*lijntjes exerceeren = zuurkool eten. |
*mopperen = studeeren, ‘vossen’. |
olīe fuif, *olie kadet = man, die de lampen schoon houdt en aansteekt. |
*Jan Olie = in kleine garnizoenen algemeen de naam voor den pl.
commandant of pl. adjudant. |
*ongekleed = de uniform niet naar den eisch aan hebben, b.v. de jas
niet geheel toegeknoopt dragen. |
opsluiter = klaplooper |
een lange pakriem = een lange weg, om af te marcheeren. |
pennebaantje = dictaten afschrijven, enz. door de baren voor de
ouderen. |
*piepers = nieuwe aardappelen. |
de ploert, de *stīp = de adjudant-onderofficier; 't laatst afgeleid,
van de knoop, die ze als distinctief op den jaskraag dragen). |
*achter de poetszak = jonger zijn (b.v. ‘hij ligt drie jaren achter m'’
poetszak = hij is drie jaren jonger (in dienst) dan ik). |
potje = club. |
pruimtabak met kokardes = andijvie met kroten. |
*raasdonders = grauwe erwten. |
de ransel pakken = veel eten. |
*rats = groente met aardappelen door elkaar gekookt (b.v. ‘wortele
rats’.) |
reparatie kast, leg je op de -, of ‘laat je verbussen’ = iemand
aanraden naar ‘de stal’ te gaan. |
*slaap = de persoon naast wien men in de kazerne slaapt. |
*smurrie = olie met blauwsteen om 't geweer te poetsen. |
*snijden, *de kaas snijden = er mooi uitzien (b.v, ‘hij snijdt, 'm’ =
hij ziet er netjes uit). |
snorren = boodschappen doen. |
*sparren zie: fuiven. |
*stechelen = ‘spieren’, ('n stechel = een papiertje,
waar men de een of andere aanteekening op heeft). |
*stiekum = stilletjes, in 't geniep. |
{vossen = studeeren. |
{blokken = hard studeeren. |
{kieren = zéér hard studeeren. |
in de wol kruipen, onder de wol schuiven = naar bed gaan. |