| |
| |
| |
[I]
Ons Programma.
Terwijl de taalwetenschap, die hoofdzakelijk de taal der geschreven en gedrukte stukken
onderzoekt, dagelijks met reuzenschreden vooruitgaat, is het onderzoek naar den taalschat in
den mond des volks in ons vaderland nog zeer gering, tot groot nadeel van de taalgeleerden, die
juist uit de verschillende tongvallen het verloop der taal kunnen afleiden.
Engeland heeft zijn Dialect Society met zeer kostbare uitgaven, en zijn
Woordenboeken voor de verschillende tongvallen, zoowel als voor Cant and
Slang; Frankrijk heeft uitmuntende Woordenlijsten en Spraakkunsten voor verschillende
dialecten en verschillende Dictionnaires de l'Argot, in Duitschland zijn
talrijke vereenigingen in den geest van het Niederdeutsche Sprachverein en
het Verein für Siebenbürgische Landeskunde ijverig bezig, elk verschijnsel in
de landtaal voor het nageslacht te bewaren.
Daarom ook schreven wij, bij de uitgave der 1e. afl. van Noord en Zuid:
‘In een aanhangsel worden de bouwstoffen voor een idiotikon bijeengebracht, eenvoudig om ze
te bewaren tot den tijd, dat de hand aan het werk wordt geslagen, om den bijeengebrachten
voorraad te ordenen.’
Zoo schreven we in 1877.
Intusschen had dit tijdschrift zijn weg gevonden door geheel ons vaderland in Noord en Zuid,
in onze Indiën en in Duitschland; het aantal medewerkers nam steeds toe; de voorraad studiën en
handschriften van allerlei aard stapelde zich op en voor het aanhangsel,
waarvoor we reeds zoo rijke bijdragen ontvingen, bleef ons geen plaats genoeg over, vooral niet
met het oog op het vele, wat we volstrekt plaatsen moeten, met het oog op de
behoeften onzer lezers.
Daarom mochten we niet langer aarzelen eene nieuwe en thans veel zwaardere taak te aanvaarden
- om overeenkomstig de be- | |
| |
lofte op den omslag van No. 1 van den vierden jaargang van Noord en Zuid gedaan, aan het Aanhangsel den omvang van een geheel tijdschrift te geven.
We zullen daarmede tevens aan veler wensch voldoen, gelijk ons herhaaldelijk is gebleken en
gelijk de toezegging van medewerking en steun der geleerdste mannen des lands ons ten
duidelijkste bewees.
Behalve in Friesland, waar zeer ijverig aan de taal gewerkt wordt, hebben wij in
Noord-Nederland weinig meer dan verstrooide bijdragen, zonder bepaald plan bijeengebracht,
minder nog dan Zuid-Nederland, dat in Schuerman's Algemeen
Vlaamsch Idiotikon en in het Idiotikon van de Bo
een niet genoeg te waardeeren schat bezit.
Nog slechts korten tijd kunnen we aan het opsporen van den rijken schat van overblijfselen
der Frankische en Saksische dialecten arbeiden: naar mate de middelen van gemeenschap toenemen,
verdwijnt het eigenaardige, het teekenachtige der volkstaal; elke spoorlijn vernietigt een deel
van onzen wilden plantengroei en een deel van onzen taalschat uit vroeger eeuwen.
Met kracht kunnen we den arbeid aanvangen, terwijl het nog tijd is, ondersteund door en met
de medewerking van Prof. Dr. P.J. Cosijn te Leiden, Dr. J.H. Gallée te Utrecht, Prof. Dr. J.F.J. Heremans te Gent,
Prof. Dr. H. Kern te Leiden, Prof. Dr. B. Symons te
Groningen en Dr. J. Beckering Vinckers te Kampen; wij bieden hiermede aan
hen, die onze moedertaal en hare beoefening liefhebben, de eerste aflevering
aan van Onze Volkstaal, Tijdschrift gewijd aan de studie der
Nederlandsche tongvallen, dat den grond moet leggen tot een algemeen Nederlandsch
Idiotikon.
