| |
| |
| |
Transvaalsche Spraakkunst.
I. Spelling.
De Transvalers zeggen: ‘Ons skrijf soos ons praat’, en daaraan houden zij
zich. Daar alle Transvalers de woorden echter niet op dezelfde wijze uitspreken, heerscht er
ook in de spelling nogal eenig verschil. In eene taal, waarin alleen de regel geldt: ‘Schrijf,
zooals gij spreekt’, kan geene eenheid van spelling zijn.
Het Transvaalsch is een dialect der Nederlandsche taal, een dialect echter, dat onder den
invloed van eene andere natuur en door de aanraking met andere talen en tongvallen, meer van de
moedertaal is afgeweken dan één onzer dialecten.
In de woorden onzer taal komen verscheidene letters voor, die niet worden uitgesproken. In
het Fransch en het Engelsch is 't aantal dier doode letters nog veel grooter. Door eene
vergelijking van het Transvaalsch met onze schrijftaal zal het duidelijk worden, dat ook de
Transvalers een groot aantal letters hebben laten vallen, veel meer dan wij. Sommige woorden
onzer taal zijn daardoor tot onherkenbaar wordens toe veranderd. Wie zou b.v. in het woord dalk aanstonds ons woord dadelijk, in sê ons
zeggen, in molik ons mogelijk en in mos ons immers herkennen?
Om een duidelijk inzicht te geven in de spelling van het Transvaalsch, kunnen we niet beter
doen, dan de woorden dier taal met die van onze taal te vergelijken. Die vergelijking zal zich
dan hoofdzakelijk moeten bepalen: a tot de uitlating en afkapping van
letters; b tot de samentrekking van woorden en lettergrepen; c tot de verwisseling van medeklinkers; en d tot de verwisseling van
klinkers en tweeklanken.
| |
a. Uitlating en Afkapping van letters.
1. Woorden en lettergrepen, die in onze taal eene t tot slotletter hebben,
hebben die in het Transvaalsch niet. Voorbeelden:
Bors, borst. |
Gars, gerst. |
Vees, feest. |
Lus, lust. |
| |
| |
Erns, ernst. |
Juis, juist. |
Woes, woest. |
Volstrek, volstrekt. |
Op laas, op 't laatst. |
Kosbaar, kostbaar. |
Vrugbaar, vruchtbaar. |
Diggees, dichtgeest. |
Eers, eerst. |
Lys, lijst. |
In de woorden koorts, plaats, e.d. wordt de t ook
weggelaten. Laatst wordt laas.
2. De w valt in het Transvaalsch weg, indien zij voorafgegaan wordt door
eene ou of au. Voorbeelden:
Vrou, vrouw. |
Gou, gauw. |
Tou, touw. |
Lou, lauw. |
Flou, flauw. |
Nou, nauw. |
Nouer, nauwer. |
Noulettend, nauwlettend. |
Enkelen schrijven in sommige woorden eene w. Zoo vond ik o.a. klouwe en nouweliks (klauwen en nauwelijks).
3. In het midden der woorden wordt de g doorgaans weggelaten. Ook ge verdwijnt in 't midden der woorden. Door sommigen wordt dit door een
weglatingsteeken aangeduid, doch door de meesten niet. Voorbeelden:
Teen, tegen. |
Seen, zegen. |
Reen, regen. |
Gereeld, geregeld. |
Voels, vogels. |
Ma'er, mager. |
Se'en, zegenen. |
We'e, wegen. |
Onmolik, onmogelijk. |
Leu'ens, leugens. |
Vroer, vroeger. |
Einste, eigenste. |
Eië, eigen(e), |
Vabond, vagebond. |
Ne'ende, negende. |
Ho'er, hooger. |
La'er, lager. |
Molik, mogelijk. |
Onmoêntlik, onmogelijk. |
Onênblik, oogenblik. |
Men schrijft oo'e en oge, oogen.
Ook aan 't einde van sommige woorden wordt de lettergreep ge weggelaten,
b.v. rog, rogge.
4. In het midden der woorden worden ook enkele andere letters en lettergrepen uitgelaten.
Voorbeelden:
De in dalik, dadelijk; dalik wordt
doorgaans nog weder samengetrokken tot dalk.
De insgelijks in znw., die in 't meerv. eren of ers krijgen en in 't enk. eene d tot slotletter hebben, b.v.
blare, bladeren; klere, kleederen; are,
aderen; e.d.
| |
| |
D in ou'ers, ouders; goue, gouden.
Du in wewenaar, weduwenaar.
V in oer of o'er, over; oerkant, overkant en andere samenstellingen met over. Ook in 't woord avond gaat de v verloren. Dit woord wordt verschillend geschreven:
aa'nt, aant of aand.
V vervalt ook in boenste, bovenste. Boven zelf wordt
eenvoudig bo, ook in samenstellingen, zooals bokant,
bovenkant; bolip, bovenlip.
L in as, als; makaar, malkaar.
Le in de samenstellingen met alle, b.v. almal, allemaal; algaar, allegaar.
E in sommige woorden met het voorvoegsel be of ge, b.v. blo, belooven; glo, gelooven. In
enkele woorden verdwijnt ook de e van het voorvoegsel ver,
o.a. in vrot, verrot en vrek, verrekken.
H in tans, thans; tuis, te huis, 't
huis.
De ch van sch vervalt in het midden en aan 't einde der
woorden. Voorbeelden:
Vris, frisch. |
Wens, wensch. |
Wense, wenschen. |
Duitse, Duitsche. |
Ganse, gansche. |
Mense, menschen. |
Aan 't eind der woorden worden ook de volgende letters of lettergrepen weggelaten:
D in hoof, hoofd. |
De in sy, zijde; ou, oude. |
5. Zelfst. naamw., die in onze taal en in 't meervoud hebben, krijgen in
het Transvaalsch alleen eene e. Voorbeelden:
Dade, daden. |
Lippe, lippen. |
Boeke, boeken. |
Ore, ooren. |
Vrinde, vrienden. |
Skape, schapen. |
Mense, menschen. |
Diere, dieren. |
Ook de n van den uitgang eren vervalt. Men schrijft ers of re, b.v. eijers, eieren; blare, bladeren; kinders, kinderen.
In aans voor aanstonds blijft van de laatste lettergreep alleen de s over.
Niet alleen de zelfstandige naamw. verliezen de n in 't meervoud, maar ook
andere soorten van woorden verliezen die letter aan 't eind. Voorbeelden:
Sewe, zeven. |
Ewe, even. |
Binne, binnen. |
Goue, gouden. |
Eië, eigen. |
Ne, neen. |
| |
| |
6. De uitgang en van de onb. wijs wordt altijd weggelaten. Ook de
persoonsuitgangen vervallen in het Transvaalsch. Voorbeelden:
Praat, praten. |
Soen, zoenen. |
Roep, roepen. |
Neem, nemen. |
Woon, wonen. |
Vry, vrijen. |
Dink, denken. |
Vouw, vouwen. |
Ek praat, ik praat. |
Jy praat, gij praat. |
Hy praat, hij praat. |
Ons praat, wij praten. |
Julle praat, gij praat. |
Hulle praat, zij praten. |
Ook de d, t en en, de uitgangen der verl. deelwoorden, vervalen. Men schrijft: ek hct gewoon, ik heb
gewoond; ek het gedink, ik heb gedacht; ons het gely, wij
hebben geleden; enz.
Sommigen behouden nog de e van den uitgang en, zoowel in
de onbepaalde wijs als in het verleden deelwoord. Voorbeelden:
Vinde, vinden. |
Sterwe, sterven. |
Skrywe, schrijven. |
Skyne, schijnen. |
Make, maken. |
Drywe, drijven. |
Gesproke, gesproken. |
Verdwyne, verdwenen. |
Geskrywe, geschreven. |
Vergete, vergeten. |
Ontvange, ontvangen. |
Gedrywe, gedreven. |
De werkwoorden worden in het Transvaalsch erg besnoeid. Eindigt de stam van een werkwoord op
eene d, g, f of w dan gaan ook die letters met den uitgang
verloren. Voorbeelden:
Lui, luiden. |
Hou, houden. |
Vashou, vasthouden. |
Tre, treden. |
Stry, strijden. |
Ry, rijden. |
|
Dra, dragen. |
Wa, wagen. |
Sê, zeggen. |
Vra, vragen. |
Kry, krijgen. |
Verdra, verdragen. |
|
Bly, blijven. |
Ge, geven. |
Glo, gelooven. |
Blo, belooven. |
Gege, gegeven. |
Oerge, overgeven. |
|
Anskou, aanschouwen. |
Waarskou, waarschuwen. |
Skre, schreeuwen. |
Beskou, beschouwen. |
Sku, schuwen. |
Ook het woord hebben verliest de b en verandert in hê.
| |
| |
| |
b. Samentrekking van woorden en lettergrepen.
