| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
Een hoog bezoek
HET was nacht geworden.
Mevrouw Ekster zat weer in vrede op haar boom, den kop tusschen de vlerken, en sliep; maar omdat haar zenuwgestel hevig geschokt was, schrok zij telkens wakker, niet anders meenende, of Waakzaam had haar tusschen zijn verschrikkelijke tanden te pakken.
Dank zij haar vleugels, had zij het noodlottige huis kunnen ontvluchten. Mr. Reineke had daar zelfs op aangedrongen. Zij kon dan regelrecht naar burgemeester Bruin gaan, een bejaarden, zwaarlijvigen heer, en hem verzoeken, den misdadigen Waakzaam door den gerechtsdienaar te doen oppakken.
De goedige burgemeester echter, dien zij eerst tegen den avond te spreken had kunnen krijgen, omdat hij op reis geweest was, gaf haar tot bescheid, dat hij voor zijn hartkwaal ook al onder behandeling van dr. Aap was, en die had hem ten strengste verboden, zich tegen den nacht erg op te winden. Wilde hij nog een poos gelukkig leven, dan moest hij vooral des avonds zijn gemoed rustig houden, want anders sliep hij niet en kon het mis met hem worden. In elk geval kon hij niet begrijpen en maakte er haar dan ook een verwijt van, dat zij niet dadelijk naar den gerechtsdienaar was gegaan, die er zijn tractement voor kreeg, behalve vrije woning, vuur en licht.
En hiermede had hij de eer mevrouw Ekster te groeten, die er ook eens aan moest gaan denken, dat ze op jaren kwam,
| |
| |
Dr. Aap, de kundige geneesheer, had ook den burgemeester onder behandeling.
| |
| |
en dat voor een schepsel niets zoo goed en nuttig was als een rustige nacht.
Toen de burgemeester haar op zulk een besliste wijze het woord afsneed, had zij juist willen vertellen, dat zij haar achtbaar hoofd half suf gezocht had om den diender te vinden, maar die was nergens te zien geweest.
Nu, dat was ook geen wonder. De diender, - insgelijks een hond, en wel een fret, - was vroeger vlug en levendig geweest, maar nu ook al op jaren, en, omdat er nu en dan een tand uit zijn bek begon te vallen, begon hij bijzonder zuinig te worden op de rest van zijn gebit. Liefst leefde hij nu maar met de heele wereld in vrede.
Daar had hij ook net een aardig huisje voor.
Dat had twee uitgangen, van voren en van achteren een. Zag hij nu door het voorraam van het eenige vertrekje dat het huisje bevatte, iemand komen aansnellen om hem bij een vechtpartijtje te roepen, dan snapte hij de achterdeur uit. En kwam er een van den anderen kant, dan was hij als een haasje de voordeur uitgesneld. Vervolgens liep hij een halfuurtje allerlei omwegen rond, om zich daarna weer naar het dorp te begeven, waar hij juist aankwam op het oogenblik, dat de vechters moe waren en naar den vrede verlangden. Dan trad hij op als vredestichter, en kreeg daar nog van alle kanten lof en prijs om.
Even had mevrouw Ekster nog naar het door Waakzaam belegerde huis kunnen vliegen, om te vertellen, dat er in geen velden of wegen een gerechtsdienaar te vinden was, en het hart van den burgervader het niet toeliet om zich met den nood der belegerden te bemoeien. Ze had het er betrekkelijk kalm gevonden, en dat was als volgt gekomen.
Koeni, een jong, aardig konijn en een volle neef van Zéphyrine, was zijn nicht een visite komen brengen, en kon nu in volle waarheid zeggen, dat hij niet met zijn neus in de boter gevallen was. Want al dadelijk werd hij van het verschrikkelijke geval op de hoogte gesteld, en Reineke zelf wees hem den hond, die op zijn dooie gemak in elkaar gekronkeld lag, den neus op den staart, schijnbaar in diepen slaap verzonken, maar, en dat begreep men helaas al te goed: één
| |
| |
en al waakzaamheid was.
'Je begrijpt,' zei mr. Reineke, 'dat ik je nicht al lang van dat monster verlost zou hebben, als....'
'O, mr. Reineke,' riep Zéphyrine uit, 'begin nu alsjeblieft weer niet van voren af aan; mijn zenuwen zijn toch al genoeg
Mr. Reineke zelf wees hem den hond aan.
geschokt. En ik zou het besterven, als ik daar vlak voor me een strijd op leven en dood moest aanschouwen.'
'Daar.... zie je nu wel?' vroeg de vos aan Koeni.
Deze knikte een beetje benauwd.
Hij begon te vreezen, dat hij dien gruwzamen Waakzaam zou moeten verdrijven. En daar had hij om de waarheid te zeggen, weinig lust in.