Dit tijdschrift zal bevatten:
1. | Lijsten van dialectische woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden. Hiertoe
rekenen wij ook woorden als tweedonker voor ‘schemering’, boenen voor ‘wrijven’, die, schoon vrij algemeen in gebruik, toch niet tot de gewone
spreek- of schrijf-taal behooren. |
2. | Lijsten van woorden in enkele bedrijven of bij eene bijzondere klasse van personen, als
studenten, zeelieden, militairen, tooneelspelers, enz. enz. in gebruik, hetzij uitsluitend,
hetzij in eene andere beteekenis dan de gewone spreek- en schrijftaal daaraan toekent, zoo
mogelijk met de geschiedenis - als b.v. vossen voor studeeren,
toot (asymptoot = rechte lijn, die een kromme |
| |
| |
| nadert zonder haar te raken
voor gedropen bij een examen (beide aan de militaire Acad. in gebruik),
woorden als ploert, kast, kroeg ontleend aan de studententaal eene levende
taal, zoo goed als eene andere: gelijk bijv. blijkt uit het woord druipen,
dat de studenten voorheen zeiden, terwijl tegenwoordig zakken in gebruik is;
- verder zullen plak en kap voor boterham, op enkele kostscholen gebruikelijk, stechelen en spieken op onze Hoogere Burgerscholen ingevoerd, een plaatsje verdienen, ter
wille der eigenaardigheid. |
3. | Opgave van woorden in enkele streken gebruikelijk in eene andere dan de gewone
beteekenis. Dat in Zeeland bijv. mogen voor moeten
gebruikt wordt en dikwijls voor soms, dat gedurig op de Veluwe beteekent een enkele maal of nu en
dan, is een gebruik, waarvan we kennis dienen te nemen. |
4. | Opgave van afwijkingen in de spraakkunst en de uitspraak, bijv. dat lei
en ezel aan de Zaan onzijdig zijn, dat men in den omtrek van Oudewater de
t van den derden pers. Praes. Ind. weglaat en in den omtrek van Roermond
bij alle woorden uitgaande op t voorafgegaan door een anderen consonant en
in Edam en omstreken het voorvoegsel ge van het Part. pass. dat men op
Vlieland en elders de h weglaat voor den klinker en er een plaatst voor de
woorden zonder h, terwijl diezelfde medeklinker niet alleen door Spanjaarden
en Mejicanen, maar ook op Sumatra en in Zeeland met de g verwisselt wordt,
dat in Brussel enkele sterke werkwoorden een korten vocaal in 't enkelv. een langen in 't
meerv. van den Imperat. hebben: et en äit van eten; gif en gäif van geven; dat alles is zeer
zeker geen onbelangrijk verschijnsel. |
5. | De aanwijzing der identische woorden in de oudere of nieuwere Germaansche talen of
tongvallen. |
6. | De etymologie van dialectische woorden, voor zoover deze met genoegzame zekerheid is op
te maken. |
7. | Opgave van woordenlijsten, spraakkunsten en derg., die van waarde kunnen zijn voor de
studie onzer tongvallen, of wel, die aanvulling of verbetering behoeven. |
Voor dit laatste heeft de Heer Louis d. Petit,
Conservator der Rijksuniversiteit te Leiden, de bewerking van het
bibliografisch gedeelte op zich te nemen, gelijk uit de 1ste aflevering blijkt.
We doen een ernstig beroep op den goeden wil onzer landge- | |
| |
genooten en vragen in
het bijzonder aller steun en hulp, tot het bijeenbrengen van alles, wat in verschillende
streken en aan verschillende inrichtingen aan eigenaardigs in de taal is overgebleven - elke
bijzonderheid, hoe gering ook, elk woord, hoe weinig ook afwijkende, heeft waarde en de
mededeeling daarvan zal dankbaar worden ontvangen.
Zoo dit verlangd wordt, zijn we volgaarne bereid, voldoende de kosten te vergoeden voor het
maken van lijsten, afschriften of uittreksels, tenzij men dit door onze bemiddeling wil laten
plaats hebben. De oorspronkelijke stukken gaan natuurlijk ongeschonden aan de afzenders terug.