Soos, samengetr. uit so, zoo en as, als. |
Nes, samengetr. uit net, net en as, als. |
Netsoos, samengetr. uit net, so en as. |
Somar, samengetr. uit so, zoo en mar, maar. |
Dis, samengetr. uit dit en is. |
Daars, samengetr. uit daar en is. |
Watter, samengetr. uit wat en ver,
voor. |
And', samengetr. uit an, aan en di, die. |
Saans, snags, e.d. samengetr. uit des aans (avonds),
des nags, nachts. |
| |
c. Verwisseling van medeklinkers.
1. De Transvalers rangschikken ook de z onder de vreemde letters. 't
Schijnt dat een Transvaalsche mond die niet kan uitspreken. Zij hebben dus vier vreemde
letters: c, q, x en z. Voor onze z schrijven zij steeds
eene s, terwijl onze ij door eene y
wordt voorgesteld. Voorbeelden:
So, zoo. |
Sigbaar, zichtbaar. |
Kiser, kiezer. |
Se, zeggen. |
Sooije, zoden. |
Hy, hij. |
Syn, zijn. |
Begryp, begrijpen. |
Kry, krijgen. |
Verby, voorbij. |
2. Met de spelling van f en v neemt men het niet nauw.
De v wordt door eene f vervangen en omgekeerd.
Voorbeelden:
Vees, feest. |
Vris, frisch. |
Begravenis, begrafenis. |
Vijnigheid, fijnigheid. |
Fluk, vlug. |
Brifi en brivi, briefje. |
Efventjies, eventjes. |
Frolik, vroolijk. |
3. De v wordt in het midden der woorden meestal door eene w vervangen. Voorbeelden:
Sewe, zeven. |
Liwer, liever. |
Hawe, haven. |
Eweseer, evenzeer. |
Drywer, drijver. |
Klowe, kloven. |
Stewels, stevels (laarzen). |
Sterwe, sterven. |
Suiwer, zuiver. |
Lewendig, levendig. |
4. De woorden, die in het Nederlandsch met eene c worden gespeld, schrijft
men in het Transvaalsch met eene k, indien zij ge- | |
| |
volgd wordt
door eene a, o of u, en in de overige woorden met eene s. Voorbeelden:
Konsep, concept. |
Kompenei, compagnie. |
Korant, courant. |
Kompelmente, complimenten. |
Kommissie, commissie. |
Oseaan, oceaan. |
Offisier, officier. |
Kultifeer, cultiveeren. |
Koerasie, courage. |
Redakteur, redacteur. |
Ook de ch wordt in vreemde woorden vervangen door eene s, b.v. masine, machine; marseer, marcheeren.
5. Aan 't begin der woorden gaat onze sch steeds in sk
over. Voorbeelden:
Skool, school. |
Skoen, schoen. |
Skoon, schoon. |
Sku, schuw. |
Skouwer, schouder. |
Beskou, beschouwen. |
Miskien, misschien. |
Skape, schapen. |
Skraal, schraal. |
Anskou, aanschouwen. |
6. Woorden en lettergrepen, die in onze taal eene ch tot slotletter
hebben, krijgen eene g. Voorbeelden: Sig, zich.
Dog, doch. |
Tog, toch. |
Wagter, wachter. |
Glimlag, glimlach. |
Egter, echter. |
Nog, noch en nog. |
Ag, ach. |
Reenagtig, regenachtig. |
In het woord Gristen, christen, verandert ook onze ch in
eene g.
7. Woorden en lettergrepen, die in onze taal op cht uitgaan, krijgen
alleen eene g aan 't einde. Voorbeelden:
Lug, lucht. |
Lig, licht. |
Ag, acht. |
Nag, nacht. |
Sug, zuchten. |
Sug, zucht. |
Eendrag, eendracht. |
Sigbaar, zichtbaar. |
Andag, aandacht. |
Wag, wachten. |
Eggenoot, echtgenoot. |
Opsig, opzicht. |
Veg, vechten. |
Mag, macht. |
In oggend, ochtend is onze cht in gg
veranderd.
8. Onze d en ook onze b gaan in sommige Transvaalsche
woorden in eene w over. Voorbeelden:
Kouw, koud. |
Skouwer, schouder. |
Ouwer, ouder. |
Sawel, sabel. |
Troewel, troebel. |
Miserawel, miserabel. |
| |
| |
In stawelgek is onze p in eene w
overgegaan.
9. Indien onze d voorafgegaan wordt door een volkomene klinker of
tweeklank, gaat zij in eene i, eene j of eene ij over. Voorbeelden:
Goei, goed. |
Goeje en goeije, goede. |
Poejer, poeder. |
Kwaai, kwaad. |
Sooije, zoden. |
Slaai, salade. |
Verrajery, verraderij. |
Rooi, rood. |
Raaisels, raadsels. |
Blaaie, bladeren. |
Laai, laden. |
Doje, doode. |
Breje, breede. |
Nooi, noodigen. |
10. De g maakt in sommige van onze woorden plaats voor eene k. Voorbeelden:
Jonk, jong. |
Fluk, vlug. |
Lank, lang. |
Nuwskierig, nieuwsgierig. |
Ook verandert zij in enkele Transvaalsche woorden in eene w, zooals blijkt
uit hawel, hagel.
11. De rg maakt in vele Transvaalsche woorden plaats voor rr. Voorbeelden:
Errens, ergens. |
Terre, tergen. |
Sorre, zorgen. |
Besorre, bezorgen. |
Morre, morgen. |
Verwisseling van lg in ll vindt plaats in de woorden:
vollens, volgens; vollende, volgende.
12. Onze d gaat in enkele woorden in eene s of eene t over. Voorbeelden:
Asem, adem. |
Ronte (In di -), in het rond. |
Ent, end, eind. |
In moeg, moede, heeft zij plaats gemaakt voor eene g.
In hemp, hemd, is zij in eene p overgegaan.
13. Achter vreemde woorden verandert het achtervoegsel tie in sie of si; 't achtervoegsel ge eveneens in sie. Voorbeelden:
Nasie, natie. |
Mosi, motie. |
Koerasie, courage. |
Edukasi, educatie. |
Petisi, petitie. |
Notisi, notitie. |
Eleksie, electie. |
Sirkulasi, circulatie. |
Porsie, portie, veel. |
| |
| |
14. Lijstje van woorden, die in spelling van de Nederlandsche verschillen, en moeielijk
onder een regel gebracht kunnen worden.
Jannewari, Januari. |
Fewerwari, Februari. |
Nuut, nieuw. |
Horings, horens. |
Yster, ijzer. |
Kompelmente, complimenten. |
Kwarantien, quarantaine. |
Verweel, ffuweel. |
Augus, Augustus. |
Koring, koren. |
Asseblief, als je blieft. |
Perbeer, probeeren. |
Karmenatji, karbonade. |
Iwers, ergens. |
Konsensi, concientie. |
Oorlosi, horloge. |
Stasie, station. |
Moeg, moede. |
| |
d. Verwisseling van klinkers en tweeklanken.
1. In opene lettergrepen worden de klinkers niet verdubbeld. Niet alleen de a en u maar ook de e, o en i
worden dus in die lettergrepen met een enkele letter aangewezen. Voorbeelden:
Twe, twee. |
Hele, heele. |
Vreselik, vreeselijk. |
Ve, vee. |
Enige, eenige. |
Di, die. |
Ni, niet. |
Imand, iemand. |
So, zoo. |
Grote, groote. |
Oge, oogen. |
Bose, booze. |
Ho'er, hooger. |
Dri, drie. |
Ider, ieder. |
Nasi, natie. |
Bij sommige schrijvers vindt men de klinkers echter ook nog verdubbeld.
2. 't Achtervoegsel lijk wordt in het Transvaalsch lik.
