard eerder, in de bundels Vlechtwerk uit verscheiden kleuren (1880), Sprokkelhout (1887) en Op uw' stoel door uw Land (1891), had gepubliceerd over spotnamen, diernamen, plaatsnamen, en geschied-, taal- en letterkundige bijzonderheden. Deze boeken worden in het Naschrift op Woordenschat speciaal genoemd, evenals het tijdschrift De Navorscher, waarin Laurillard volgens eigen telling 279 artikelen publiceerde.Ga naar eindnoot4. Ook de Amsterdamse schoolmeester Taco Hajo de Beer (1838-1923) was een veelschrijver. Hij publiceerde niet alleen onder eigen naam, maar ook onder de pseudoniemen Evert van Maarssen (hij was te Maarsseveen geboren), Johan de Meester, B. de Heert, Taco, Don Leandro Perez Zambullo en B. Brouwer Gzn.Ga naar eindnoot5. Zijn oeuvre omvat tientallen toneelstukken, vertalingen (onder andere uit het Holsteins en in en uit het Engels en Duits), romans, novellen, schotschriften en schoolboeken. Daarnaast richtte hij onder meer de volgende weekbladen en tijdschriften op: Noord & Zuid (dat bestond van 1876 tot 1906); De Amsterdammer (vanaf 1877); Taalstudie (opgericht in 1878); het letterkundige weekblad De Portefeuille (1879-1895) en Onze Volkstaal (1881-1884). De correspondentie die De Beer ondertussen met bekende letterkundigen in binnen- en buitenland voerde, is duizelingwekkend. Alleen al in de Universiteitsbibliotheek te Leiden worden honderden brieven van en aan hem bewaard. Toch moet het hier slechts om een fractie van de oorspronkelijke briefwisseling gaan. Van de - ongetwijfeld omvangrijke - correspondentie tussen Laurillard en De Beer zijn bijvoorbeeld slechts vijf brieven bewaard gebleven, waarvan er maar één betrekking heeft op Woordenschat. Het gaat om een nagenoeg onleesbare brief van een enthousiaste doch kritische lezer, door Laurillard met een korte krabbel doorgestuurd aan De Beer.Ga naar eindnoot6. | |
[pagina *4]
| |
Het idee voor Woordenschat kwam van De Beer, die omstreeks 1865 al had meegewerkt aan het Nederlandsch-Hoogduitsch en Hoogduitsch-Nederlandsch Woordenboek van dr. C.A.X.G.F. Sicherer. Verder dan de eerste aflevering was hij overigens niet gekomen. ‘Hij bracht belangrijke verbeteringen in het oorspronkelijke plan,’ schreef mr. M.G.L. van Loghem hier later over, ‘maar een woordenboek, correctie, collationneeren, ordenen, met heel weinig speelruimte voor zijn oorspronkelijkheid of zijn temperament, ...het scheen hem al spoedig zijn tijd en moeite en het inspannen zijner oogen niet waard.’Ga naar eindnoot7. De Beer begon met het verzamelen van bouwstoffen, zo zet hij in het Naschrift uiteen, nadat Herman Frylink in 1871 een in zijn ogen ‘zeer gebrekkige bewerking’ had gemaakt van het bekende citatenwoordenboek van Georg Büchmann, in het Nederlands uitgebracht onder de titel Gevleugelde Woorden. Volgens De Beer was het bij citaten niet alleen noodzakelijk de bron te vermelden, maar vooral ook ‘onder welke omstandigheden zij voorkomen’, iets wat volgens hem in Europa nog door niemand was gedaan. Andere woordenboeken die De Beer inspireerden waren de Dictionnaire complet illustré van Larousse en vooral de Dictionary of Phrase and Fable (eerste druk 1870), het levenswerk van de Engelse geestelijke Ebenezer Cobham Brewer (1810-1897). Bij Brewer, zo schrijft De Beer, vond hij het idee voor de vorm van Woordenschat en voor enkele belangrijke rubrieken. Maar tegelijkertijd schampert hij in het Naschrift op ‘de volslagen onbetrouwbaarheid van een overgroot aantal artikelen bij Brewer’. Een nadere vergelijking van beide woordenboeken leert