de de sergeant. Nou, en toen was de man dood. Nergens iets aan hem te zien, en koud was hij ook niet, maar dat kwam natuurlijk van de hitte. We hadden er een lekker poosje rust aan. Je gelooft het niet, er was een jongen bij met tranen in zijn ogen. “Moet jij soldaat worden,” zei de sergeant kwaad. Hij moest de monnik onder zijn armen pakken, beetje recht leggen, een hele held hoor. En toen moest hij met zijn zakdoek de vliegen van het gezicht wegjagen tot de ambulance kwam. Een mooie vertoning was dat.’
‘Dus een dode ziet er niet akelig uit?’
‘Hangt er van af. Ik heb er eens eentje onder een wiel van een vrachtauto zien liggen, dat was niet mooi meer.’
‘Wat was er dan mee?’
‘Ik zei, dat was niet mooi meer.’
Het meisje strengelt haar vingers tussen de zijne, duwt met haar duim in zijn handpalm.
‘Moet jij ook mensen dood maken.’
‘Als de nood aan de man komt, ja, als het vaderland roept, zoals dat heet.’
‘Met deze hand?’
‘Ik denk met een geweer, of een bajonet misschien, of een handgranaat.’
‘Als iemand mij zou willen aanranden, wat zou je dan doen?’
‘Grote goden, wat jij je toch in je hoofd haalt. Ik zou hem met deze hand de hersens inslaan. Tevreden?’
De soldaat legt zijn hand op haar knie, aait haar huid met zijn vingers.
‘Je hand is net een hele grote kever, het kriebelt.’