| |
| |
| |
18
‘Als je mij er niet uit voorleest vertel ik aan vader dat je het stiekem weggepikt hebt,’ zegt de kleine jongen en hij gaat uitdagend over de rand van het hoge stapelbed hangen. Het is nog altijd heet in de hotelkamer, van slapen komt toch niets, het zal wel licht blijven die nacht, volle maan over witte huizen, volle maan over donkere bossen die tegen de bergen opkruipen, de dieren uit het woud zetten voorzichtig hun hoeven buiten de boomgrens, nieuwsgierig naar een wereld licht en toch zonder geluid.
‘Het is geen lectuur voor kleine kinderen,’ zegt de grote jongen korzelig, ‘je kunt er niet tegen, je snapt er niks van, en je gaat er akelig van dromen.’
‘Je moet het zelf weten, ik vertel het aan vader en dan zit er wat voor je op. Zoek maar een paar mooie stukken uit, spannend.’
‘Je moet het zelf weten, op je eigen verantwoording dan, ik heb je gewaarschuwd.’ ‘Rotjong,’ denkt de grote jongen, ‘ik zal je wel krijgen, ik jaag je de stuipen op het lijf, jij altijd met je griezelverhalen en dan maar janken, dat ze je achterna zitten.’ Hij zit in het onderste bed, dekens en laken in een hoek getrapt, een witte slip om zijn harige, bruine lijf. Hij houdt het gestolen boek onder het leeslampje, bladert op zoek naar een doeltreffende pasage.
‘Op de middag van de dertigste augustus arriveerde een deel van de Adolf Hitler-divisie in het kleine dorpje Tavaux in het departement van de Aisne. Een patrouille
| |
| |
begaf zich naar het huis van de plaatselijke verzetsleider, genaamd Maujean. De deur werd geopend door zijn vrouw, die onmiddellijk door de soldaten werd neergeschoten.’
De kleine jongen leunt met zijn ellebogen op de rand van het bed, zijn kin in de palmen van zijn handen, zo gaat het goed, het wordt een fijne avond.
‘Staat er niet bij met wat voor geweren?’
‘Nee, dat staat er niet bij, dat is niet belangrijk.’ ‘Zij verwondden haar in het dijbeen en braken haar kaak.’
‘Met kogels, of met een geweerkolf? Dat maakt een heel verschil.’
‘Dat staat er ook niet bij.’ ‘Daarna sleepten ze haar naar de keuken waar zij in het bijzijn van haar vijf kleine kinderen - een was nog niet meer dan een baby - haar arm en haar been braken.’
‘Ze had er toch twéé? Twee van elk?’
‘haar arm en haar been braken dus, benzine over haar heen goten en haar in brand staken.’
‘Ik heb pas nog een foto gezien van een boeddhistische monnik die een benzineblik over zich uitgoot en zich toen in brand stak.’
‘Ja ja, maar die deed het vrijwillig.’
‘De pijn is natuurlijk hetzelfde. Met een vinger door een kaarsvlam slaan, daar voel je niets van, maar houd hem eens eventjes stil, dan ga je door de grond.’
‘Daarna vertelden zij de kinderen, dat zij zouden worden doodgeschoten als ze niet verrieden waar hun vader zich verborg.’
‘Verraden-verried-verraden,’ zegt de kleine jongen,
| |
| |
‘ik verraad hem, ik verried hem, ik heb hem verraden.’
‘Zij weigerden te zeggen waar hij was, waarna de Duitsers de kinderen in de kelder opsloten, benzine over de vloeren uitgoten en het huis in brand staken. Daarna verdwenen zij. Het vuur werd gedoofd en de kinderen werden gered; het oudste kind, een jongen van negen jaar...’
‘Net zo oud als ik!’
‘...gaf dit verslag van de gruweldaad.’
‘Dat is toch nog goed afgelopen, die kon het dus navertellen!’
‘Zie je wel dat je 't niet volgen kunt. En die moeder dan, levend verbrand, huis verbrand, en die kinderen hadden ineens geen moeder meer.’
‘Ja, je hebt gelijk.’ De kleine jongen steekt een vinger in zijn mond, bijt nadenkend op de nagel. ‘Die kinderen lieten zich dus liever doodschieten dan dat ze hun vader zouden verraden. Wat zou jij doen in zo'n geval?’