echter dat De Beer de Dictionary of Phrase and Fable bij het schrijven binnen handbereik moet hebben gehad. De overeenkomst begint al bij - een deel van - de ondertitel van beide boeken. Bij Brewer luidt die Derivation, Source, or Origin of Common Phrases, Allusions, and Words that have a Tale to Tell. De oorspronkelijke ondertitel van Woordenschat luidde, zoals gezegd, ‘Verklaring van woorden en uitdrukkingen, waaraan eene geschiedenis verbonden is’ (cursivering ES; later kwam het gecursiveerde deel van deze ondertitel te vervallen). En kondigt Brewer in zijn inleiding aan dat zijn boek | |
[pagina *5]
| |
allerlei volksdwalingen zal bevatten, bijvoorbeeld over ‘the poisonous nature of the upas tree’,Ga naar eindnoot8. zowel in de prospectus als in het Voorbericht van Woordenschat wordt de lezer beloofd dat zal blijken dat ‘de vergiftigheid van den upasboom alleen in de verbeelding des dichters bestaat’. Een voorbeeld van schatplichtigheid dat des te opmerkelijker is als men ontdekt dat het trefwoord upasboom in Woordenschat helemaal niet voorkomt. Dit geldt overigens ook voor tal van andere trefwoorden die in het Voorbericht worden aangekondigd.Ga naar eindnoot9. Hoewel De Beer zich laatdunkend uitlaat over de kwaliteit van de Dictionary of Phrase and Fable, moet hij ook toegeven dat dit werk hem toch ‘dikwijls van veel nut is geweest’. Van hoeveel nut wordt duidelijk als men een deel van de inhoud van beide woordenboeken systematisch vergelijkt. De Beer blijkt zich bij de keuze van de trefwoorden sterk te hebben laten leiden door Brewers werk, wat meteen verklaart waarom er in Woordenschat zo opvallend veel Engelse woorden en uitdrukkingen staan. Bovendien blijkt een fors aantal lemma's letterlijk uit het Engels te zijn vertaald, op de eerste paar bladzijden bijvoorbeeld A-l, ab ovo usque ad mala en Acanthus.
Toch is het niet zo dat De Beer zich voornamelijk baseerde op werk van anderen. In feite moet hij erg veel tijd in het woordenboek hebben gestoken. Hoe Laurillard en hij het werk hadden verdeeld, is niet bekend. Volgens het Naschrift leverde Laurillard een belangrijke bijdrage aan de eerste opzet van het woordenboek. Maar als redactie-adres wordt steevast het privé-adres van De Beer genoemd en de indruk ontstaat dat hij in eerste instantie opdraaide voor de eindredactie van het woordenboek. Hoeveel werk dat met zich meebracht wordt duidelijk uit het Naschrift, dat alleen door De Beer is ondertekend. Vooral de medewerkers aan Woordenschat bezorgden hem onverwacht veel kopzorgen. ‘Tal van medewerkers’, zo schrijft hij, ‘[zonden] ons artikelen, die niet tot hun rubriek behoorden en die wij al lang en veel beter in gereedheid hadden. En erger nog: enkelen zonden ons massa's artikelen van soms buitengewone lengte, zeer vaak van de meest volsla- | |
[pagina *6]
| |
gen onbetrouwbaarheid, in der haast uit woordenboeken of encyclopaediën gecopieerd en geheel niet passend in ons [...] programma.’ Voor het woordenboek had dit aanbod van duizenden onbestelde lemma's tot gevolg, zo bekent De Beer, dat hier en daar wel eens ‘een enkel artikeltje’ werd opgenomen dat eigenlijk niet in Woordenschat thuishoorde. Voor De Beer zelf bracht de lage kwaliteit van sommige bijdragen extra werk met zich mee: hij moest de feiten controleren en ontdekte daarbij de vreemdste fouten. Lees bijvoorbeeld eens in het Naschrift (p. XIII) welke verklaringen De Beer kreeg aangedragen voor het woord breggetje en welke moeite hij zich getroostte om de werkelijke herkomst hiervan te achterhalen!