Voorbeelden:
Eerlik, eerlijk. |
Wenselik, wenschelijk. |
Hartlik, hartelijk. |
Eienlijk, eigenlijk. |
Frolik, vroolijk. |
Maklik, gemakkelijk. |
Godlik, goddelijk. |
Betreklik, betrekkelijk. |
Molik, mogelijk. |
Maatskaplik, maatschappelijk. |
Moentlik, mogelijk. |
Zooals uit deze voorbeelden blijkt, wordt de e tusschen het woord en het
achtervoegsel doorgaans weggelaten.
Ook rijk wordt in samenstellingen meestal rik, b.v. bosrik, boschrijk; talrik, talrijk; waterrik, waterrijk.
Onze Volkstaal III.
| |
| |
3. Het Transvaalsch heeft geene au; deze tweeklank wordt door ou vervangen. Voorbeelden:
Rou, rauw. |
Nou, nauw. |
Gou, gauw. |
Flou, flauw. |
Blou, blauw. |
Lou, lauw. |
Nouweliks, nauwelijks. |
Nouer, nauwer. |
Douw, dauw. |
Klouwe, klauwen. |
De eeu wordt meestal door eene e vervangen, b.v. sne, sneeuw; ewe, eeuwen; skre, schreeuwen.
De ieu van nieuw wordt eene u: nuw,
nieuw; nuwsblad, nieuwsblad. Voor nuw vindt men soms ook
nuut.
4. De volkomene a gaat in een groot aantal woorden in eene onvolkomene a over. Voorbeelden:
An, aan. |
Andag, aandacht. |
Algar, allegaar. |
Nar, naar. |
Mar, maar. |
Lat, laten. |
Almal, allemaal. |
Anhou, aanhouden. |
Sommigen schrijven echter ook maar, aan, naar, enz.
5. Wanneer de aa door eene r wordt gevolgd, gaat zij
meestal in eene gerekte e over. Deze e wordt aangeduid
door eene ê. Voorbeelden:
Pêrd, paard. |
Stêrt, staart. |
Kêrs, kaars. |
Wêrd, waard. |
Vêrs, vaars. |
Regvêrdig, rechtvaardig. |
6. De onvolkomene e gaat in enkele woorden in eene onvolkomene a over. Voorbeelden:
Vars, versch. |
Harsens, hersens. |
Pars, persen. |
Bars, bersten. |
7. In een grooter aantal woorden gaat zij in eene i over, b.v. in:
String, streng. |
Dink, denken. |
Sit, zetten en zitten. |
Grip, greppel, |
Bring, brengen. |
Kring, kreng. |
Omgekeerd gaat de i in eene e over in de woorden ék, ik; en wen, winnen.
8. In het woord hom, hem, is de e in eene o veranderd; in het woord murg, merg, in eene u.
9. De volkomene e gaat in sommige woorden in eene eu
over. Voorbeelden:
| |
| |
Sweup, zweep. |
Speul, spelen. |
Speulgoed, speelgoed. |
Veul, veel. |
Deuse, deze. |
Seuwe, zeven. |
Zij gaat in eene onvolkomene e over in het woord gen,
geen, terwijl zij in eene ei is overgegaan in het woord keil, keel. In sif, zeef heeft zij plaats gemaakt voor eene i.
10. De volkomene o gaat in vele woorden in eene eu over.
Voorbeelden:
Seun, zoon. |
Steur, storen. |
Veul, veel. |
Deur, door. |
Heuning, honig. |
Meul, molen. |
In enkele woorden gaat zij in eene oe over, zooals in: oek, ook en oest, oogst.
In het woord ver, voor, benevens in vereers, veral,
verby, etc. is de oo in eene e overgegaan. Ver, het tegengestelde van nabij, wordt ter onderscheiding
vêr geschreven.
In het woord vort, voort, is de volkomene o in eene
onvolkomene overgegaan.
11. De onvolkomene o gaat in enkele woorden in eene i
over, o.a. in wirm, worm; sywirm, zijdeworm en spring, sprong.
In het woord vurk, vork, heeft zij plaats gemaakt voor eene onvolkomene
u.
12. De oe gaat in eene onvolkomene oe over in:
Blom, bloem. |
Mot, moeten. |
Bankrot, bankroet. |
Blomme, bloemen. |
Genog, genoeg. |
Hora, hoera. |
13. Vele woorden, die in onze taal met eene ei worden gespeld, worden in
het Transvaalsch met eene y geschreven. Voorbeelden:
Klyn, klein. |
Tryn, trein. |
14. In nou, nu, heeft de u plaats gemaakt voor eene ou.
| |
II. De Woordsoorten.
1. Het Werkwoord.
1. Zooals reeds in het vorige hoofdstuk is opgemerkt, wordt de uitgang en
van de onbepaalde wijze altijd weggelaten, terwijl er | |
| |
van een groot aantal
werkwoorden ook nog enkele letters van den stam vervallen.
2. De d, t en en van de verledene deelwoorden vervallen
insgelijks. Alleen het voorvoegsel ge blijft. In het Transvaalsch zegt men
dus:
Ek het gebring, ik heb gebracht. |
Hy het verlies, hij heeft verloren. |
Julle het gekry, gij hebt gekregen. |
Ons het geloop, wij hebben geloopen. |
Hy het hom voorgeneem, hij heeft zich voorgenomen. |
3. Het tegenwoordig deelwoord krijgt even als in onze taal end of nd achter den stam, b.v. bewend, bevend; lewend, levend; vollende, volgende.
4. De onvoltooid tegenw. tijd is gelijk aan de onbepaalde wijze. De persoonsuitgangen
vervallen in het Transvaalsch. De onvolt. teg. tijd der aant. wijze van 't werkwoord bring, brengen, luidt daarom:
Enk. |
Meerv. |
Ek bring. |
Ons bring. |
Jy bring. |
Julle bring. |
Hy, sy, dit bring. |
Hulle bring. |
5. De onvoltooid verleden tijd komt alleen bij de hulpwerkwoorden voor. De andere
werkwoorden hebben daarvoor geene afzonderlijke vormen. En daar ook de verl. deelw. van de
onbepaalde wijze gevormd worden door voorvoeging van ge, volgt hieruit, dat
het Transvaalsch geene ongelijkvloeiende werkwoorden kent. Alle werkwoorden zijn
gelijkvloeiend.
Voor den onvolt. verl. tijd worden de vormen van den onvolt. tegenw. tijd gebruikt. De beteekenis wordt door bijwoorden aangewezen of moet uit den
zin worden opgemaakt. Voorbeelden:
Laas kry ek 'n lange brief, laatst kreeg ik een
langen brief. |
Toen hardloop hy weg, toen liep hij hard weg. |
Hy loop deur di kamer, hij liep door de kamer. |
Hy stry met homself, hij streed met zich zelf. |
Hy lat hom drywe, hij liet zich drijven. |
6. Sommige schrijvers bezigen echter ook nog de vormen, welke in 't Nederlandsch voor den
onvolt. verl. tijd en het verl. deelwoord gebruikt worden. Zoo vond ik o.a.:
| |
| |
Hy skudde syn kop, hij schudde 't hoofd. |
Jy wist, gij wist. |
Hy wis wel, hij wist wel. |
Ons dog, wij dachten. |
Ons dink, wij denken. |
Ek wil, ek wou, ik wil, ik wou. |
Ons het besog, wij hebben bezocht. |
Ons het gespreek, wij hebben gesproken. |
Ons het gesproke, wij hebben gesproken. |
Ek het gedink, ik heb gedacht. |
Ek het gedog, ik heb gedacht. |
Enkelen laten van den uitgang en van 't verleden deelw. ook alleen de n weg, en schrijven dus: getroffe, verlege, getrede, geholpe,
dedrywe, gesproke, etc.
7. De overige tijden van de aantoonende wijze worden evenals in onze taal met behulp der
werkwoorden hebben (hê), zijn (syn) en zullen (sal) gevormd, zooals uit de volgende voorbeelden blijkt.
8. Vervoeging van de werkwoorden
hê, syn
en
sal.
Aantoonende wijs.
Onvoltooid tegenwoordige tijd.
Ek het, ik heb. |
Ek is, ik ben, |
Jy het, gij hebt. |
Jy is, gij zijt. |
Hy, sy, dit het, hij, zij, het heeft. |
Hy, sy, dit is, hij, zij, het is. |
Ons het, wij hebben. |
Ons is, wij zijn. |
Julle het, gij hebt. |
Julle is, gij zijt. |
Hulle het, zij hebben. |
Hulle is, zij zijn. |
Onvoltooid verleden tijd.
