Kakkerlak zag en begreep dit.
‘Vindt u 't heusch zoo érg gemeen van me, juffrouw Irma?’
‘Ik zwijg daar nu liever maar over,’ aldus ontweek zij deze vraag. ‘Alleen moet-je nu als een eerlijke jongen vrij antwoord hierop geven: of je álles verstaan hebt.’
Kakkerlak knikte.
‘Ik weet, dat ik aan uw vader moet uitgeleverd worden.’
Hij keek haar strak aan; maar zij ontweek zijn blik.
‘En daarom juffrouw Irma, moest ik aan boord blijven, telkens als we een haven aandeden. Ik en mijn maat zijn hier gevangenen.’
Weer zweeg Irma. Wat zou ze ook anders dan bevestigend hebben moeten antwoorden?
‘De commandant is bang, dat we zouden wegloopen,’ zei Kakkerlak schamper.
Nu hief Irma waarschuwend den vinger op.
‘Wees voorzichtig, Kakkerlak. Laat de commandant je nooit zoo iets hooren zeggen.’
Plotseling keek Kakkerlak naar haar op met een paar oogen, waarin een tinteling van vroolijkheid was.
‘Dus u zult het hem niet vertellen, juffrouw Irma?’
‘Neen, Kakkerlak, stel-je in dit opzicht gerust!’
Kakkerlak klapte van blijdschap in de handen en draaide op de hielen rond.
‘Heerlijk,’ riep hij, ‘wat bent u er kostelijk ingeloopen!’
‘Hoe zoo?’ vroeg zij verbaasd.
‘Nu... hebt u ook iets, dat u wèl weet, maar niet aan den commandant zegt... Precies als ik met m'n Terrakandeesch.’
Irma kleurde.
‘Je bent een vervelende jongen!’ zei ze.
‘Ja, ja,’ juichte Kakkerlak, die een en al beweging was van plezier, ‘maar toch net zoo min onridderlijk als... als juffrouw Irma.’
‘Ik zou aan m'n werk gaan, als ik jouw was,’ zei