Kreeg de koper van Woordenschat nu wat hem in de prospectus was beloofd? Ja en nee. Woordenschat behoort zonder twijfel tot de allerleukste woordenboeken die de negentiende eeuw heeft voortgebracht. In de 28 jaren die verliepen tussen het idee van De Beer en de voltooiing van het naslagwerk, werd een schat aan gegevens samengebracht. In zijn Naschrift rekent De Beer voor dat er circa 20.000 artikelen werden aangeleverd, ‘waartoe 720 kilo papier werd volgeschreven’. Nog niet de helft van die artikelen werd uiteindelijk geplaatst. Waar die andere 360 kilo woordenboek is gebleven, is helaas niet bekend. In geen enkel ander naslagwerk uit die tijd vindt men zo veel bijnamen, eponiemen of woorden van Hebreeuwse herkomst. Nergens vindt men zo veel ‘toneeltaal’.Ga naar eindnoot10. Woordenschat is het eerste Nederlandstalige woordenboek dat systematisch studententaal, militair vakjargon en soldatenslang vermeldt. De Beer en Laurillard gingen hierbij overigens een stuk minder preuts te werk dan hun tijdgenoten. Bij het studentenwoord bokken weken ze, in overeenstemming met de lexicografische traditie van die tijd, nog uit naar het Latijn. De omschrijving luidt: ‘meretrices, toespeling op de sterk ontwikkelde geslachtsdrift bij bokken’ (meretrix betekent publieke vrouw, lichtekooi, veile deerne). Maar bij de uitdrukking scherp staan staat openlijk dat dit onder militairen werd gebruikt voor ‘wellustige hartstochten koesteren’. En bij in batterij komen ver- | |
[pagina *7]
| |
meldt Woordenschat de onder militairen gebruikelijke figuurlijke betekenis ‘aan een natuurlijke behoefte voldoen’. Bovendien bevat Woordenschat allerlei Bargoense woorden die bijvoorbeeld in het Bargoens woordenboek (1982) van Endt ontbreken, zoals kornet, spinnekop en nekef. Waar twijfel kon ontstaan over de verklaring van een woord is de bron vermeld, iets wat De Beer en Laurillard overigens oorspronkelijk niet van plan waren.Ga naar eindnoot11. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) citeert Woordenschat met regelmaat als bron, wat logisch is als men bedenkt dat De Beer en Laurillard vooral woorden opnamen die in de gangbare woordenboeken en encyclopedieën ontbraken. Alles bij elkaar vindt men in geen ander negentiende-eeuws lexicon zo veel absurde, curieuze, krankzinnige, informatieve, gekleurde en tijdgebonden artikelen en uitzonderlijke petites histoires. Lees bijvoorbeeld eens (op blz. 1274) waarom de aanhangers van Zwarte Jannigje van Venendaal hun pet bij de rechtbank achterlieten, de bloedstollende omschrijving van sadisme of de opperste verwondering bij Röntgen-stralen!
Toch kreeg de intekenaar lang niet alles wat hem in de prospectus was beloofd, en sommigen zullen zich dan ook bekocht hebben gevoeld. In de eerste plaats duurde het niet drie jaar voordat het woordenboek was voltooid, maar ruim zeven. Van hoogstens twaalf gulden liep de prijs op tot zestien gulden voor 1277 pagina's, buiten intekening zelfs tot f 22,50. Het aangekondigde aanhangsel, waarin woorden zouden worden verklaard die door intekenaars waren ingebracht en waarnaar in het woordenboek met regelmaat wordt verwezen, zou nooit verschijnen. Prominente medewerkers als Justus van Maurik en de Amsterdamse hoofdcommissaris verdwenen zonder nadere toelichting van het toneel; van anderen werd betreurd dat ze wegens ziekte, dood of ‘vertrek naar Pretoria’ hadden moeten afhaken. Wie de tekst van de prospectus naast het definitieve Voorbericht legt, ontdekt bovendien dat er uit de omschrijving van de inhoud plotseling verschillende rubrieken zijn verdwenen. De symboliek van bloemen en kleuren; bijbelse en historische namen; hoofdperso- | |
[pagina *8]
| |
nen en titels van beroemde werken; pseudoniemen - in het woordenboek komt men hier mondjesmaat nog iets van tegen maar uit het ‘programma’ zijn deze rubrieken resoluut geschrapt. In zijn Naschrift verzwijgt De Beer deze schrappingen. Hij bekent dat hier en daar enigszins van het oorspronkelijke plan is afgeweken, maar even verder blijkt hij te bedoelen dat de rubrieken Maleis, Hebreeuws en Bargoens groter zijn geworden dan wenselijk werd geacht. ‘En wel’, luidt de korzelige verklaring, ‘omdat steeds meer de dwaze liefhebberij veld wint - in ons land zelfs veel meer dan in andere landen - om in romans en novellen volstrekt noodeloos allerlei woorden te pas te brengen, die verklaring behoeven, de allergewoonste en meest bekende zaken noemt men in een Joodsch en Indisch verhaal met Hebreeuwsche of Indische namen, niet omdat het verhaal daardoor wint aan zoogenaamde locale kleur, maar alleen om wat anders te geven dan anderen, om de aandacht te trekken.’ Naast dit alles kreeg de intekenaar zaken waar hij niet op zat te wachten, zoals verwijzingen naar woorden die niet zijn opgenomen, elkaar gedeeltelijk overlappende lemmata, talloze verdubbelingen (bijvoorbeeld: Bon (op de - zetten) en Zetten (op den bon -), slordigheden, foute of incomplete verklaringen, en vanzelfsprekend allerlei drukfouten. Dat bij de proeflemmata in de prospectus Dallesdekker wordt gevolgd door Brumaire, bleek naderhand een teken aan de wand. Want hoewel twee medewerkers waren aangetrokken speciaal voor het alfabetiseren, staat bijvoorbeeld een woord als aweire (Hebreeuws voor: zonde of overtreding) negen plaatsen te vroeg in het alfabet.