Het komt ons noodzakelijk voor, hier te herinneren, dat de leeken meer voor de wetenschap
hebben gedaan of althans kunnen doen, dan de wetenschap ooit gedaan heeft voor de leeken.
Terwijl we dankbaar de meerendeels wereldberoemde namen noemen van de eerste taalgeleerden in
Nederland, die ons bereidwillig beloofden ons met raad en daad bij te staan, gelijk eenigen
reeds werkelijk - soms met opoffering van veel tijd - hebben gedaan, moeten we er met nadruk op
wijzen, dat het niet in de eerste plaats van geleerden is, dat we den
grootsten steun voor ons tijdschrift verwachten.
De allerstrengste wetenschap zal, hopen we, vele bladzijden in ons tijdschrift in beslag
nemen, maar zij, die de bouwstoffen moeten samenbrengen, waarvan het grootsche gebouw der
wetenschap moet worden opgetrokken, dat zijn niet de mannen der wetenschap,
het zijn de mannen en vrouwen met een warm hart voor de streek hunner inwoning, met een open
oog voor het eigenaardige, karakteristieke leven ten platte lande, met een open oor voor de
afwijkingen, die de Spreektaal aanbiedt in de plaats, waar zij het best
bekend zijn. Dat zij samenbrengen, niet wanende, dat hun arbeid, door geen
strenge taalstudie gesteund, vruchteloos zou zijn. Elke mededeeling, die ze ons zenden, zal
nauwlettend worden overwogen en in den vorm, dien de wetenschap eischt, onder het oog onzer
lezers worden gebracht. Dat niemand eene mededeeling te gering, te klein, te onbeduidend vinde.
In de wetenschap zijn geen kleinigheden: alles heeft groote waarde, ter
plaatse, waar het thuis behoort.
Opdat echter door niemand noodeloos werk worde verricht laten we hier eenige mededeelingen
volgen, die bij het opsporen van dialectische bijzonderheden dienst kunnen doen en die we
verzoeken, dat door onze lezers niet uit het oog verloren worden. Zoo velen | |
| |
onder
hen deze niet noodig hebben, ze mogen de verzekering aannemen, dat een overgroot aantal brieven
de redactie heeft overtuigd, dat er velen zijn, die wel willen medewerken, maar niet weten, hoe
het aanteleggen.
Een groote moeielijkheid is de spelling.
Het Twentsche woord door doos bijv. kan in geen Nederlandsche klanken
worden weergegeven: het luidt deuëze en
de eu heeft den klank van de eu in het Fransche la Meuse en eu en ë zijn nauw saamgevoegd
door een bijna onmerkbare W; de spelling deuze is dus fout
en eene omschrijving is noodig.
Een algemeen spellingstelsel is niet gemakkelijk te vinden, maar men stelle
zich tevreden met alle klanken weer te geven op zoodanige wijze als men goed
vindt, mits gelijke klanken door dezelfde letters, dus aanteekening houdende van de wijze,
waarop men de klanken voorstelt en wel, door te verwijzen naar een of ander Nederlandsch,
Fransch, Engelsch of Duitsch woord, waarin de klank voorkomt. Zoo zal bijv. de è in het Twentsche wèten de aî van fr. maître vrij nauwkeurig weergeven, waar de è van mèken hgd. Mädchen, is de è van het Fransche obsèques. Door bij elk woord, dat andere dan de gebruikelijke Nederlandsche
klanken te hooren geeft, te verwijzen naar een woord in eene vreemde taal, waarin dezelfde
klank voorkomt, zal men de klanken althans fixeeren en kan men desnoods aan
anderen de zorg overlaten, een spellingstelsel uit te denken. Daarvoor is geen waarneming op de
plaats zelve noodig.
Als men om bij de klanken te blijven, aan onze klanken toevoegt de Fransche
ai, eu, ô, â, ê, oi en andere, de Engelsche ea, ee, oa, ew
of de Duitsche ö, äu, au en derg. dan zal men reeds over een tamelijk grooten
voorraad klanken kunnen beschikken.
