'Zoo zeker als ik leef, mr. Reineke.'
'En wie zijn er dan alzoo genoodigd?'
'Nu dat spreekt vanzelf. Wie zouden door u uitgenoodigd worden, wanneer u voor het eerst in een geheel vreemde streek kwam?'
'Den burgemeester en zijn vrouw bedoelt u?'
'Schrap die vrouw maar door, want 't is enkel een heerenvisite.'
De vos herademde een weinig.
'O zoo.... En komen die en die en die er?'
'Och neen, 't zijn er maar een paar. Bijvoorbeeld dr. Aap, want dien moet vogeltje Grijp toch raadplegen over de jicht in zijn linkerklauw, en natuurlijk meneer Bever de ingenieur, en mr. Haas de secretaris.... als die maar niet vergeet zijn pen achter zijn lange oor vandaan te halen....' Mr. Reineke lachte om deze aardigheid.
'Ik kan me niet begrijpen, dat u nog lachen kunt,' verweet hem mevrouw Ekster.
'Waarom niet, als ik vragen mag?'
'Nog al eenvoudig. 't Moet toch grievend voor u zijn, dat men u gepasseerd heeft.'
Mr. Reineke dàcht er niet aan, om zich daar in het allerminst gevoelig om te toonen.
Hij begreep, dat de dochter van vogeltje Grijp daar wel de hand in gehad zou hebben.
Want mr. Reineke moest niet aan het diner zijn, maar op de bovenverdieping bij de erfdochter, om, in afwachting tot alles beneden sliep, de schatten bij elkaar te zamelen.
Plotseling kwam een huivering over hem.
Wanneer hij, aan tafel gezeten, de soep had zien opdienen, en, om geen argwaan te wekken, er ook van had moeten eten?....
Arme Zéphyrine!
Doch met geweld onderdrukte hij deze akelige gedachte.
Hij was nu te ver gegaan, om zich nog met gewetensbezwaren op te houden.
De verdwijning van Zéphyrine en van Koeni zou al heel spoedig de aandacht gaan trekken, Waakzaam binnen lan-