Was Woordenschat een succes? Alweer ja en nee. De recensies waren goed, hoewel opvalt dat het boek niet werd besproken in de belangrijkste taal- en letterkundige bladen. Maar Het Vaderland schreef op 6 januari 1894: ‘De eerste aflevering maakt een zeer gunstigen indruk, ook wat de uitvoering aangaat, en wij twijfelen niet, of het boek zal goed ontvangen worden.’ In School en studie schreef de Maastrichtse schoolmeester en woordenboekmaker M.J. Koenen: ‘De tweede aflevering geeft, evenals de eerste, blijk van de groote | |
[pagina *9]
| |
zorg, waarmede dit werk tot stand wordt gebracht. Wij hebben de 128 kolommen met aandacht gelezen en kunnen niets anders dan de nauwkeurigheid roemen; tal van vreemde woorden enz. op alle gebied vindt men toegelicht en voldoende opgehelderd. [...] Ik wensch den bewerkers goeden moed om voort te gaan.’Ga naar eindnoot12. En De Toekomst en het Nederlandsch Museum schreven datzelfde jaar eendrachtig: ‘Wat zij geven is kort, helder, hier en daar ook pittig. Bij elke kolom wordt de belangstelling gewekt. [...] De Woordenschat belooft een gids te zijn, die met vrucht zal geraadpleegd worden.’Ga naar eindnoot13. Ook in het door De Beer geredigeerde tijdschrift De Portefeuille verscheen een bespreking, maar dit was eigenlijk meer een reclametekst - over de heldere druk en de mooie letter en dat de volgende aflevering spoedig zou verschijnen, ondanks de vertraging.Ga naar eindnoot14. Het weekblad Nederland besteedde tot driemaal toe aandacht aan afleveringen van Woordenschat. Hieraan zal niet vreemd geweest zijn dat dit weekblad onder redactie stond van mr. M.G.L. van Loghem, een van de medewerkers aan Woordenschat, vriend van De Beer en later schrijver van diens levensbericht.
Ondanks de positieve recensies en de tweemaal verzonden prospectus, was de belangstelling voor Woordenschat aanvankelijk gering. Via intekening werden uiteindelijk 462 exemplaren besteld, merendeels door boekhandelaren, hoofden van scholen en geestelijken. Mogelijk verklaart deze lauwe belangstelling waarom de exploitatie van het boek een paar keer in andere handen overging. Joh. G. Stemler (als uitgever actief van 1880 tot 1904) verkocht de rechten in 1893 aan de Zuidhollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, die ze in 1895 overdeed aan de Haagsche Boekhandel- en Uitgeversmaatschappij. Zeker is dat De Beer veel hogere verwachtingen had van de afzet van het boek. Van Loghem schrijft dat De Beer wist dat ‘de te besteden moeite oneindig veel grooter zou zijn dan het te verwachten debiet’. Maar De Beer zelf slaat in het Naschrift een heel andere toon aan: ‘Dat Woordenschat bestemd is een lange reeks van jaren te bestaan en verschillende drukken te beleven, daarvoor [sic] kunnen geen twee meeningen bestaan’, schrijft hij. Een paar regels ver- | |
[pagina *10]
| |
der heeft hij het over een volgende druk ‘die naar we hopen na niet langen tijd zal blijken noodig te wezen’. Wat De Beer zonder twijfel hoopte, was dat Woordenschat het succes zou evenaren van Brewers Dictionary of Phrase and Fable. Dat woordenboek, dat hem wegens zijn ‘volslagen onbetrouwbaarheid’ als waarschuwend voorbeeld had gediend, was in 1891 al aan de 25ste druk toe en beleefde in de decennia daarna herdruk na herdruk!