Bij de medeklinkers moeten we met nadruk verzoeken, dat men de woorden spelle zooals men ze hoort en niet zooals de gewone schrijftaal dat vordert.
We zeggen nl. blint en waar we dus de uitspraak weergeven,
moeten we niet spellen blind al vordert
de spraakkunst dat. Zoo spreekt de Amsterdammer van zuiker (waarbij de ui = fr. eu in heure) en van sitte voor suiker en zitten.
De lijsten onder 1, 2 en 3 kunnen natuurlijk eerst na lange waarneming
eenigzins volledig worden; men kan ze aanteekenen naarmate men ze vindt en ze later met een
paar vrienden nalezen, waarbij vanzelf enkele andere zullen invallen. Waar de beteekenis van
een woord niet nauwkeurig in de gewone schrijftaal kan wor- | |
| |
den weergegeven, voege
men er een voorbeeld aan toe, waaruit de beteekenis duidelijk blijkt. Daarna schrijve men ze
een voor een op stukjes papier van gelijke grootte, bijv. op de witte randen van een vel
misdruk waarbij er 32 uit een vel 8o gaan. Deze beware men in een kistje of
doos en zoeke ze later uit, eerst die met a, die met b enz.
beginnen bijeen en deze weder letter voor letter naar alphabetische volgorde ab,
aba, abb, abc, abca, abce enz. tot abcu; abd, abda, abde enz. elk
woordenboek kan daarbij den weg wijzen. De aldus geordende woorden kan men in die volgorde
overschrijven, of men kan de papiertjes opplakken in een daartoe aangelegd schrijfboek. Ter
aanduiding der verschillende lettersoorten wete men, dat éene streep onder een woord beteekent
cursief, twee strepen klein kapitaal, drie strepen vet en dat het woord zelf altijd drie maal onderstreept moet
worden. Alle papier aan eene zijde te beschrijven.
Voor uitvoerige waarneming verdient het aanbeveling, verschillende stukken uit het
Nederlandsch in het dialekt te laten overzetten door plaatsgenooten, die zich streng aan het
oude houden, - liefst, die weinig hun geboorteplaats verlaten hebben. De dialectische woorden
vallen dan dadelijk in het oog en de beteekenis is gemakkelijk uit den zin optemaken. Dit geldt
vooral voor 3, 't is bijna 't eenige middel. De namen van werktuigen en dieren kan men
gemakkelijk bijeenbrengen door ze een voor een aftevragen van een man van het vak.
Voor hen, die geen bijzondere studie van de taal gemaakt hebben, ligt het gevaar voor de
hand, dat ze woorden, die geheel het land door gebruikt worden, aanzien als tot een enkele
streek te behooren.
Daarom verdient het aanbeveling in de alphabetisch geschikte lijst, die
woorden weer te schrappen, die in goede woordenboeken als Nederlandsch voorkomen bijv. die, welke bij Van Dale voorkomen zonder
het toevoegsel (gewest.)
Een bijna niet ontgonnen veld van waarneming opent ons de vraag naar opgaven als onder vier genoemd.
Zijn voor 1, 2 en 3 alle menschen geschikte medewerkers, voor 4 hebben we het oog in de
eerste plaats op Leeraren en Onderwijzers in allen gevalle op hen, die eenigszins werk hebben
gemaakt van spraakkunst. De eenvoudigste en zekerste weg, die men daarbij kan inslaan, is, dat
men een goede Nederlandsche spraakkunst neemt bijv. Terwey, de Groot of
van Helten en daarin nauwkeurig aanteekent, in hoeverre de taalregels
daar opgegeven, | |
| |
overeenkomen met het gebruik in de streekspraak, waarover men
waarnemingen doet. Niets belet, eerst de proef te nemen met een zeer klein boekje.
Men ga daarbij te werk als volgt:
Als de spraakkunst opgeeft, dat de namen van mannelijke dieren mannelijk zijn, ‘als er een
afzonderlijke benaming voor het wijfje bestaat’ dan teekent de Zaanbewoner daarbij aan, dat het
woord ezel (ofschoon ezelin bestaat, maar niet druk
gebruikt wordt) aan de Zaan onzijdig is.
