‘Je moet! Anders sterven we allen.’
‘Neen, Kakkerlak... ik sterf liever dan een verrader te zijn.’
‘Ssst... Daar komt de bewaarder!’
Ze schoven zacht van elkaar, maar toen de gevreesde man voorbij was, kropen zij weer vlak bij Kakkerlak.
‘Als je vrij bent... telegrafeer je dadelijk naar Koron.’
‘Hoe kan dat? Ik heb geen geld. Ze hebben me alles afgenomen.’
‘Genadige hemel, ja! Mij ook. Tot zelfs mijn medaille, die wel zeker tegen me getuigen zal.’
Hij zuchtte nu ook, en 't was eenige oogenblikken doodst il
Daar hief Kakkerlak weer het hoofd op.
‘Gelukkig... ik weet tòch uitkomst. Je zoekt een Padvinder op. Die moet me helpen. Zeg hem, dat een broeder in doodsgevaar verkeert, en... in 's hemels naam: zorg voor het telegram naar Koron. Als de Padvinders het in dat land weten, dan zijn we gered.’
‘Waarom helpen zij dan nu al niet?’
‘Dat is ook mij een raadsel. Maar dat kan hun schuld niet zijn... En, Melkarth, al moest-je het geld bij elkaar bedelen : telegrafeer.’
‘O, maar Kakkerlak, moet ik dan den verrader spelen? Kan Zwart-Konijn dat niet doen?’
‘Neen! Want ze weten, dat hij een Regenteesche jongen is, en zullen hem dus wel binnenhouden tot het vonnis geveld is. Maar jij bent een Terrakandees...’
‘Dan moet ik dat sprookje van gestolen te zijn herroepen?’
‘Dat zal wel moeten.’
‘En als ze je nu terechtstellen, vóór er hulp komt opdagen?’
‘Laat dat maar aan mij over. Ik zal wel weten aan het lijntje te trekken;... vertellen dat ik nòg meer geheimen weet...’
‘O, Kakkerlak,.. ik vind dat verraad zoo gruwelijk.’