In de eerste zes maanden na voltooiing werden er toch nog 800 exemplaren van Woordenschat verkocht. Dit blijkt uit een brief die De Beer in 1907 schreef aan uitgever C.A.J. van Dishoeck. De Beer blikte met enige verbittering terug op de verkoop van Woordenschat. ‘Was het tot den eerst vastgestelden prijs verkocht en had de Heer Geo. Belinfante er niet nog eens 1000 ex. bij laten drukken’, aldus De Beer, ‘het werk was al in tweeden druk verschenen. Maar... 21,50,- is geen prijs voor een boek van algemeen gebruik.’Ga naar eindnoot15. Waarom George W. Belinfante, tussen 1894 en 1902 directeur van de Haagsche Boekhandel- en Uitgeversmaatschappij,Ga naar eindnoot16. er 1000 bij liet drukken, en wanneer precies, bleek niet te achterhalen. Mogelijk gebeurde dit nadat er binnen een half jaar 800 exemplaren waren verkocht - bijna het dubbele van het aantal dat bij voorintekening was besteld. Hoe het ook zij, het bleek een onverstandige beslissing. In november 1901 kreeg R.W.P. de Vries, toen de meest vooraanstaande Nederlandse veilinghouder en taxateur, het verzoek om in verband met de aanstaande liquidatie van de Haagsche Boekhandel- en Uitgeversmaatschappij de waarde van het fonds te taxeren. Dit taxatierapport is bewaard gebleven.Ga naar eindnoot17. Onder de fondsartikelen prijken maar liefst 1500 onverkochte exemplaren van Woordenschat. De waarde hiervan werd door De Vries geschat op f 1,50 per stuk, wat ver beneden de produktiekosten moet zijn geweest. De fondsrestanten van de Haagsche Boekhandel- en Uitgeversmaatschappij werden overgenomen door in de 1902 opgerichte Boekhandel Gebroeders Belinfante, een N.V. waar George W. Belinfante overigens geen deel van uitmaakte. Wat moest deze boek- | |
[pagina *11]
| |
handel met 1500 onverkochte exemplaren van Woordenschat? Verkopen natuurlijk, maar dan wel voor een prijs die meer kopers zou aantrekken. Dit gebeurde in juni 1908, toen een nieuwe prospectus van Woordenschat op de markt verscheen. Nu niet twaalf pagina's dik, maar slechts één. ‘Teneinde het een ieder mogelijk te maken Woordenschat te bezitten’, besloot deze prospectus op altruïstische toon, ‘stellen wij het werk verkrijgbaar voor den ongekend lagen prijs van slechts f 5,75. Wij vertrouwen dat nu er een gelegenheid wordt geboden zich dit werk goedkoop aan te schaffen, daarvan algemeen zal worden gebruik gemaakt.’ Verscheen er in 1908 nog een tweede editie van Woordenschat, zoals onder andere in de bibliografie van Claes staat?Ga naar eindnoot18. Nee, de zogenaamde tweede druk van Woordenschat is wat met een vakterm een titeluitgave wordt genoemd. Wat Belinfante deed was in de negentiende eeuw zeer gebruikelijk: de ongebonden exemplaren van Woordenschat kregen een nieuwe band en zowel de ongebonden als de gebonden boeken kregen een nieuwe titelpagina. De oude werd er simpelweg uitgesneden en vervangen door een titelblad met daarop in grote letters ‘Goedkoope uitgaaf’. Zo hoopte men bij het publiek de indruk te wekken dat het om een nieuwe uitgave ging en het boek alsnog te slijten. Blijkbaar is dat indertijd goed gelukt, want Woordenschat is al sinds lange tijd even gezocht als onvindbaar. Wie het boek bezit, koestert het als een onuitputtelijke Fundgrube. Zo wordt in Mekka. Jaarboek voor lezers 1992 (Amsterdam 1991), dat eigenlijk bedoelt de boekenliefhebber te wijzen op de beste recent uitgebrachte titels, geen boek door Atte Jongstra zo bejubeld als Woordenschat. Bij nader inzien komt dat goed uit, want precies honderd jaar na het verschijnen van de eerste aflevering houdt u nu de facsimile-heruitgave in handen van de ‘Brewer van de Lage Landen’. Eindelijk eerherstel voor de bijzondere lexicografische inspanningen van De Beer en Laurillard!
Ewoud Sanders Heemstede, juni 1993 | |
[pagina *13]
| |
Met dank aan Monique Bullinga, Jaap Engelsman, Rob Tempelaars en Leen Verhoeff. |
|