| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk
Mevrouw ekster toont, hoe men een geheim niet bewaren moet
GRIJNSLACHEND over de lichtgeloovigheid van Waakzaam, had mr. Reineke zijn weg vervolgd, zich er geen haar van zijn pels om bekreunende, hoe het verder met den hond zou afloopen. Als het hemzelf maar goed ging!
Wijl hij nu vast geloofde, dat hij wel nooit meer last zou hebben van Waakzaam, behoefde hij zich volstrekt niet te haasten, om zijn onderneming tot een goed einde te brengen.
Bovendien - hij zou geen slimme vos geweest zijn, indien hij niet begrepen had, dat haastige spoed zelden goed is.
Op zijn gemak en genietende van het mooie weer, liep hij door het woud, en toen het al minder dicht werd en hij door enkele tusschenruimten heen, uitzicht begon te krijgen op het vriendelijk gelegen dorp, waarin het mooie, groote huis van Zéphyrine gelegen was, vond hij het beter, om zich in de schaduw van een dichtbeblaarden eik uit te strekken, en eens nader zijn krijgsplan te overpeinzen.
Zeker, hij zou wel op de een of andere wijze met het lieve poesje in aanraking komen, maar, wilde hij slagen, dan was het niet kwaad, iets meer van haar te weten te komen.
In jaren was hij niet in het dorp geweest. Hoe stond het daar nu geschapen? En vóór alles diende hij te weten, wat de zwakste zijde van zijn nieuw slachtoffer was.
Kijk, als mevrouw Ekster nog leefde, dan zou hij wel spoedig op de hoogte zijn.
| |
| |
Dat babbelzieke schepseltje wist alles wat er geschiedde, van a tot z, en zou hem op een prachtige wijze van dienst kunnen zijn.
Hij herinnerde zich nog goed, dat zij haar nest had in de takken van een heel ouden boom, die even buiten het dorp stond, vlak bij den hoofdweg. Geen schepsel kwam daar langs, of zij zag het, en ze kon dan nooit nalaten eens eventjes een praatje te maken, en, eer je 't zelf wist, had je haar alles verteld, zoo kon zij iemand uitvragen.
Wel, als mevrouw Ekster overleden was, zou de vos in staat zijn geweest een traan op haar graf te plengen.
Hij rekte zich nog eens behaaglijk uit, veegde en likte zich zoo schoon mogelijk, zocht een waterplas op, om er zich even in te spiegelen, en toen hij over zijn uiterlijk werkelijk tevreden was, sloeg hij in bedaarden wandelpas den weg naar het dorp in.
Zedig keek hij voor zich; maar wie hem nauwkeurig had kunnen waarnemen, zou gezien hebben, dat hij nu en dan een loenschen blik om zich heen wierp, om den omtrek te bespieden.
Daar ontwaarde hij den ouden boom bij den ingang van het dorp, en - zijn hart sprong op van vreugde! - óók het nest, waar niemand anders dan de eerbare mevrouw Ekster in gezeten was, een zwart lapje om haar rechterpoot, omdat zij in rouw was over haar man.
Nu zag de vos er nog wel tweemaal zoo zedig uit, en terwijl hij zoo langzaam mogelijk liep, zorgde hij rakelings langs den ouden boom heen te strijken.
Dadelijk kwam er leven in de takken.
'Wat zie ik?' hoorde hij een schorre stem boven zich uitroepen; 'bedriegen zich mijn oogen, of is daar mr. Reineke niet?'
Dadelijk sloeg mr. Vos zijn oogen op, en deed alsof hij erg verbaasd was.
Toen groette hij heel eerbiedig.
'Wel, wel, mevrouw Ekster, wat een geluk u weer te zien!' Mevrouw Ekster wipte een paar takken omlaag.