Gelukkig kwam zijn nicht met een geheel ander voorstel. 'Jullie begrijpt niet, wat het voor mij zeggen wil om, als vrouw alleen, met zoo'n gevaar voor de deur, den nacht in
| |
| |
te gaan. Ik heb nog wel de meid, maar waar die zit, weet ik niet eens; misschien is ze wel weggeloopen.'
'Die lafaard!' knarsetandde mr. Reineke.
'Zeg dat wel,' bevestigde het konijntje.
Toen kwam Zéphyrine met haar voorstel:
'Zouden jullie, twee manlui, me niet het genoegen willen doen vannacht hier te blijven? Op het logeerkamertje boven is een bed en nog een ruststoel. Och, als je dan eens voor één keer je behelpen wilde....'
Inwendig jubelde mr. Reineke bij dit voorstel. Hij wist eigenlijk geen raad, om de deur uit te komen.
Toch had hij allerlei bezwaren. Die hond daar moest opgeruimd worden vóór de nacht kwam, en dan kon Zéphyrine gerust haar gewone leventje voortzetten. Hij zou dat varkentje wel eris eventjes wasschen. En, nietwaar? Koeni zou hem daarbij helpen.
Koeni, die zich inwendig verweet, dat hij op zulk een ongelegen tijd zijn bezoek had afgestoken, knikte heel flauwtjes van ja.
't Was óók voor dit ventje een heele geruststelling, toen Zéphyrine opnieuw uitdrukkelijk verklaarde van geen onwettige verdedigingsmiddelen te willen weten. Zij liet de zaak liever aan de politie over.
Voor deze opmerking zwichtte mr. Reineke en natuurlijk ook Koeni, die van zijn kant beloofde dezen nacht in dit huis te zullen doorbrengen, en het met den ruststoel voor lief te willen nemen.
'Als 't maar niet te veel moeite was voor zijn nicht....' Ook dit bezwaar bleek niet overwegend, toen men weldra tot de ontdekking kwam, dat de meid niet weggeloopen was, maar zich in het huis bevond. Zij had zich in een kleerkast verstoken.
Zoo kwam het, dat de boodschap van mevrouw Ekster niet zulk een verpletterende uitwerking kon hebben, als de goeie ziel wel gedacht had....
Gelijk reeds gezegd is, was het nacht geworden, een mooie zomernacht.
Door al wat er dezen dag gebeurd was, waren er niet veel
| |
| |
dieren die dadelijk in slaap vielen. We weten dat al van mevrouw Ekster, begrijpen het van onze goede kennissen in het belegerde huis, en vermoeden dat van den armen burgemeester Bruin met zijn hartkwaal. Maar ook in de overige woningen was veel gepraat over het gebeurde, waarvan de mare als een loopend vuurtje door het dorp was gegaan.
Verscheidene jonge dames, die jaloersch op Zéphyrine waren, omdat mr. Reineke haar gevraagd had, en verscheidene jonge heeren, die alweer op den vos jaloersch waren, omdat hij met het mooie, rijke poesje zou gaan trouwen, hadden schik in het geval en lagen nog in bed er over te denken, hoe dat alles wel zou afloopen.
Ook de oude gerechtsdienaar sliep niet dadelijk. Eenvoudig omdat Waakzaam, toen alles rustig was, even zijn post verlaten had, en bij hem was komen aanloopen.
Zij waren toch nog familie van elkaar en nu vroeg Waakzaam, of hij hem gelegenheid wilde geven zich eens heerlijk te wasschen en op te flikken, welk verzoek de goede, oude ziel gaarne inwilligde.
Zij babbelden nog even over de ruzie met den vos, en de oude diender beloofde Waakzaam, dat hij van hem niet veel last zou hebben, als hij het ten minste niet te bont maakte. Daar gaf Waakzaam hem een poot op, en nam vervolgens afscheid, om weer zijn post onder den boom te betrekken. Nu wil het wel eens, dat, wanneer men in den voornacht maar niet in slaap kan komen, in den nanacht die heerlijke, stille verdooving vanzelf komt. Dit geschiedde ook heden bij al de bewoners van het dorp, die zich al herhaaldelijk van de eene op de andere zijde hadden gewenteld, om den slaap te pakken te krijgen.
Zelfs de oude mevrouw Ekster voelde eindelijk geen geschok van haar zenuwen meer, en was juist begonnen een lustig deuntje te snorken, toen er iets gebeurde dat ieder uit het bed joeg.
Hoog in de lucht werd een geluid vernomen, alsof er wel duizend vogels vlogen.
Of neen, dáár kon het niet bij vergeleken worden. Want
| |
| |
dan zou het een geklepper van tweemaal zooveel vleugels geweest zijn. En het kwam juist van slechts één paar.
