uit een stouten inval te wagen in het hart van Terrakanda, op denzelfden dag namelijk, dat de Zee-arend een gelijke poging van de zeekust af zou ondernemen.
De oogen van den overste glansden op. Hij liet zich de bijzonderheden nog eens uitleggen en herhalen.
Daarop sprak hij:
‘En wat was de tweede reden, waarom mijn zoon je naar mij opzond?’
‘Hij wilde zijn eed aan u gestand doen; maar ik mocht zeggen, dat hij me tot u zond als een vrij man.’
Strak keek de grijze commandant hem aan.
‘En wat zei juffrouw Irma?’
‘Ik moest u den naam van haar moeder noemen, meneer!’
De oude man sloot even de oogen.
‘Jongen... wil-je voor me vechten?’
‘Als een vrij man, meneer?...’
‘Ja!’
Kakkerlak maakte het militair saluut.
‘Tot uw orders, commandant.’
De gezagvoerder wenkte den jongens, dat zij gaan konden.
‘Zend mij straks dien ander... dien Zwart-Jan.’
‘Die is er niet, meneer.’
‘Is die er niet?’
‘Neen, meneer...’
‘Nog op het schip achtergebleven?’
Ontkennend schudde Kakkerlak het hoofd.
Hij werd nu een beetje bang voor Zwart-Konijn, en die stond met zijn mondspieren als van ouds te werken, of hij zwaar aan 't pruimen was.
In vrede. Het moest toch gezegd worden.
Kakkerlak wees op Zwart-Konijn.
‘Dien maat van me hebben ze voor Zwart-Jan aangezien.’
De blikken van den gezagvoerder vlamden den kant van het aangewezen slachtoffer uit.