'Dus.... tóch mr. Reineke?'
| |
| |
'Wat ziet u er goed uit, mevrouw Ekster!'
| |
| |
'Dezelfde, mevrouw.... Maar vergun mij u eerst een compliment te maken. 't Is, alsof u met de jaren er jonger op wordt. Wat ziet u er goed uit!'
De Ekster was zeer gevleid door dit compliment, en gaf er op haar beurt den vos eentje terug, waarvoor deze beleefd bedankte.
Natuurlijk merkte nu mr. Reineke het zwarte lapje om haar poot, waardoor het zware verlies der diep bedroefde weduwe ter sprake kwam. Mr. Reineke troostte haar op de meest hartelijke wijze, maar zorgde, dat het toch niet te lang duurde met dat rouwbeklag. Eindelijk had zij haar laatsten traan ingeslikt; er werd even over het mooie weer gesproken, en toen begon zij heel stiekum uit te vorschen, wat hij hier kwam doen.
'Wat voor een groot geluk verschaft ons dorp de eer om zulk een grooten meneer terug te krijgen?'
Mr. Reineke zette op zijn beurt een droevig gezicht.
'Of het een geluk is, mevrouw.... dat zou ik voor mijn part niet staande durven houden.'
En hij zuchtte diep.
'Och kom, mr. Reineke, zoo erg zal het toch wel niet zijn. Ik kan ten minste niet zeggen, dat u afgevallen bent in den tijd dat ik u niet gezien heb.'
'U wilt me vleien, mevrouw! Want ik ben er zeker van, dat ik, sedert ik het Hof van Zijne Majesteit den Leeuw verlaten heb, wel tien pond ben afgevallen.'
Mevrouw Ekster kon een kreet van verbazing niet onderdrukken.
'Wat zegt u? Het Hof van Zijne Majesteit?'
'Ik kom er regelrecht vandaan, mevrouw.'
'Maar waarom bent u er niet gebleven, mr. Reineke? Het moet daar toch voor een meneer als u er een bent, plezieriger zijn dan in een eenvoudig boerendorp als het onze?'
Weer zuchtte de vos.
'Wat zal ik u zeggen, mevrouw....?'
Hij zweeg plotseling, alsof hij aarzelde.
'Mr. Reineke.... mag ik u een goeden raad geven?'
Hij sloeg deemoedig de oogen ter aarde.
| |
| |
'Goede raad is.... te duur voor een ongelukkige.'
'Nu, dan schenk ik u dien voor niemendal.... Ik wilde zeggen, dat gedeelde smart halve smart is. Waarom zou u uw hart niet eens uitstorten aan iemand die in uw lot zooveel belang stelt als ik?'
Hij knikte.
'Dat zou ik ook zeker, en ik kan u verklaren, dat ik er zelfs behoefte aan heb, maar....'
'Nu wat maar?'
'Het is een staatsgeheim.'
'Een staatsgeheim?' riep de Ekster uit, brandende van nieuwsgierigheid.
'Zooals ik de eer had u te zeggen, mevrouw. Want niemand minder dan Zijne Majesteit zelf en Hare Majesteit de Koningin zijn er in gemengd.'
Mevrouw Ekster was 'n oogenblik verstomd van verbazing. Al de nieuwtjes, die ze van haar leven over haar babbelzieke tong had laten huppelen, konden in belangrijkheid hier niet bij halen.
De vos had moeite een glimlach te onderdrukken, toen hij zag, hoe de nieuwsgierige oogjes van de oude dame glinsterden, maar hij wist zich te bedwingen, en weer met een diepen zucht kwam het er bij hem uit:
'Als ik wist u te kunnen vertrouwen....'
Mevrouw Ekster kwam nog dichter bij hem.
'Mij niet vertrouwen? Geloof mij, elk uwer woorden zal begraven blijven in mijn hart.'
'Dus op uw ekster-eer?'
'Op mijn ekster-eer!'
Weer zuchtte de vos.
