Daar.... gevoelde hij zich ruw in den nek gegrepen.
'Mijn beste mr. Reineke,' klonk het.
Het leek hartelijker bedoeld dan het geuit werd, want de stem klonk schor en krijschend; ja, 't kwam mr. Reineke voor, alsof er eenige spot in gelegen was.
'Toe,' bad hij, 'haal mij nu over, alsjeblieft.'
De klauw liet hem niet los.
'Wat een zachte pels,' hoorde hij zeggen.
'Ja, ja,.... dat kan wel zijn, mejuffrouw, maar.... help mij nu. Ik val er haast uit!'
Hij voelde den klauw naar zijn staart gaan.
'Wat een prachtige staart!' klonk het bewonderend.
'Ja, dat zeggen ze allen.... Haast u, dan kunt u hem dadelijk meer op uw gemak bewonderen.'
Een tweede klauw scheen er bij te komen.
't Werd benauwend, vooral omdat hij niets meer hoorde zeggen.
Wat voerde zij toch uit?
'Liefste,' bad hij, 'haal me nu over. 't Is hier duister; van mijn staart kun je immers toch niets zien!....'
Geen antwoord.
'Au!' riep hij uit, 'je doet me pijn, je....'
Doch hij voleindigde den zin niet.
Plotseling werd de mand onder hem weggestooten. Wel had hij het touw nog vast, maar dat ging pijlsnel met hem naar beneden.
't Werd weer àl licht om hem heen, te verschrikkelijker omdat hij daardoor de puntige rots onder zich zag.
Reeds dacht hij niets anders, of hij zou er te pletter op vallen, toen hij met een schok, die hem met het hoofd naar beneden deed storten, tegengehouden werd.
En nu, o schrik en ontsteltenis, bemerkte hij, dat een strik zijn staart omvat had en hij eenige voeten boven den grond aan een touw heen en weer bengelde.
Hij wilde om hulp roepen, maar durfde niet. Van angst en ontzetting sloot hij de oogen, maar opende ze toch weer dadelijk, radeloos om zich heen ziende, of er nog uitkomst voor hem was.