zenvogel, als om zijn woorden meer kracht bij te zetten, omhooghief.
''t Is best mogelijk, meneer. Heel veel roem steekt er anders niet in. Ik voor mij zou het laf vinden, om met een klein hondje te vechten!'
De vogel kon zich dat voor gezegd houden. Hij deed 'n paar haastige trekken aan zijn pijp, die haast uitgegaan was, en, nadat hij zichzelven de zekerheid verschaft had, dat zulks niet het geval was, sprak hij een weinig vriendelijker:
'Welnu.... ja, hoe heet je eigenlijk?'
'Waakzaam, meneer.'
'Welnu, Waakzaam, vertel me dan eens, hoe je in het hol van een Grijpvogel verdwaald bent.'
'Met genoegen, meneer, en ik behoef daar niet veel woorden aan te verspillen.'
En Waakzaam vertelde zoo kort mogelijk, hoe mr. Reineke hem in de val gelokt had.
'Was dat niet een beetje onnoozel van je?'
En meneer Grijp glimlachte nu werkelijk, al was het slechts even.
'Dat kan best!' gaf de hond toe, 'maar ik ben er zeker van, dat, als een ongelukkige uw hulp inriep, u net eender gedaan zou hebben.'
Meneer Grijp kuchte even, maar gaf niet veel antwoord op deze opmerking.
Na een paar halen aan zijn pijp, vroeg hij opeens:
'Waarom lokte mr. Reineke je in den val?'
'Omdat hij een hekel aan me heeft.'
'En waarom heeft hij een hekel aan je?'
Even aarzelde Waakzaam. Toen antwoordde hij:
'Dat zeg ik liever niet.'
Want in zichzelf dacht hij:
'Wat heeft die oude, leelijke vogel met mijn nicht Zéphyrine te maken?'
Meneer Grijp keek hem met zijn groote oogen weer eens onderzoekend aan.
'Je bevalt me!' zei hij op zijn gewonen norschen toon.
De hond kwispelde met den staart.