Bij den regel, dat de infinitief der werkwoorden op n eindigt, teekent de
Zuidbevelander aan, dat op zijn eiland (thans geen eiland meer) even als in Engeland, de slot
n in evenlettergrepige werkwoorden afvalt, zoodat doen
heet doë en gaan = gaeë; bij de zwakke werkwoorden zal hij
maken en smaken opmerken en daarbij opschrijven dat ze
daar sterk zijn en in den verl. tijd hebben miek en smiek; bij de telwoorden maken de Gelderschman, de Zeeuw en de Noordbrabanter de
aanduiding, dat zij zeggen drie cent'n en 'n half
terwijl de Overijselaar bij de lidwoorden de kantteekening maakt, dat ze bij hem telande
heeten: nen, ne en n' bijv. nen man, ne vrau en n' kind ('t laatste
even moeilijk uittespreken als ‘d' witte arend’ of d' nieuwe lijnbaan die we nog op pakhuizen
te Amsterdam lezen.)
Is een dergelijke spraakkunst met wit papier doorschoten, dan zullen er dus telkens
aanteekeningen kunnen bijgeschreven worden en hoewel het lang zal duren eer een compleete
spraakkunst van dat dialect is ontstaan, men weet zeker, dat men met elke schrede het doel meer
nadert en dat men een leiddraad heeft, die niet kan falen. Voeg daarbij het groote voordeel,
dat men meer gewaarborgd is tegen het herhaaldelijk opteekenen van dezelfde waarneming en dat
ze allen dadelijk in de vereischte volgorde worden gerangschikt, dan verdient zeker deze wijze
van werken verre de voorkeur boven het planlooze en doellooze werken van hen, die blindelings
verzamelen, wat ze aan eigenaardigheden opmerken of meenen optemerken.
De rubrieken 5 en 6 behooren natuurlijk meer bepaald tot het gebied der taalgeleerden, toch
kunnen ook anderen hier zeer nuttig werkzaam zijn.
Bij 5. Telkens als er eene lijst in ons tijdschrift afgedrukt is zal men ons verplichten met
de opgaven, welke woorden ook in een andere streek dan de genoemde gebruikelijk zijn. Dit is
voor deze rubriek hoogst belangrijk.
| |
| |
Bij 6. Belangrijk kan ook de opgave zijn van oude gebruiken en gewoonten, van volksspelen
volksfeesten en derg., waaruit dikwijls een of ander woord of eene of andere zegswijze
verklaard wordt.
Bij 7 zij opgemerkt, dat we schrijvers en uitgevers beleefd verzoeken om een exemplaar of één
afdruk van alles, wat in eenig dialekt of over eenig dialekt geschreven wordt. Is dit te veel
gevergd dan is opgaaf van den volledigen titel, liefst met eene korte
omschrijving, ons reeds een dankbaar geschenk. Zelfs dag- of weekbladen, waarin eene opmerking
dienaangaande voorkomt, gelieve men ons toetezenden.
Bij alle inzendingen hebbe men de goedheid, altijd eerst vroegere soortgelijke opgaven in dit
tijdschrift te vergelijken, opdat niet tweemaal hetzelfde worde ingezonden.
Hiermede meenen we aan de eerste behoeften der verzamelaars voldaan te hebben, we bevelen het
tijdschrift in hun aller belangstelling en rekenen op hunne hulp en hunne medewerking.
Bij de uitgave der eerste aflevering van het eerste aan de studie der Nederlandsche tongvallen gewijd tijdschrift, komt het ons bovendien niet
ongepast voor, eene plaats in te ruimen aan de Grundlinien für die Statuten des
niederdeutschen Sprachvereins, eene vereeniging, die inderdaad hetzelfde bedoeld, wat wij bedoelen.