De grote jongen kijkt strak op het boek. ‘Daar hebben we 't nou helemaal niet over. Ik wil je wel voorlezen, maar dan moet je niet van die stomme vragen stellen die er niks mee te maken hebben. Hier, een verslag van een Duitse soldaat die het zelf meegemaakt heeft.’ ‘Verderop stopte onze colonne voor een groot huis waarboven de Franse driekleur wapperde.’
‘Rood, wit, blauw, alleen lopen de banen anders. Heb jij ook zo'n last van muggen?’
‘Sla ze maar dood.’ ‘Onze compagniescommandant opende het vuur op de gevel van het huis, waarop de eigenaar naar buiten kwam. De officier schoot hem on- | |
| |
middellijk in de borst.’
‘Ik zou nooit opengedaan hebben, ik zou ze zélf neergeschoten hebben of me met een bijl of zoiets achter de deur opgesteld hebben.’
‘Ja, jij hebt mooi praten, je zou wel anders gepiept hebben.’ ‘Alle bewoners werden nu gedwongen naar buiten te komen en vijf jonge vrouwen werden in een van onze wagens meegenomen.’
‘Waarom namen ze die vrouwen mee? Schoten ze die niet dood?’
De grote jongen aarzelt, hij slaat met het boek naar een mug die om zijn blote lichaam zweeft.
‘In oorlogstijd nemen ze jonge vrouwen mee als slavinnen, om voor hen te werken en zo.’
‘Dan zijn die het beste af dus.’
‘Zó is 't nou ook weer niet. Maar ik ga verder.’ ‘Daarna vertrok het konvooi weer; alle manschappen zongen...’
‘Zóngen ze? Wát zongen ze?’
‘Het staat er:’ ‘alle manschappen zongen en schoten hun geweren af terwijl zij door het dorp trokken. Na het dorp te hebben verlaten en terwijl we door het landschap reden, vuurden we op iedereen die we op de velden zagen werken, en hun koeien, paarden en honden werden allen met machinegeweervuur bestookt.’
‘Wat een rotzakken, de dieren ook, die waren toch onschuldig.’
De grote jongen klapt met zijn boek een mug bloedrood tegen de witte wand. ‘Is 't zo genoeg?’
‘O nee, ik kan toch niet slapen, ik wil dat je nog meer
| |
| |
voorleest.’
De jongen slaat een paar bladzijden over. ‘Ik zal iets heel moois voor je opzoeken, dat heb ik aangestreept.’ ‘Gebauer placht...’
‘Wat is placht?’
‘Dat was-ie gewend, dat deed-ie altijd.’ ‘Gebauer placht eigenhandig vrouwen en kinderen te wurgen. Hij liet mensen in vaten doodvriezen: eerst werden hun handen en voeten gebonden, daarna werden zij in de tonnen neergelaten.’
‘Met water dan.’
‘Allicht.’ ‘waar zij bleven tot zij doodgevroren waren.’
‘Diepvries, een soort diepvries hè?’
‘Luister, nu komt er een fijn stukje.’ ‘Het moorden was zo eentonig, dat de staf officieel werd aangemoedigd, nieuwe methoden te ontwerpen en een van de stafleden, Wepke, durfde te wedden dat hij een jongetje met één slag van zijn bijl doormidden zou kunnen klieven.’
‘Klieven is in tweeën hakken, de slager klieft het vlees.’
‘Nou moet je me niet telkens onderbreken.’ ‘De weddenschap werd aanvaard. Wepke liet een tienjarig jongetje uit het kamp halen, liet het knielen met het hoofd rustende op de palmen van zijn handen...’
‘Isaac,’ fluisterde de kleine jongen.
‘maakte een oefenslag en spleet met de volgende de jongen in tweeën.’ ‘En nou schei ik ermee uit, ik heb mijn buik ervan vol. Je houdt je mond hoor!’
Uit de bovenste kooi komt geen antwoord. ‘Hij zal in
| |
| |
slaap gevallen zijn,’ denkt de grote jongen. Hij hijst zich aan de rand van het bed omhoog, een slip strak om zijn billen, een sterk dier, uitmuntend geschikt voor water, bomen, holen. Tot zijn verbazing kijken twee betraande ogen hem van vlakbij aan.