'Gelukkig dan, dat ik mij eindelijk eens van het geheim kan ontlasten, dat op heel mijn leven drukt en mij, vóór mijn tijd, in het graf zal helpen.'
'Kom, kom, mr. Reineke!'
Hij schudde het hoofd.
'O, mevrouw, u kent het Hof van Zijne Majesteit niet! Daar is het een en al vreugd, en het grootste leed is wel, daaruit voor immer verbannen te zijn.'
| |
| |
'Verbannen? Maar hoe is het mogelijk?'
'Ik kreeg daar te veel invloed, mevrouw!'
'Ja, dat kan ik mij van iemand van uw talenten best voorstellen; maar u dáárom te verbannen, dat vind ik toch al te kras.'
'Dat zult u niet vinden, mevrouw, als u verneemt, dat er door mij - geheel onschuldig natuurlijk - een onaangename verhouding kwam tusschen den Koning en de Koningin.'
'Heb ik van mijn leven! En hoe kwam dat?'
'Ik zal het u zeggen, maar nog eens: bedenk wel....'
'O, wees gerust, niemand zal hier ooit een woord van vernemen.'
'Nu dan. U weet, dat er nog geen troonopvolger is.'
'Ja, helaas, dat weet ik.'
'Dat is het grootste verdriet van het koninklijk echtpaar, en toch er moet in voorzien worden.'
'Dat geef ik u toe. Ook een koning is sterfelijk.'
'Zeker, dat gevoelt niemand dieper dan Zijne Majesteit, en nu had hij in zijn groote goedertierenheid het oog op mij laten vallen, om hem op te volgen.'
'Op u?'
'Zooals ik de eer had u te zeggen. En zie, juist dáár wilde de Koningin niets van hooren, die in een ander rijk een neef heeft, een zwak poppetje van een leeuw, maar die nu eenmaal in de familie is.'
De Ekster snaterde van verbazing.
'Dus als Hare Majesteit de Leeuwin gewild had....'
'Was ik uitgeroepen tot Kroonprins.'
'Wel, wel, nu begin ik pas iets van uw leed te begrijpen. En hoe gedroeg zich Zijne Majesteit de Leeuw hieronder?' Mr. Reineke vergoot een paar valsche tranen.
'Die was er woest over en wilde zijn koninklijken wil doorzetten. Toen.... ben ik de verstandigste geweest.'
'Edelmoedige mr. Reineke!'
De vos maakte een afwerend gebaar.
'Wat moest ik anders doen? Ik kon mij op den duur toch niet plaatsen tusschen onze verheven gebieders! Ik heb mijn
| |
| |
ontslag genomen uit al mijn staatsbetrekkingen, en het voornemen te kennen gegeven, de rest van mijn dagen in stille afzondering door te brengen.'
'Dus eigenlijk uzelf verbannen?'
De vos zuchtte weer.
'Noem dat zoo! Doch in waarheid is en blijft het een verbanning; want ik besef, dat Hare Majesteit mij niet gaarne meer aan het Hof ziet.'
'En koning Nobel?'
Mr. Reineke zweeg even, alsof zijn gevoel hem te machtig werd.
'Die?.... O, laat ik toch zwijgen!'
Mevrouw Ekster schudde meewarig het hoofd.
'Dat zou ik u ontraden. Stort heel uw hart uit.'
'U hebt gelijk, ik gevoel, nu ik u tot mijn vertrouwde heb gemaakt, dat het mij al minder bang om het hart geworden is.'
'Nietwaar?' riep mevrouw Ekster triomfeerend uit.
'Zeker, en.... nu vooruit! Verneem dan alles. Om mij voor mijn vrijwillige of gedwongen verbanning, al naar men dat nemen wil, te troosten, heeft Zijne Majesteit mij een kostbaar geschenk meegegeven.'
'En dat geschenk?'
'Bestaat uit drie haren van den vijfden poot van den....' En hier sprak de vos een naam uit, die wel uit tien of twaalf lettergrepen bestond.