Ek had, ik had. |
Ek was, ik was. |
Jy had, gij hadt. |
Jy was, gij waart. |
hy had, hij had. |
Hy was, hij was. |
Ons had, wij hadden. |
Ons was, wij waren. |
Julle had, gij hadt. |
Julle was, gij waart. |
Hulle had, zij hadden. |
Hulle was, zij waren. |
| |
| |
Onvolt. teg. tijd. |
Onvolt. verl. tijd. |
|
|
Ek sal, ik zal. |
Ek sou, ik zou, zoude. |
Jy sal, gij zult. |
Jy sou, gij zoudt. |
hy sal, hij zal. |
Hy sou, hij zou, zoude. |
Ons sal, wij zullen. |
Ons sou, wij zouden. |
Julle sal, gij zult. |
Julle sou, gij zoudt. |
Hulle sal, zij zullen. |
Hulle sou, zij zouden. |
De gebiedende wijs van hê en syn
luidt: hê en wees. De verledene
deelwoorden luiden: gehad en gewees. Van sal ontbreken deze vormen.
9. Vervoeging van het werkwoord
bring (brengen).
Aantoonende wijs.
Onvolt. teg. tijd. |
Volt. teg. tijd. |
|
|
Ek bring. |
Ek het gebring. |
Jy bring. |
Jy het gebring. |
Hy bring. |
Hy het gebring. |
Ons bring. |
Ons het gebring. |
Julle bring. |
Julle het gebring. |
Hulle bring. |
Hulle het gebring. |
|
|
Onvolt. verl. tijd. |
Volt. verl. tijd. |
|
|
Ek bring, etc. = |
Ek had gebring. |
Onvolt. teg. tijd. |
Jy had gebring, etc. |
|
|
Onvolt. toek. tijd. |
Volt. toek. tijd. |
|
|
Ek sal bring. |
Ek sal gebring hê. |
Jy sal bring, etc. |
Jy sal gebring hê, etc. |
|
|
Onvolt. verl. toek. tijd. |
Volt. verl. toek. tijd. |
|
|
Ek sou bring. |
Ek sou gebring hê. |
Jy sou bring. |
Jy sou gebring hê, etc. |
De gebiedende wijs luidt zoowel in 't enkel- als in 't meervoud bring.
10. De lijdende vorm der overgankelijke werkwoorden (o'ergaande werkwoorde) wordt evenals in onze taal met behulp der verschillende tijden
van het werkwoord worden (word of worde)
gevormd.
Onvolt. teg. tijd: Ek word gebring.
Onvolt. verl. tijd: Ek werd gebring. | |
| |
Onvolt. toek. tijd: Ek sal gebring worde.
Onvolt. verl. toek. tijd: Ek sou gebring worde.
11. Voor de aanvoegende wijze worden de vormen der aantoonende wijze
gebruikt. Alleen in deftigen stijl krijgen de werkwoorden een enkelen keer eene e in het enkelvoud. B.v. Di Here self wekke ons op tot gebed en verhore onse smekinge!
| |
2. Het zelfstandig Naamwoord.
1. In het Transvaalsch hebben de zelfst. naamwoorden geene verschillende vormen voor het
geslacht. Alle zelfst. naamw. worden op dezelfde wijze verbogen, zoodat men niet kan spreken
van mannelijke, vrouwelijke en onzijdige substantieven; alle hebben één geslacht en één
lidwoord.
2. Naamvallen, d.w.z. naamvalsvormen bezitten de zelfst. naamw. evenmin
in 't Transvaalsch. De weinige overblijfselen van de buiging der zelfst. naamw., welke in
onze taal nog leven, zijn in het Transvaalsch ook verdwenen. De betrekking tusschen de
substantieven wordt door de woordschikking of door voorzetsels aangewezen. In plaats van des mans zegt men steeds: van di man; in plaats van der vrouw zegt men: van di vrou; in plaats van den manne altijd an of voor di man, enz.
Alle zelfst. naamw. worden dus op deze wijze verbogen, of liever de betrekking wordt op de
volgende wijze aangeduid, daar van verbuiging eigenlijk geen sprake kan
zijn.
Eerste Naamv. di man of 'n man. |
Tweede Naamv. van di man of van 'n man. |
Derde Naamv. an di man of an 'n man. |
Vierde Naamv. di man of 'n man. |
3. In enkele woorden en uitdrukkingen is echter nog iets van de vroegere naamvalsvormen
overgebleven. Ziehier eenige voorbeelden:
Tweede naamval. Gods guns, Gods gunst; Gods bestel. Van
smorrens vroeg tot sawens laat, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Saans, des avonds. Snags, des nachts. In vredes
naam, in vredes naam.
Daarentegen zegt men ook: Dit het di aand en nag in syn kamer gespook,
het heeft 's avonds en 's nachts in zijne kamer gespookt. Di oggend vroe,
's morgens vroeg. Soek gen foute in een ander syn werk, zoek geene fouten
in eens anders werk. Prys di Here syn naam, prijs den naam des Heeren.
| |
| |
Derde naamval. Deze naamval wordt somtijds omschreven door 't voorzetsel
ver (voor). B.v.: Waar sal ek ver Oom ontmoet? waar zal
ik Oom ontmoeten? 'n Jaar gelede had hij eenmaal een aand ver Annie iets
soetjies in die oer gefluister, een jaar geleden had hij Annie op
zekeren avond iets zachtjes in 't oor gefluisterd. Gen pêrd was ver hom te
kwaai, geen paard was hem te kwaad. Wat het ek ver jou gesê, wat heb
ik u gezegd.
Vierde naamval. Ook deze naamval wordt door ver
omschreven. B.v. Help ver Oom Jan, help oom Jan.
In den vocatief krijgt het zelfst. naamw. in deftigen stijl eene e, b.v.
Segen, o Heere! myn vriend en myn Broeder!
4. Zooals reeds bij de spelling is opgemerkt, krijgen de zelfst. naamw., die in onze taal
en in 't meervoud aannemen, in het Transvaalsch alleen eene e.
5. De woorden, welke in onze taal den meervoudsuitgang s krijgen, nemen
dien uitgang ook aan in 't Transvaalsch.
Enkele zelfst. naamw., welke in onze taal in 't meerv. en krijgen, nemen
in het Transvaalsch eene s aan. B.v.
Seus, zonen. |
Geweers, geweren. |
Mans, mannen. Ook manne. |
Redes, redenen. |
Het meervoud van vrou, vrouw, is vrouwens, van noi, meisje, noins; van wa, wagen, waens.
6. De woorden, die in onze taal ers of eren in 't
meerv. aannemen, krijgen in het Transvaalsch ers, er of -re. B.v.
Lammer, lammeren. |
Eijer of eijers, eieren. |
Klere, kleederen. |
Kinders of kinder, kinderen. |
Blare of blaaie, bladeren. |
7. De verkleinwoorden worden gevormd door de achtervoegsels ie (i), jie (ji), tjie (tji) of pie (pi). Voorbeelden:
Tannie, tante. |
Neeffie, neefje. |
Boeki, boekje. |
Kissi, kistje. |
Gesiggie, gezichtje. |
Puisie, puistje. |
Meisi, meisje. |
Wysie, wijsje. |
| |
| |
Lietjie, liedje. |
Vrindjie, vriendje. |
Woordjie, woordje. |
Stratji, straatje. |
Pratji, praatje. |
Bitji, beetje. |
Bietjie, beetje. |
Endjie, eindje. |
|
Lepeltji, lepeltje. |
Kindertjies, kindertjes. |
Seuntji, zoontje. |
Uurtji, uurtje. |
Re'enbuitjie, regenbuitje. |
Rijmpie, rijmpje. |
Klompie, hoopje. |
Oompie, oompje. |
Riempie, riempje. |
Boompie, boompje. |
De meervoudsuitgang van alle verkleinwoorden is eene s: tannies, lietjies,
lepeltjies, rympies, enz.
| |
3. Het Bijvoeglijk Naamwoord.
1. De verbuiging der bijvoeglijke naamwoorden is evenals die der zelfst. naamw. zeer
eenvoudig. Ze nemen in alle naamvallen eene e aan of niet, zonder orde of
regel. Dat is alles. Voorbeelden:
Myn liewe goeje man. 'n Goei man. So ry hy op 'n goeje dag na oom. Di ou
(oude) kerl is te swak. Dis di bes manier (dit is die beste manier). Met 'n ou mens. Vaarwel, mijn liefste soet! In druk tye, in drukke tijden. Wat het jy dowe, wat zijt gij doof. Geef di arme man 'n
bitji (een beetje).