Maar wèlke vleugels waren dat!
De sterren werden er door bedekt, en de verschrikte dieren, die naar boven keken, zagen iets als een ontzaglijk groote,
Waakzaam flikte zich een weinig op.
donkere wolk in trillende beweging tegen den stralenden zomernachthemel afsteken.
Ge hebt wel eens het getiktak gehoord van de slagpennen der duiven, wanneer die van den grond opgejaagd worden en gehaast naar hun hok vliegen? Honderdmaal erger was het geweld, dat die eenzame, reusachtige vogel daar hoog in de lucht maakte.
Dat geluid werd al heviger en verschrikkelijker, de afmetingen der ontzaglijk groote vleugels al geweldiger.
Eindelijk verdween die wonderlijke verschijning achter het
| |
| |
bosch, aan den kant waar zich de geheimzinnige rots bevond, in welker nabijheid zich niemand durfde begeven, omdat men wist, dat daarin de schatkamer van den verschrikkelijken vogel Grijp moest zijn.
In jaren was die niet boven de aarde gezien.
Oude bewoners herinnerden zich nog wel, dat hij zich eens, heel lang geleden, voor een poos in het dorp vertoond had. Een ontzaglijk voornaam heer, die goud en zilverstukken rond zich heen wierp, zooals de rijksten in het dorp ternauwernood met hun centen zouden durven doen.
Toch waren de meesten doodsbang voor hem geweest, want hij zag er grimmig uit en had zulke geweldige klauwen, dat men het liefst op een afstand van hem bleef.
Ouders verhaalden daar nog dikwijls van aan hun kinderen, en als die 's avonds ondeugend waren en niet bijtijds naar bed wilden, zeiden ze:
'Wanneer je niet gauw naar bed gaat, zal vogeltje Grijp je nog komen halen. Want die komt 's avonds aan alle deuren kloppen, om te hooren, of er in huis ondeugende kinderen zijn. En o wee! àls hij die te pakken krijgt; want die neemt hij mee om ze aan zijn jongen tot voedsel te geven!'
De kinderen werden benauwd bij dit denkbeeld, gaven vader en moeder heel eerbiedig een nachtzoen, en trippelden op hun bloote voetjes naar hun bedje.
Maar nu hij ècht gekomen was, vogeltje Grijp zèlf, vroegen de groote menschen elkander angstig af, wàt hij hier zou komen doen, en waren net zoo koest als hun ondeugende kinderen.
Een wonderlijke uitwerking had die onverwachte komst van vogeltje Grijp.
Mevrouw Ekster vergat er opeens al haar zenuwen door, brandende van nieuwsgierigheid, om toch zoo spoedig mogelijk te weten te komen, wat die groote meneer hier kwam doen.
Burgemeester Bruin, die in den voornacht voortdurend naar het kloppen van zijn hart had liggen luisteren, zich boos voelde worden om dat schandaal voor het belegerde huis en daar doodsbenauwd voor was, omdat het zoo nadeelig
| |
| |
voor zijn hart zou zijn, vergat heel zijn kwaal en sprong zoo vlug uit zijn bed, dat zijn vrouw hem er aan herinneren moest aan welk gevaar hij zich door dergelijke plotselinge bewegingen blootstelde.
Wat mr. Reineke betreft, die had zoo haastig het raam van de logeerkamer opengestooten, alsof ginder geen waakzame hond lag, die het hooren kon.
De vrouw van burgemeester Bruin waarschuwde hem voor zijn hartkwaal.
Eigenlijk dacht mr. Reineke op het oogenblik alleen aan hetgeen daar boven in de lucht gebeurde.
't Was werkelijk een gelukje voor hem, dat het er met zijn hart nogal goed bij stond; want dat klopte nu heftig, eenvoudig omdat hij bij zijn gezond hart er een slecht geweten op nahield, en al wat hem onverklaarbaar was, hem onwillekeurig angst veroorzaakte.
Ook het konijntje stak voorzichtig het beweeglijke neusje in de nachtlucht en dacht er een oogenblik sterk aan, om
| |
| |
te vluchten en zich naar zijn veilig, hol in het woud te begeven.
Zelfs mejuffrouw Zéphyrine keek om een hoekje van het gordijn naar den nachtelijken hemel, terwijl de meid alweer gauw in de kast gekropen was.
De oude gerechtsdienaar echter wist eerst niet, of hij de voor-, dan wel de achterdeur uit zou ijlen, tot hij, omdat het geweld van boven kwam, het verstandige besluit nam, om in den kelder weg te kruipen.
Slechts één bleef er rustig bij die onverwachte verschijning van vogeltje Grijp.
Die een was onze Waakzaam.
|
|