§ 1. | Der Verein setzt sich zum Ziel die Erforschung der niederdeutschen Sprache in Litteratur
und Dialekt als Ausdruck des ehemaligen und gegenwärtigen niederdeutschen Volkslebens. |
| |
§ 2. | In Verfolg dieses Zieles richtet der Verein sein Augenmerk zunächst und unter andern aut
a) | eine alle Arten und Abarten der Dialekte umfassende, physiologisch begründete Darlegung
der Laute, die zur Wortbildung dienen. |
b) | Die vergleichende Beobachtung der Lautverhältnisse, der Formenlehre und der Satzbildung
der zeitgenössischen Dialekte. |
c) | Hebung des Wortschatzes - sowol des lebenden, als des in |
|
| |
| |
|
| Namen erstarrten -
und Vergleichung desselben mit dem der andern germanischen Sprachen und Dialekte. |
d) | Geschichte des Wandels in der Aussprache des Niederdeutschen. |
e) | Beobachtung des Kampfes des Hochdeutschen mit den niederdeutschen Dialekten und das
Resultat dieses Kampfes sowol fürs Niederdeutsche als fürs Hochdeutsche. |
f) | Geschichte der niederdeutschen Litteratursprache von ihren altsächsischen Anfängen bis
zu ihrem Untergange. |
g) | Veröffentlichung niederdeutscher Sprachdenkmäler, soweit sie der Litteratur im engern
Sinne angehören und des schriftniederdeutschen Wortvorrates, respective: Förderung des
mittelniederdeutschen Wörterbuchs. |
h) | Sammlung der im Dialektgewande vorhandenen Mährchen, Wiegenlieder, Segenswünsche,
Spottverse, Sprichwörter und Redensarten. |
| |
i) | Sammlung auch solcher althergebrachter Eigentümlichkeiten des niederdeutschen
Volkslebens, die in der Sprache keinen unmittelbaren und erschöpfenden Ausdruck bewahrt
haben. |
k) | Herstellung einer niederdeutschen Sprach- und Stamm-Karte. |
|
| |
§ 3. | Der Verein sucht sich über das ganze Gebiet des jetzigen und einstigen Niederdeutschen
auszubreiten. |
| |
§ 4. | Durch persönlichen Umgang seiner Mitglieder in Gruppen, denen gröszere Städte als
Zentralpunkte dienen, soll Anregung gegeben werden sowol zu persönlichen wie zu gemeinsamen
Forschungen und ferner die Möglichkeit der Vermittelung eines nahen und ungezwungenen Verkehrs
mit social-geschiedenen Volksschichten. |
| |
§ 5. | Für diejenigen Mitglieder, deren Wohnort den Beitritt zu einer Gruppe nicht gestattet,
werden die litterarischen Veröffentlichungen des Vereins Bindemittel und Anregung zu
gemeinschaftlichen Arbeiten sein. |
Men achtte het noodig ook Vereinsberichten uit te geven en deze moesten
bevatten:
1. | Besprechungen über die bei Fixirung der dialektischen Lautverhältnisse am zweckmässigsten
anzuwendende Methode. |
| |
| |
2. | Winke und Anleitung zur richtigen Beobachtung. |
3. | Mitteilung der Fragebögen und Frageschemata, mittels welcher der Vorstand planmäszig ein
bestimmtes Gebiet abfragt. |
4. | Einzelfragen der Mitglieder über sachverwandte Gegenstände und die darauf erteilten
Antworten |
5. | Vorläufige Zusammenstellungen der durch die Fragebögen erzielten Ergebnisse. |
6. | Orientirende Aufsätze über vorliegende wissenschaftliche Fragen. |
7. | Anzeigen und Kritiken mundartlicher Dichtungen vom sprachlichen Standpunkte. |
8. | Kurze Berichte über die Verhandlungen der einzelnen Gruppen. |
9. | Vereinschronik. |
10. | Verzeichnis der Mitglieder und deren Adressen. |
Dit programma omvat meer, dan mogelijk zal zijn, in eene reeks van jaren af
te werken en het moge een antwoord zijn voor hen, die vragen, wat er nog wel te bewerken valt,
waarvoor het der moeite waard is, een afzonderlijk tijdschrift uit te geven.
