‘Zie je, eentje minder, niemand merkt het, maar er ontbreekt iemand. Hij had hier even stoer en rechtop met opgeheven hoofd kunnen lopen terwijl het meisje naar hem keek op het trottoir. Het is uit en voorbij, en het was zo veelbelovend. Ze hadden beter mij kunnen nemen, of iemand die zijn leven niet de moeite waard vindt, die hotelgast bij voorbeeld.’
‘Het is een mooie groep, goed gedrild, een lekker tempo, je zou zin krijgen om weer mee te doen.’
‘Zo heeft onze jongen ook gelopen, Ludwig, en we waren trots op hem, een voorbeeldig soldaat, een mooi uniform, en hij zong uitstekend, er träumt von seiner Jugendzeit, vom Blick ins weite Land hinein, en op het eind van elk couplet schoot zijn stem uit naar boven, hij had er plezier in’.
‘Laat de jongen er buiten, Emma. Ik had liever gezien dat hij verongelukt was dan te moeten horen wat hij misdeed. Duizendmaal liever een officieel frontbericht hij viel als held in dienst van het vaderland dan dit. Wer ihn gekannt weisz was wir an ihm verloren, het klinkt zo aandoenlijk.’
Een stad van 60.000 inwoners, 60.000 harten voor lief en leed, 60.000 monden om te praten en te lachen. De oude vrouw kent niemand en niemand kent haar.
‘Het is niet nodig dat je stérft om dood te zijn. Eenzaamheid is voldoende.’
‘Maar niet genoeg in óns geval, meisje. Je bent melancholiek vandaag.’
‘Het geeft niet, Ludwig, ik ben naar deze stad gekomen om te sterven in een mooie omgeving. Vandaag