Een enkelen keer ontmoet men nog een overblijfsel onzer buigingsvormen, b.v. in: Goe'n dag, goeden dag.
2. De vergrootende trap der bijv. naamw. wordt evenals in onze taal
gevormd door er achter den gewonen vorm te voegen. B.v. gou -
gouwer; bly - blyer; sterk - sterker; swak - swakker; nou - nouwer.
Eindigt het bijv. naamw. op eene g, dan verdwijnt die g
in den vergrootenden trap, b.v. ho'er, hooger; la'er,
lager; vroere, vroegere.
De woorden, die in den stellenden trap de slotletter w verliezen,
behouden die wel in den vergrootenden trap, b.v. nou (nauw) - nouwer; gou (gauw) - gouwer.
Evenals in onze taal wordt er eene d ingelascht, als 't bijv. naamw. op
eene r eindigt, b.v. lekkerder, duisterder.
Enkele bijv. naamw. nemen in den vergrootenden trap nog eens weder er
(der) aan, b.v. korterder, korter; beterder, beter; eerderder, eerder. Ons sal oer di ander
dinge mos korterder praat, over die andere dingen zullen wij korter spreken.
| |
| |
3. De overtreffende trap wordt ook in het Transvaalsch gevormd door st achter den gewonen vorm te voegen. Br. bang - bangst; hard -
hardst.
Van sommige woorden wordt de t weggelaten, b.v. eers,
eerst. Voor best schrijft men soms bes, b.v. Dis di bes manier, dit is de beste manier.
4. Na het bijv. naamw. in den vergrootenden trap volgt niet zooals in onze taal dan maar as (als), b.v. Die nuws gaat gouwer as
die wind, het nieuws gaat gauwer dan de wind. In den stellenden trap bezigt men ook soos: So glad soos seep, zoo glad als zeep.
| |
4. Het Voornaamwoord.
1. Persoonlijke voornaamw. Evenals de zelfst. naamw. hebben ook de pers.
voornaamw. geen vorm voor den tweeden naamval. Deze wordt altijd omschreven. De vormen voor
de overige naamvallen zijn:
Eerste pers. enk. Eerste naamv. ek; derde en vierde
naamv. mijn. B.v. Ek
trek
mijn
an die oggend vroe. Ek
ver
mijn, ik voor mij. Mijn
is 'n ding gebeur, hier buite op di straat. In den derden en vierden
naamval ontmoet men een enkelen keer ook den vorm my: Ek
het my geschrik, ik ben verschrikt geworden. Ek wordt
soms verkort tot 'k.
Eerste pers. meerv. In alle naamvallen ons. B.v. Ons
is lekker, wij zijn dronken. Laat
ons
die uitslag hoor. Haar ouers het
ons
uitgelag, hare ouders hebben ons uitgelachen.
Tweede pers. enkelv. Eerste naamv. jy; derde en vierde
naamv. jou. B.v. Jy
moet
jou
mar klaar hou om te help. Skaam jy
jou
ni Willem? Jy
het vergeet om huis te ve, om het huis uit te vegen. Verbrui
jy, 'k sal
jou
kloppe.
In plaats van den eersten naamval jy komt soms ook den vorm je voor, b.v. ken
je
die drif? kent gij de rivier?
Tweede pers. meerv. In alle naamvallen julle. B.v. Mar, vrinde, julle
kan myn glo, gij kunt mij gelooven. Julle wordt vaak
verkort tot jull, en soms tot jul. B.v. jul
kan jul selwe fop, foppen.
En as die storie
jull' behaag,
Myn pen is klaar, en ek weet meer -
Dan kan
jull' dit maar sê.
Storie, vertelling.
| |
| |
| |
Derde persoon.
Mannel. enkelv. Eerste naamv. hy; derde en vierde
naamv. hom. B.v. Eer
hy
dit weet, begin
hy
al te sing, eer hij 't weet, begint hij al te zingen. Grietjie lag
hom
lekker uit, Grietje lacht hem lekker uit. Ou Platje die siet
hom, oude Platje ziet hem.
Vrouwel. enkelv. Eerste naamv. sy; derde en vierde
naamv. haar. B.v. Sy
was glad nie dom, zij was volstrekt niet dom. Ek het
haar
toen gevra, ik heb haar toen gevraagd. Hy vat die
sambok, (zweep) en gé
haar
'n slag o'er haar kop, en geeft haar een slag over 't hoofd.
Onzijdig enk. In alle naamvallen dit. Dit (het paard)
het die eerste prys gewin (gewonnen). Ek het dit (het paard) duur verkoop
(verkocht).
Meerv. van alle geslachten. In alle naamvalleu hulle,
hull' of hul. B.v. hulle
gaat na hom toe, zij gaan naar hem toe. Hoekom was
hull' toen stil? waarom hielden zij zich toen stil? Sal dan 'n mager boerepêrd met
hulle
kan gaan loop? Hul
seg, zij zeggen. Hy gé hul niks, hij geeft hun niets.
2. Evenals bij de zelfst. naamw., worden ook bij de persoonl. voorn. de derde en vierde
naamv. vaak omschreven door ver (voor). Voorbeelden. Sy wys
ver hom na Willem, zij wijst hem naar Willem. Wat het
ek ver jou gesê? wat heb ik u gezegd? Ver haar hoef
julle ni te betaal ni, haar behoeft gij niet te betalen. Ek moet ver
julle nog vertel, wat myn o'ergekom het, ik moet u nog vertellen, wat mij overgekomen
is. Soek mar ver jou 'n ander vrou, zoek u maar eene andere vrouw.
3. De verbuiging van het woordje zelf is willekeurig. Men schrijft zelf, selwe en selwers. B.v. Hy seg by sich
self. Prys of laak jou
selwers
niet. Die lesing spreek ver sig
self. Jul kan jul selve fop. Ek
self het oek mar gesukkel.
4. In den derden persoon enkelv. komt bij de wederkeerende werkwoorden niet het woordje
sig (zich) maar hom of haar. B.v. Hij lat
hom
drywe, hij laat zich drijven. Hy stry met
homself, hij is met zich zelven in strijd. Sy het
haar
niks ontstel, zij heeft zich niets ontsteld. Een ider hou
hom
by syn roeping, een ieder houde zich bij zijne roeping. Hy 't
nooit ver
hom
beseer, hij heeft zich nooit bezeerd. Boer ploeg
hom
moe, de boer ploegt zich moe. Hy het hom voorgeneem, hij
heeft zich voorgenomen.
5. Bezittelijke vvornaamw. De bezittelijke voornaamw. worden | |
| |
in 't geheel niet verbogen. In alle naamvallen hebben zij denzelfden vorm, zoodat de
betrekking in den zin door de woordschikking en door voorzetsels moet worden aangewezen.
De bezittel. voornaamw. zijn de volgende:
Eerste pers. enk.
mijn; meerv.
ons.
Tweede pers. enk.
jou; meerv.
julle, jull' of jul.
Derde pers. enk. mann.
sijn. } meerv.
hulle, hull' of hul.
Derde pers. enk. vrouw.
haar } meerv.
hulle, hull' of hul.
Voorbeelden. Myn
ou ma haar klok, de klok van mijne grootmoeder. Jy maak
mijn
lewe vol verdriet. Laas kry ek 'n lange brief van
ons
vriend, laatst kreeg ik een langen brief van onzen vriend. Soos dit met ons boere gaat. Ons wens geluk aan al
ons
ou'e vrinde.
Nou vrou, jou
werk is milies plant. Jy kan
jou
werk weer kry. Hou
jou
mond. Help
jou
suster. Maak ope
jou
oge, open uwe oogen. Met
julle
twe. Was
julle
bly omdat julle
julle
vryheid terug gekry het?
Hy siet
syn
vader op
syn
sterfbed. Syn
vrou het hy gen woord geseg. Hy dwaal vér van
syn
ouers.
Haar
ouers het ons uitgelag. Haar
rug was 'n bietjie hol. Een vrou hoort by
haar
oont (oven) en pot.
Die diere weet tog ook
hul
tyd, Hul
eiers maak die boer verblyd. Jammer dat mans so selde hoor, As
hulle
vrouens ver hul knor. Ons luister tog nie na
hul
raad. Di perde doet
hulle
bes. Gerrit volg
hulle
voorbeeld.
