Men keek hem vragend aan.
‘De wetenschap daarvan ben ik aan jullie kranige verkenners verschuldigd. Toen zij op mijn vraag, hoever de voorste van de achterste voetstappen verwijderd waren, naar hun schatting een maat opgaven, begreep ik dadelijk, dat die afstand te groot voor het lichaam van Kakkerlak was.’
Men keek elkander aan. Die gevolgtrekking leek zoo eenvoudig als iets.
‘Dus,’ vroeg George, ‘u meent dat een derde persoon die wonderlijke exercitie zal uitgehaald hebben?’
‘Er blijft wel geen ander over, nu we Zwart-Konijn en Kakkerlak uitgeschakeld hebben,’ glimlachte de Inspecteur.
‘Wie zou dat geweest kunnen zijn?’
‘Dat is nog een raadsel voor me, jongens.’
‘Kan het de strooper zijn geweest?’
‘Neen! Die was bij jullie, om melk en limonade te verkoopen.’
‘Maar hij kan dit wel gedaan hebben, toen wij weer aan onze oefeningen begonnen.’
‘Dat zou hij wel gelaten hebben! 't Was immers te gevaarlijk zoo iets te doen, terwijl hij elk oogenblik een Padvinder ontmoeten kon? Neen, de geschiedenis is voorgevallen, terwijl jullie aan het uitrusten waren en er dus niemand zich bij de hut vertoonen zou.’
‘We hadden toch onze posten uitgezet.’
‘Zeker... Maar hadden zich die zoo ver uitgestrekt?’
‘Neen... Anders hadden zij 't natuurlijk moeten zien.’
‘Juist... En wat had-jij nog?’ vroeg hij aan Zwart-Jan.
‘Mag ik nog wat vragen, meneer?’
‘Daar kan ik niet anders dan ja op zeggen, jeugdige vriend.’
‘Kunnen die voetstappen toch niet van twee personen zijn geweest?’
‘Hoe bedoel-je dat? - Ik heb-je dat toch van die voetindrukken uitgelegd.’