‘Hè hè, heb je nou je zin? Ik had je toch gewaarschuwd!’
Het jongetje wrijft met de rug van zijn hand over zijn ogen. ‘Gód had tussenbeide moeten komen,’ zegt hij, ‘God greep de pols van Abraham toen die zijn eigen zoon wou doodsteken.’
‘God heeft eens een hele stad vernietigd, hij liet vuur regenen over Sodoma, weet je wel, vuur laten regenen, net zoals ze tegenwoordig doen bij bombardementen met fosfor en napalm, en dan praat ik nog niet eens over waterstof. Huizen verbrand, mensen verbrand, en de dieren natuurlijk ook. Nou, hij heeft een mooi voorbeeld gegeven, je kunt altijd zeggen: God zelf heeft het óók gedaan! God heeft eens de hele wereld laten verzuipen. Als je die verhalen gelóóft tenminste! Hij is geen haar beter dan de mensen en dat kan ook niet anders, want ze hebben hem zelf uitgevonden, ze hebben hem geschapen naar hun eigen beeld en gelijkenis. Dat kun je tegenwoordig overal zwart op wit lezen.’
Hij wrijft vluchtig over de haren van zijn broertje, geneert zich onmiddellijk.
‘Al die mensen waren dood,’ zegt de kleine jongen, ‘verbrand of verdronken.’ Hij voelt vuur tegen zich oplaaien en water stijgen naar zijn keel. ‘Wat voor een dood zou jij kiezen? Als je kiezen mocht?’
| |
| |
De grote jongen gaat op de rand van het bovenste bed zitten, legt zijn ene blote been over het andere, wipt het op en neer, zo komen zijn hersens beter op gang.
‘Goeie god, daar zijn nogal wat mogelijkheden. Zoutzuur, dan verbrand je van binnen.’
‘Zonder vlammen.’
‘Zonder vlammen ja. Slaaptabletten worden ook dikwijls gebruikt, een te grote dosis, maar dan gaat het ongemerkt, dan ben je er zelf niet bij, en ik zou er toch eigenlijk graag zelf bij willen zijn, je maakt het maar één keer mee. Onder een auto is te ordinair. Een hele lange val maken vanuit een supersonisch vliegtuig. Het beste lijkt mij, voor een vuurpeloton te staan zonder blinddoek, recht in de lopen kijken, en dan het salvo.
Wat vind jij?’
‘Mijn rug doet pijn,’ klaagt de kleine jongen.
‘Komt het van die bijl soms?’
‘Van het bed. Ik zou geen pijn willen hebben, ik zou het liefst zwemmen en dan verdrinken, dat is een zachte dood, zeggen ze. Dan zwem je van het ene leven in het andere.’
‘En dan?’
‘En dan? Dan staat God er, en die vangt je op.’
‘Weet je dat zeker? Van school zeker?’
‘Ja,’ zegt de kleine jongen pertinent met grote ogen, alsof hij het zó ziet gebeuren, ‘net zo zeker als dat de zon schijnt en de maan, net zo zeker als elk jaar de bomen bloeien en de zwaluwen terugkeren uit de warme landen.’
‘Trek je laken over je heen, dan kunnen de muggen er
| |
| |
niet bij. Bovendien, 's nachts koelt het af, aflandige winden van de bergen.’
Hij trekt zijn broertje het laken tot aan zijn kin, hij geeft hem een stomp tegen een schouder. Het jongetje glimlacht met gesloten ogen.
‘En je gaat niet schreeuwen of huilen of zo, dan lees ik je nooit meer voor.’
Hij duikt zijn eigen bed in. Het boek stopt hij weg onder het kussen. Met zijn handen achter zijn hoofd gevouwen ligt hij languit te kijken door de spleetjes van het rolluik, in razende vaart zweeft de aarde door het heelal. Hij hoort op de gangen deuren slaan, wc.'s doortrekken. Het hotel gaat slapen. ‘God vangt je op,’ denkt hij, en hij is blij dat de kleine jongen rustig slaapt.
|
|