6. Een enkelen keer ontmoet men in verzen nog een spoor van verbuiging. B.v. Die vogeltjes die sing om
onse
God te roeme.
De tweede naamval van bezit wordt gewoonlijk door bez. voornaamw. aangewezen. Bv. Willem syn gewete, Willem's geweten. Annie haar vader. Myn ou ma
haar klok. Soek gen foute in een ander syn werk. Jong noi haar soen, zoen van een jong
meisje.
Zelfstandig gebezigd komt het bezittelijk voornaamw. meestal zonder lidwoord voor. B.v.
Plaas dan myne oek, Plaats dan den mijnen (mijnen brief) ook.
7. Aanwijzende voornaamw. De bijvoeglijk aanw. voornaamw. zijn deus, deuse of deze. Die is lidwoord van bepaaldheid. Gene komt als aanw. voornaamw. voor zoover ik weet niet in het Transvaalsch
voor. Het telwoord geen luidt gen.
Van verbuiging is weder geen sprake. Voorbeelden:
| |
| |
Deus
maand is een van vreugde, deze maand is een (maand) van vreugde. Deus
maand beginnen die vools te lê, in dezen maand beginnen de vogels te
leggen. Van
deuse
wereld, van deze wereld. Voor
dese
man, voor dezen man.
Voor deze en gene gebruikt men die
en die. B.v. Die wil dit en die wil dat, Deze wil dit en
gene dat.
Hoort men in onze spreektaal en vooral in de kindertaal wel eens zeggen: Jan,
die heeft mij geslagen in plaats van Jan heeft mij geslagen, in het
Transvaalscch zijn dergelijke volzinnen regel. Daar zegt en schrijft men:
Die ding die kom an, het ding komt er aan. Mar die donker
die kom, maar het begint te donkeren. Die Hottentot die had gelyk,
De Hottentot had gelijk.
8. Vragende voornaamw. De vragende voornaamw. zijn wie,
wat en watter, welke. Watter is samengetrokken uit
wat ver = wat voor (een). Welk komt in het Transvaalsch
niet voor.
Ook de vragende voornaamwoorden worden niet verbogen. Voorbeelden:
Wie sou dit kwalijk neem? wie zou het kwalijk nemen? Wie is
dit en wat wil hy gé? wie is het en wat wil hij (er voor) geven? Maar wat
nou maak? maar wat nu te doen? Van wie zal hij geld kry? van wien zal hij geld krijgen? Wie en wat is hij? wie en wat is
hij? Wie sal hy dit gé? wien zal hij het geven? Ver wie is
jul skaam? voor wien schaamt gij u?
Om watter rede, om welke reden. Watter onrus en angs!
welk eene onrust en angst! Met watter gevolg, met welk gevolg.
9. Betrekkelijk voornaamw. Het betr. voornaamw. is voor alle geslachten
en naamvallen wat, zoowel in 't enkel als in 't meervoud. Voorbeelden:
Neef Jan, wat versies maak, Neef Jan, die versjes schrijft. 'n Man wat wil vry, maak gou gou raad, een man die wil vrijen, schaft heel gauw raad.
Dis syn vrou, wat hom huis toe kom haal, Het is zijne vrouw, die hem komt
halen. Annie lief, wat ek bemin, Annielief, die ik bemin. Di
brifi wat ma geskryve het, Het briefje dat ma heeft geschreven. Haar
broertji, wat veul van Gerrit hou, kom na hom toe. Annie, wat 'n vroom meisie was. 'n Vrou,
omring van kinders, wat haar lief het; 'n vrouw, wat jy op haar gesig kan lees dat sy
moeder is.
Wat staat soms ook voor waar. B.v. Die
land, wat ons op woon, het land, waarop wij wonen.
| |
| |
10. Het woordje wat wordt ook gebezigd in zinnen, waarin het vervangen
kan worden door degene. B.v. Wat di koren verdien het, kry di
kaf = wie het koren heeft verdiend, krijgt het kaf.
11. Bepalingaankondigende voornaamwoorden worden in het Transvaalsch
zelden gebezigd. Voor degene wordt gewoonlijk di of die gebruikt, b.v. Ons hoop dat di wat kan ni sal agterbly
ni, wij hopen dat degene, die wat kan (doen of geven), niet zal achterblijven. Die, wat wil samewerk, moet mar hulle name en adresse opstuur.
Voor dezelfde en hetzelfde heeft het Transvaalsch alleen dieselfde, dat
onverbogen blijft.
12. De onbepaalde voornaamwoorden iemand en niemand
luiden in het Transvaalsch imand en nimand. Ze blijven
onverbogen. Voor nimand schrijft men ook gen een, geen
een. Iets en niets worden op dezelfde wijze gebezigd als
in onze taal.
Voor ons woordje men bezigt men in het Transvaalsch gewoonlijk jy of hul', hulle. Hulle sê, men zegt. En suip
en raas en vloek en sweer, Dis wat jy (men) siet en hoor.
| |
5. Het Telwoord.
1. De bepaalde hoofdtelwoorden zijn: een, twe, dri, vier,
vyf, ses, sewe of seuwe, ag, n'en of neen, tien; - elf,
twalef of twalf, dertien, veertien, vijftien, enz.; twintig, dertig, veertig, vyftig, enz.; honderd, duisend; - twe en
twintig, dri en sestig, neen en neentig; enz., vier honderd, seuwe
duisend, enz.
De getallen boven de duizend worden ook op deze wijze geschreven.
Agtien honderd seventig ne'en = 1879. |
Twalef honderd sestig ag = 1268. |
2. De bepaalde ranggetallen worden evenals in onze taal gevormd. B.v.
eerste, twede, sesde, seuwende, dertigste, neen en neentigste, honderdste,
duisendste, laaste.
In plaats van den tienden April, den eersten Juli schrijft men: April tien, Juli een.
Geen luidt in het Transvaalsch gen. Van een is 't woord eenders gevormd, dat gelijk,
hetzelfde beteekent. B.v. Die geld brag myn gen (geen) voordeel an. Dit is eenders (hetzelfde).
't Woord ander blijft onverbogen in het Transvaalsch. B.v.
Di een mens kul (fopt) di ander so. Di een jaar volg di
ander
| |
| |
na. Di ander maand kom ek. Di een seg dit, di ander dat. Die
niggies (meisjes) van 'n ander buurt.
3. De onbepaalde hoofdtelwoorden zijn: veul, baing
(veel), ider, elkeen (iedereen), algaar of algar (alle,
allen), almal (allen), elke, heel enz. Van verbuiging
treft men slechts enkele sporen aan. Voorbeelden:
Al
drie seg, alle drie zeggen.
Elkeen
wat dit gaat kijk, moet dit bewonder.
Droogte is di klag van
almal, allen klagen over droogte.
Almal
stap ons na di graf.
Mense val nes (gelijk) blare af.
Daar was in
al
ons
hele
buurt,
Gen een
wat so kan ry.
In 'n half dag sal ek meer uitvoer as jy in 'n
hele. Jy is di enigste van di hele klomp, (hoop) wat 'n bitji verstand het.
Vryheid ver
elke
burger is syn eis.
Sy was nie
veul
wèrd (waard).
Dit kos
menig
uur.
'n Engels pèrd, wat
baing
so me spog, waarop velen zoo roemen.
So 'n kans kom nie
ider
dag weer.
4. Voor elk wordt vaak al gebezigd, b.v. Hy tel al aande (elken avond) syn geld. Voor beide
zijden zegt men albei di sye. Voor ons woord beide
gebruikt men vaak het telwoord twe. B.v. Met julle twe,
zij beiden.
In plaats van alles wordt als gebruikt, b.v. Als behalwe
reg, alles behalve recht.
| |
6. Het Lidwoord.
Het lidwoord van bepaaldheid is di. Sommigen schrijven
die. Het blijft onverbogen.
Het lidwoord van eenheid is een, hetwelk meestal verkort wordt tot 'n. Ook een of 'n blijft onverbogen.
| |
7. Het Bijwoord.
1. De bijwoorden van plaats, die van de onze verschillen, zijn de
volgende:
Daar en hier. Daar wordt ook voor er
gebezigd, b.v. Tot ons spyt is daar (er) 'n fout in di
raaisel gekom. Eindelik kom daar (er) uitkoms. In plaats van er gebruikt men ook dit (het), b.v. Dit word
vertel, er wordt verteld.
| |
| |
Waarnatoe. Ons weet nie waarnatoe ons moet gaan ni, waarheen we moeten
gaan.
