'Praat me daar toch niet van, mr. Reineke! Zeg liever, waarmee ik je helpen kan.'
'Helpen?' zuchtte de vos. 'Ik vrees.... dat ik.... niet meer te helpen ben.... O, die brandende pijn hier!'
En met een trage beweging, welke bewees hoe zwak hij was, bracht hij den rechtervoorpoot op de plaats waar zijn hart klopte.
'Ja maar,' riep Waakzaam uit, 'dat kan zoo niet blijven!.... Ik spoed me om den dokter te halen.'
Met de uiterste inspanning van al zijn krachten wenkte mr. Reineke hem terug.
'Ben je Zéphyrine niet tegengekomen met Koeni?' stamelde hij, en men kon zien, dat het spreken hem ontzaglijk moeilijk viel.
'Ja!'
'Die.... ging dr. Aap halen.... O, die pijn, die pijn!' Waakzaam sloeg de oogen neer.
'Slechtaard, die ik was om haar nog op te houden!'
De vos deed een poging om te glimlachen.
'Slechtaard?.... Niet jij, maar ik ben er een, Waakzaam.'
Waakzaam voelde een diep medelijden met den stervende. Hij schikte zijn kussens wat goed en trachtte de dekens, die door het woelen van den doodsbenauwde in wanorde waren geraakt, weer een weinig in orde te brengen.
'Vergeef je me, Waakzaam?'
'Och kom! We hebben allen onze tekortkomingen!'
'Neen, neen.... je moet het me zeggen. Anders kan ik niet rustig sterven.'
'Praat daar nu alsjeblieft maar niet over, arme Reineke! Heusch, zeg liever, of ik je ergens mee van dienst kan zijn.' 'Ach, wat ben je goed!.... Ik.... ik heb zoon dorst.' 'Water!' riep Waakzaam uit, 'waar is water?'
En hij zag de kamer rond, maar ontdekte nergens het zoo vurig verlangde.
''t Is daar,' fluisterde de vos.
'Waar?'
'Zie je die holte in den muur.... ginder?'