Doodsbenauwd kreeg hij het. Maar toen die krampachtige samentrekking van de maag gedaan was, gevoelde hij zich meer opgelucht.
‘Dat helpt,’ mompelde hij, terwijl hij nog een paar flinke slokken nam.
En nu begreep hij ook, dat men hem bedwelmd had, en dat het beste geneesmiddel was de maag eens goed te zuiveren.
‘Net wat ik altijd dacht,’ sprak hij stil voor zichzelf, ‘je maag is een kostelijk ding, en als die van streek is dan...’
Een gekreun trok zijn aandacht.
‘Goeie help... hoe zou Zwart-Konijn met zijn slappe maag 't er hebben afgebracht?’
Hij schoof naast zijn makker.
‘Wel, jò, hoe staan de zaken?’
Een nieuw gekreun, en daarop eenig gemompel.
Kakkerlak sleepte de kruik nader, goot wat water in de holte van zijn hand en bevochtigde daarmee de lippen van Zwart-Konijn.
Die smakte met de lippen, en daar moest Kakkerlak, die zijn goeie bui zoetjesaan weer terugkreeg, toch om glimlachen.
‘Haast net zoo lekker als een pruim tabak, hè?’ schertste hij.
En intusschen diende hij zijn kameraad weer een portie toe.
Deze opende de oogen.
‘Waar ben ik?’
Kakkerlak schudde het hoofd.
‘Weet-jij dat,... ja, ik zal maar blijven zeggen: Jan?’
‘Hè?’
‘Te drommel, Zwa... och ja, Jan... je doet niets als vragen. - Hier, drink nog eens.’
‘'k Word er zoo misselijk van.’
‘Heusch? - Neen maar, dan moet-je een grooten slok nemen. Maar zeg, doe me een plezier, en zet zelf die kruik aan je mond, want mijn hand is geen lepel.’
Hij hielp Zwart-Konijn de kruik optillen.