Hot en haar, rechts en links. Eers twe
tre hot, dan twe tre haar. Di mense word hot en haar gedagvaard.
Vêr is een bijwoord; ver (voor) een voorzetsel.
Daarvandaan en hiernatoe. Toen is hulle na Holland gegaan,
en daarvandaan af hiernatoe gekom, en van Holland zijn ze hierheen gekomen.
Tuis, te huis. Dis amper (bijna) al dag
al en nou kom jy tuis.
Vort, voort, weg. Gerrit ry vort.
Bo of bowe, boven. Onderste bo,
onderstboven: Di water slaat hom onderste bo teen 'n klip.
2. Bijwoorden van tijd:
Eendag, eens. Ek sal tog eendag kyk.
Dalk, dadelijk. Dalk kom hy, hij komt dadelijk. Men
schrijft ook dalkies.
Min, zelden. In di kerk kom Oom Jan oek mar min.
Partykeer, vaak. Tans, thans. Laas,
laatst.
Dan-dan, nu eens, dan weder. Dan veg hy, dan preek hy.
Nou, nu. Wat seg hy nou?
Teunswoordig, tegenwoordig; dikwels, dikwijls. Jou osse is teunswoordig dikwels weg.
Net, juist. Dis nou net die tijd. Die ou baas is net kwaad
van oggend.
Netnou, juist. Ma het netnou papier kom haal, om te
skrywe.
3. Bijwoorden van hoeveelheid:
Genog, genoeg. Min, weinig. Daar was maar
min op gewerk.
Boe of boel, veel. Boe kleiner.
Nix of niks, niets. Ek het niks met
Hendrik te maak.
Veul, veel. Sy was nie veul wèrd.
Heeltemaal, geheel en al. Syn suster trou ni heeltemaal na
haar ouders hulle sin ni.
4. Bijwoorden van graad:
Regte of regtig, zeer. Regte koel,
zeer koel. Regtig waar, zeer waar. Men schrijft ook alleen reg: 'n reg liewe noi, een heel lief meisje.
Baing, heel, zeer. Myn huisie is wel baing klein. Baing
oud.
Mar, nogal. Nou, 'n Fransman syn bloed is mar warm. Hy is
mar swak.
| |
| |
Mos, heel, zeer. Mos groot, zeer groot. Ons sal oer di ander dinge mos korterder praat.
Danig en tedanig, zeer, heel.
Gou gou, heel gauw. 'n Man wat wil vry, (die wil
vrijen) maak gou gou 'n raad.
5. Bijwoorden van hoedanigheid:
Halfhard, halfluid: Hy seg halfhard.
Gou gou, gauw, zeer gauw. Jy moet gou gou maak met di
kos, heel gauw 't eten klaar maken.
Lekker, netjes. Hy het hom lekker gefop.
Saggies, netjies, effentjies, enz. zachtjes, netjes, eventjes.
Ampertjies, bijna. Die jong het ampertjies gehuil. Ook
amper. Ek het my amper vaal geskrik.
6. Bijwoorden van omstandigheid:
Verniet, vergeefs. Jy praat verniet Annie.
Somar of sommer, als van zelve: Hy
annexeer somar links en regs.
Mar, maar, slechts. Wees mar nie bevrees. Dit was mar net
'n grap.
Me, mede. Di stroom sleep hulle me.
Same, te zamen. Ons gaat same na di kerk.
Alleenig, alleen. Alleenig sit hul by di vuur.
7. Bijwoorden van wijze of modaliteit:
Evenals in het Fransch bezigt men in het Transvaalsch eene dubbele ontkenning. B.v. Dit was ni 'n plisiertoggi ni = het was niet een pleiziertochtje niet, het
was geen pleiziertochtje. Nou doet ek dit ni langer ni, = nu doe ik het
niet langer niet, nu doe ik het niet langer.
Gen eijer moet verloor gaan nie = geene eieren moeten verloren gaan
niet.
Jy kan jou nooit los ruk nie, gij kunt u nooit losrukken niet.
Dit sal ek nooit doen ni, dit zal ik nooit doen niet.
Maskie, misschien. Dis maskie onnoodig.
Mos, immers. Hulle wil mos hulle dogter an di ellendige
kerel ge.
Altemit, misschien. Altemit het hy dit van syn volk
gehoor.
Vervas, voorzeker. Hy het vervas ni lekker geslaap ni.
Regtig, waarlijk: Gaat hy regtig na England? Di jaar is
regtig amper om (waarlijk bijna om).
Molik, mogelijk.
Glad ni, volstrekt niet. Ek was glad nie bang. Dit is glad
ni reg (recht, billijk).
| |
| |
| |
8. Het Voorzetsel.
Het Transvaalsch kent geen voorzetsel naar. In plaats van naar bezigt men na of men laat het geheel weg. B.v. Sy
gaat na Oom Jan. Sy aart na haar ma. Syn vader was dorp toe, naar het dorp. Dit gaat see toe, naar zee toe.
Aan luidt an, b.v. An Boere! Aan
Boeren. Jou Pa moet mar die plaas an myn afstaan. Seg an (tegen) jou ou meid, dat.... Dag an dag. An wordt vaak met het
lidwoord di verbonden tot andi, dat afgekapt wordt tot
and'. B.v. Hy raak and slaap, hij geraakt in slaap. Sy raak and' yl, zij begint te ijlen.
Over luidt oer of o'er. B.v. Lat ons mar oer iets anders praat. Daar kom al weer 'n karretji oer di bult
(de hoogte). Di mense hou oer algemeen (over 't algemeen) veul van hom.
Voor wordt meestal ver, doch voor
wordt ook nog gebruikt. B.v. Di karretji was (stond) voor di
deur. Ek het di geld ver di osse in myn sak. Dankie ver di eer, dank voor de eer. Mar ons sorre (wij zorgen) ver ons famili. As sy mar ver
(op) myn wil wag (wachten).
Ver wordt ook gebezigd voor tegen en ter omschrijving van den derden en
vierden naamval. B.v. Hy seg ver (tegen) syn ma. Help ver Oom
Jan, Help Oom Jan. Ek sal ver julle vertel, u vertellen.
Tegen wordt teen. Hy spreek ni teen hom. Di skip was teen
di klip gedrywe (gedreven). Teen die agter middag (namiddag).
Door wordt deur. Half swem, half loop kom hy deur di klippe, Half
zwemmende, half loopende komt hij door de steenen. Hy werd deur Annie haar
Moeder vrindelik ontvang.
Boven wordt afgekapt tot bo of bowe.
B.v. Hy sit bo in di dorp. Hy kruip bo di grond.
Achter verandert in agter. Jy loop agter di ellendige
Gerrit an.
Tusschen is tussen. B.v. Met syn mes
tussen die tanden swem hy.
De volgende voorzetsels komen met de onze overeen:
Om. Ek is skaam (ik schaam mij) om jou lastig te val. Hij
's bang om te vlug (vluchten).
By. Sy sat by di vuur. Ek sal Vrydag aand by hom kom.
Op. Saterdag moet ek op di dorp wees. Hy woon op di dorp.
In. Hy 't leelik in die knyp (in de engte) geraak. Gerrit
was al in di water. In di swem, onder 't zwemmen.
| |
| |
Langs of langes. Hy loop langs di wal. Jy kan ni langes myn
huisie gaan, of....
Van. Ek kom van jou swager. Sy 's dood van haar boosheid (van boosheid
gestorven).
Uit. Hy kom nou uit di kombuis (keuken). Oom Jan neem syn
bondeltji (bundeltje) klere uit di kissi.
Sonder. Sy siet Japie staan sonder asem (adem) of
kleur.
Met. Met di longsiekte was dit goed gegaan. Eers gaat Witbooi met perd en al
onderste bo (onderstboven).
Te. Te perd sal ek wel deur kom, zal ik er wel door
komen.
Tot. Kan dit ni wag tot Maandag ni? Ek het hom geskrywe om tot morre te
wag (wachten). Tot morre, Annie!
Binne, binnen. Die plaas moet binne 'n maand afgelewer
worde.
| |
9. Voegwoorden en Zinsontleding.
Nevengeschikte volzinnen.
