daar moet het zacht zijn en warm. Kom maar binnen, mooi meisje. Claudio lacht, veegt met zijn arm langs zijn mond. Door het raam heen kijkt het meisje hem aan. Claudio lacht zo charmant als hij maar kan en hij beweegt daar zijn hoofd bij, dat hoofd dat haast zonder nek rechtstreeks op de schouders is geplaatst. Zijn ogen worden nog smaller dan ze al zijn, twee korstige spleetjes met rode randen.
Het loopt verdrietig af voor Claudio. Het meisje wees zo enthousiast op het ijs, ijs in verschillende kleuren, heerlijk koud in je mond. Daar kan hij over meepraten: wit, dat is citroen; bruin, dat is chocola; roze, dat is aardbeien met de pitjes er nog in; en groen, dat is pistache. Het meisje trekt plotseling een gezicht alsof ze iets vies heeft doorgeslikt. Zo ziet Claudio wel eens mensen kijken die bijna met een voet in een pap van braaksel trappen. Ze keert zich af van het raam, ze trekt de soldaat aan zijn hand mee naar de overkant. De zoom van haar rok slaat in haar knieholten, haar hakken ketsen op de straatstenen. Mooie benen heeft het meisje, die zou hij graag even willen aaien, even strelen met zijn grote handen, meer niet. Haar rok bolt een beetje op, ook daar zou hij best zijn handen op willen leggen, meer niet. En nu hij haar aan de overkant van opzij bekijkt, zou hij ook haar vooruitgestoken borst willen aanraken, meer niet. Ze lopen samen de straat af, gaan een hoek om, alweer een illusie verdwenen.
Claudio is bedroefd dat het meisje niet is binnengekomen, het ijs is lekker, en er staat een hele voorraad vruchtesap in de koelkast, in flesjes of in blik, ananas,