De Bibliographie voor Noord Nederland, die - voor het oogenblik compleet -
voor ons ligt en die in No. 1 en 2 zal worden afgedrukt, bewijst, dat veel van het hier
gewenschte reeds gereed is en hoogstens nog maar bewerkt behoeft te worden.
Zoo zijn er reeds eene menigte der in § 2 c. bedoelde woordenlijsten
gereed, die nog maar behoeven aangevuld te worden; zoo is er van de verhalen, sproken en derg.
waarvan § 2. - g en h gewaagt, reeds een groote voorraad
gedrukt, waaruit gemelde lijsten kunnen aangevuld worden; zoo is, dank zij de zorgen van het
Aardrijkskundig Genootschap § 2. k in bewerking. Maar het
overige biedt nog altijd een uitgebreid veld ter bearbeiding aan.
Vooral geven de punten voor de ‘Vereinsnachrichten’ aan hen, die in dezen nuttig werkzaam
willen zijn, stof tot onderzoek en studie; wat wij daarover boven gezegd hebben, zijn slechts
aanduidingen; breedvoeriger behandeling is zeer gewenscht en zelfs hoogst noodzakelijk.
De naamlijsten onder 10 bedoeld worden bij ons vervangen door lijsten van de namen der
inteekenaren, die bij elke aflevering worden gevoegd en waardoor het den mederwerkers in de
meeste ge- | |
| |
vallen mogelijk zal zijn, de noodige inlichtingen te vragen aan hen, die
belangstellen in de zaak en in staat zijn op de plaats zelve de nasporingen te doen en
onderzoekingen in te stellen, die noodig zijn, om de studie nauwkeurig en regelmatig te laten
voortgaan.
Wij eindigen met de woorden van Prof. Symons in zijne rede over Jacob Grimm bij de aanvaarding van zijn hoogleeraarsambt op 28 Maart j.l.
uitgesproken:
‘Grimm heeft zich het eerst weten vrij te maken van het dwaalbegrip, dat de spraakkunst haar
de aandacht alleen dient te wijden aan hetgeen men de schrijftaal of de beschaafde spreektaal
pleegt te noemen. Hij leverde een welsprekend pleidooi voor het goed recht en het uitnemend
belang der volksdialecten. Is de schrijftaal als 't ware de belichaming van den cultuurtoestand
der taal, dan vertegenwoordigen de dialecten haar natuurtoestand. De gemeenlandsche taal,
schoon van een practisch standpunt beschouwd een weldaad, is uit een wetenschappelijk oogpunt
niets dan een afgetrokken begrip, eene ideale norm, die aangeeft, hoe er behoort geschreven of
gesproken te worden. Zij staat tot de werkelijke, natuurlijke taalontwikkeling, zooals wij die
in de levende volksdialecten kunnen nagaan, in dezelfde verhouding als een wetboek tot het
gewoonterecht of als een dogma tot de zedelijke en godsdienstige opvattingswijze van het volk.
Niemand vóór Grimm heeft dit verschil juist en scherp begrepen, en toch is de achting voor den
natuurtoestand der taal de conditio sine qua non voor eene waarlijk
historische spraakkunst. Want; wil de spraakkunst iets meer zijn dan spraakleer, wil zij alles
wat stijf en droog en rechtlijnig is van zich afschudden, dan moet zij geene wetten willen
geven, maar omgekeerd trachten te leeren uit het spreken van hen, die het minst van taalwetten
afweten. Voor den historischen taalbeoefenaar staat sinds Grimm de taal van den man uit het
volk oneindig veel hooger dan alle wijsheid, die het gezag van schoolmeesters meer dan drie
eeuwen lang in de hongerige maag van onze schrijftaal heeft geduwd. Gij en ik en een iegelijk,
wij allen zijn een spraakkunst op ons eigen houtje, en het ware vermetelheid, als iemand van
ons durfde beweren, dat zijne spraakkunst beter is en derhalve meer geloof verdient dan die van
zijn buurman.’
Amsterdam, den 1 Nov. 1881.
T.H. DE BEER.
|
|