1. Aaneenschakelende zinsverbinding. Di koors werd erger en hy raak and' yl (aan het ijlen.) Die Basuto-oorlog brei gedurig uit, ni alleen in Basuto-land mar oek op die Oostelike grens. Dan (nu eens) veg hy, dan preek hy. Hy het ni veul verloor
ni, selfs syn mooi vooros was deurgekom (door de ziekte). Vertrou mar net
alleen op God, en geef Hom eer! Onse brandwag het dit achtergekom; hulle nageset; 25
doodgeskiet, en di ve teruggeneem.
2. Tegenstellende Zinsverbinding. Oom Hendrik was 'n goeje man, mar vreselik hardkoppig (stijfhoofdig). Hy wil di Bybel opmaak, mar di knippe (het slot) was stram. Daar was (Er waren) mar min mense op die
begravenis, dog daar was 'n bisondere erns. Dit (Het) was Juny maand en
baing (zeer) koud; tog het (is) Oom Jan vroeg opgestaan. Dis mar weinig,
en tog nie onbelangrijk nie. Ek het die eerste prijs gewin; die resiedag
was nogtans volstrek nie na myn sin. Syn ontwikkeling is nie met rukke en
stote, mar 'n natuurlike groei.
3. Redengevende zinsverbinding. Ek wil oek myn geld hê, want ek het dit nodig. Ons kan dit lees, mar sleg verstaan, Dit bring dus weinig voordeel aan. Nee, dit doet hy nie; dan sou hy mos
(immers) gedwaal het. Hy kon dit nie gelooven nie; en daarom sal hy nou,
yveriger as ooit, die opstand onderdruk. Hy was so lang as een juk, dus 4
voet en 4 duim. Lerings wek en voorbeelden trek; daarom voeg ons by die
woord oek daad.
| |
| |
4. Zelfstandige zinnen. Dis tog mar goed, dat 'n mens
ni altyd weet wat voor di deur staat. Di hardste was, dat hy moes sê, dat hy nou niks kan verkoop ni. Wat sy seg dit jok sy mar. Hulle sê dit spook in di kamer (Zij zeggen, dat het in de kamer
spookt). Dat hy ryk was, kan jull' denk. Ons twyfel nie of dit sal aangenaam wees. Hy wil weet watter (wat of) di beste is.
Jy kan op haar gesig lees dat sy moeder is. Eindelik begryp hulle tog, wat hy wil sê, Ek is bly dat hy kom. Hulle hou an, hy moet
ni (Zij dringen er op aan, dat hij 't niet moet doen). Ek is bang, dat hy
hom (zich) inwendig beseer het. Ek weet nie, hoe hy sou deurgekom hê ni,
as.... Maar dis daarom nog niet bewese, dat hulle die belhamels was nie.
5. Bijvoeglijke zinnen. Anna haar broertji, wat veul
van Gerrit hou, kom na hom toe. Annie, wat 'n bitje nuwskierig was, gaat
by di deur staan. Volks-komite hou 'n vergadering, waarop beslote werd,
die volk 'n Jannewari by makaar te roep.
'n Engels perd, wat baing so me spog (waarop velen zoo roemen). Elkeen
wat dit gaat kyk, moet dit bewonder. Die land, wat ons
op woon (waarop wij wonen). Dit was meteen die dag, waarop beslote werd om
'n Genootskap op te rig (richten).
6. Bijwoordelijke zinnen.
a. Plaatsbepalende bijzinnen. Sy gaan na Frankryk, waarvandaan hulle voorouers gevlug het. Ek bly, waar ek ben. Ons breng hom waar ons kom te same met die ploeg. Hulle
vertrek waarnatoe hulle wil.
b. Tijdbepalende bijzinnen. Terwyl hy daar voor haar bed sit, kom hom
die verledene voor di gees. Toen hy binne kom, werd hy deur Annie haar
moeder vrindelik ontvang. Hij moes mar wag totdat Oom dood is. Hy gaat di
bewysi (het bewijsstuk) haal, solang as Morris di geld tel. Amper (nauwelijks) het hy gelees of hy hoor iets. Skaars (nauwelijks) was ek 18 jare oud, Toen vry ek al na Sannie.
Skaars was die woord uit syn mond, daar klink die klok
die dorpie rond. Ek kry hom, soos (zoodra) hy huis toe kom. G. bied hom
gewillig an, nadat hy eers 'n boodskap na huis gestuur het. Voordat imand hom kon hinder (tegenhouden) was hy in di water. Eer
hulle vertrek, steek hulle die kasteel in brand. Nou (nu) die storm is
o'ergegaan wijk ons nooit weer van jou. Net soos (zoodra) Oom Jan grond
kry werd hy reg | |
| |
ging hij rechtop staan. So lank (zoolang) as
ons het sal stuur.
c. Redengevende bijzinnen. Daar die weer verschrikkelik koud was, maak
ons (maakten wij) groot vure. Hulle kies hom nie, omdat hy so goed kon
veg, mar.... Dit, zoo opvallend zynde, behoeft geen betoog. Dewyl wylen myn vader veel prys stelde op zekere getuigskriften, zoo heb ik gemeend....
d. Doelaanwijzende bijzinnen. Maak kleinder die prys, opdat uit die lys nie vele wegval. Bid daarvoor elk wat bidde kan, opdat dit wel mag gaan.
e. Gevolgaanduidende bijzinnen. Hulle was so moeg
(moede), dat hulle flou val. Hij lieg dat hy so bars (berst). Ons leeraar is siek, sodat hy syn werk ni
kan doen ni. Ik wens jou lesers, wat jou prompt betaal, sodat jou krant
nooit hoef te daal.
f. Voorwaardelijke bijzinnen. 'n Man is welkom as hy
geld bring, Oompie! As die roes (de roest) ni verder toeneem ni, dan sal di laat gesaaide (koren) nog goed betaal (voor: betaald worden). Di
skip sou behoude worde, mits di skeepslede op hulle poste bly. As jou vrind jou vyand word, pas dan op. Had Klaas geluister na syn vrou, Dan had dit hom oek niet berou. Daarme sal wel 'n jaar of 'n paar jare
verloop, tensy hulle besluit om mar 'n enkele boek uit te ge.
g. Toegevende bijzinnen. Nietteenstaande hy veul gebreke besit, het sy
di broer tog lief. Skoon hy dit met een slimme lis trag
weg te steek (te verbergen), was dit lang genoeg bekent. Een flukse merrie was ou kol, Al was haar rug 'n bietjie hol. Al is di geld skaars, ons
kan dit wel ly. Hoewel dit al laat was, kry Gerrit tog nog tyd om 'n
bitjie met Annie te praat. Ofskoon hy dapper genoeg was, was daar ouer en
knapper soldate onder hulle. Hoewel dit gen vaart geneem het ni, is die
saak tog levendig gebly.
h. Beperkende bijzinnen. So ver as ons dit kan nagaan, het dit so gekom.
So vêr ons bekend is, is daar nou net één Hollanse koerant wat meer
inteekenaars het.
i. Vergelijkende bijzinnen. Dit was hom as of (alsof)
hy imand hoor praat. Na (zooals) di waard is, vertrou hy syn gas. Oom Willem lag (lacht)
toen (nu) hy haar beskou, soos (zooals) ider man doet wat (die) syn vrou lief het. Sy beefde
nes (net als, evenals) een blaar. Soos (zooals) Oom
wil, sal ek doen. Di spruit (rivier) raas nes hy vol is. Di huis was net soos (net zoo als) Oom Jan syn vader dit eenmaal lat maak het (heeft
laten maken). Mar, soos dit gaat, 'n mens versuim) men blijft wel eens in gebreke). | |
| |
Hy was net so'n jongeling, as koning David
moet gewees hê. Hulle was of hulle gek was. Hoe meer hy
di opstand onderdruk, hoe erger breek dit weer uit.
| |
10. Het Tusschenwerpsel.
Ag, ach. Ag! lat die ding toch nie doodloop nie! |
O, o. O sing en vermeld dan di lof van di Heer. |
Og, och. Og, lat dit nie gebeur! Og ne, Letjie. |
A, ah. A! wat het ek ver jou gesê? |
Klets, klets. ‘Klets!’ waai di sweep. |
Arie of arrie, eilieve! |
Soe! Soe! dit was tog na myn sin. Hulle het ook gemoor, soe! |
Hora of hoera. |
Kakaka! Spottende uitroep. |
Tok, tok, tik, tik. Tok, tok.... Wie is daar nou
weer, vrou? |
|
|