zijn dijen, ik trok hem over me heen en ik wiegde zachtjes zijn oersterk geslacht naar binnen in mijn schoot, ik streelde het hete sap los uit zijn lichaam en hij lachte en legde zijn handen om mijn borstjes, ze gaan er helemaal in schuil. Ze gíngen er helemaal in schuil, zijn handen zijn er niet meer. Je leest het in kranten, die dingen gebeuren ver van je af, zorgeloos gooi je het papier weg. Toen moet het gebeurd zijn, toen we met z'n allen stonden te kijken, de zwarte lucht, de regen, heb jij weleens een dode gezien, vroeg ik hem laatst, en nu werd hij zelf een hoop as langs de weg, nu lag hij zélf met zijn hoofd in de distels, de bestuurder kwam in de vlammen om, zo lees je dat dan als een vanzelfsprekende mededeling, de prijs van deze stofzuiger is opnieuw verlaagd, de wind ruimt naar oost, tegen dit vuur had hij geen dekking gezocht, en wie was er om de vliegen van zijn gezicht te jagen tot de ambulance kwam, vliegen hebben niets te zoeken op een verkoold gezicht, geen bloed, geen zweet, ik heb hem niet meer mogen zien, hij is mijn verlóófde, riep ik, maar ze wilden de kist niet openen; alsof ik toch niet wist hoe een dode eruit ziet, het kon niet veel anders geweest zijn dan die prelaat in de crypte, maar die verging lángzaam tot stof in de loop der eeuwen, de kist was mooi glanzend hout, hoeveel kisten houden ze gereed voor in geval van dood, een verkoold lichaam hoeft niet meer te verrotten, dat is een troost en een tweede troost draag ik misschien in me om, hoe lang duurt het voor je gaat braken, hoe lang duurt het voor je duizelig wordt? Dit was de kamer, dit was het bed, dat was de schommelstoel, en daar was het kerkje en daar lopen de