'Van....?' vroeg de Ekster geheel verbouwereerd.
De vos brabbelde maar wat, want nauwelijks kon hij dat woord voor de tweede maal uitspreken. Waarom hij liever maar haastig uitlegde, dat hij een dier bedoelde, dat op een eiland leefde aan het einde der aarde, en welks haren van zijn linkerpoot een groote macht bezaten.
'En die macht?'
'Is om iemand altijd jong en schoon te doen blijven.'
Even gleden de slimme, zwarte oogjes over mr. Reineke heen, en die snapte haar dadelijk. Waarom hij er haastig bijvoegde:
'Die macht is alleen werkzaam op een vrouwelijk wezen.'
| |
| |
'O!' riep zij uit; maar voegde er dadelijk bij: 'Toe, laat me die drie haartjes eens even zien.'
'Dat kan niet, mevrouw.'
'Hé, waarom niet?'
'Omdat ik mijzelf beloofd heb ze alleen te toonen, ja, wat meer zegt, ten geschenke te geven, aan....'
'Nu aan wie?'
'Op den bruiloftsdag aan haar.... met wie ik in het huwelijk zal treden.'
'En wie is die gelukkige?'
Droevig schudde hij het hoofd.
'Is het eigenlijk niet al te dwaas, dat ik, die een balling ben, hieraan durf denken?'
'Kom, kom.... Zeg, mag ik u eens een raad geven?'
'Nu, als 't u blieft, want dáár heb ik behoefte aan.'
welnu, kom dan in ons dorp wonen. Het zijn hier de beste beesten van de wereld.... en misschien vindt u in ons dorp wel uw toekomstige.'
'Ach, wie zou zich over een armen balling ontfermen?'
'Kom, kom,.... moed verloren, al verloren! En al hebben we hier nu juist geen Koninklijk Hof, we zijn gelukkig toch niet zonder beschaafde lieden. Ik zou niet weten, waarom een groote meneer als u, hier nog niet een rijke erfdochter op kon doen.'
'Rijke erfdochter? En dat zegt u tegen iemand, die met de rijksten en aanzienlijksten van het land heeft verkeerd?'
Mevrouw Ekster maakte zich een weinig boos over die opmerking.
'Nu ja, gravinnen en baronessen zijn hier zeker niet voor het opscheppen. Maar een dame als Zéphyrine mag er toch ook wel zijn!'
'Zéphyrine.... Wie is dat?'
'Meneer.... kent u Zéphyrine niet? Indien ik niet wist, dat u regelrecht van het Hof kwam, zou ik zeggen: waar komt u in vredesnaam vandaan, dat u háár niet kent?'
En daar ging mevrouw Ekster aan het ophemelen van het vroegere speelkameraadje van Waakzaam.
Met beide ooren luisterde mr. Reineke toe. Zelfs liet hij,
| |
| |
door verschillende, schijnbaar onnoozele vragen, het babbelzieke schepseltje meer vertellen dan waartoe zij plan had. Waardoor hij er achter kwam, dat het poesje niet vrij van ijdelheid was, en niet afkeerig van wat vleierij scheen te zijn.
'Ziezoo,' dacht mr. Reineke, 'nu weet ik voorloopig genoeg, en kan voor mijn part die vervelende Ekster naar den drommel loopen!'
Doch om er zeker van te zijn, dat ze alles wat hij haar op de mouw gespeld had, door het dorp uit zou blaken, liet hij haar nog eens heilig en plechtig beloven, dat zij aan niemand ter wereld iets zou vertellen van de haar toevertrouwde geheimen.
Nog dienzelfden avond liep door het dorp het gerucht dat mr. Reineke van het Hof gebannen was, en dat hij in het bezit was van een kostbaren talisman, welke aan zijn toekomstige vrouw een altijddurende jeugd en schoonheid verzekerde.
|
|