mondholte, rekt haar bruine armen uit en precies op dat moment stormt een scooter, een brullend roofdier, op haar af, stort neer in verdord gras, en een jongeman in kaki-uniform, een soldaat met een lachwekkend groen hoedje met een veer, knielt naast haar neer. Haar armen vangen hem op. Hun monden sluiten zich op elkaar voor onbepaalde tijd.
Water is goed, water koelt af. De douche spoelt de hitte van zijn lichaam. Hij bekijkt zijn lichaam als hij zich afdroogt, dit geraamte, dit beenderenstelsel waaraan vlees, spieren en pezen vastgehecht zijn een mensenleeftijd lang. Hij grinnikt. Een mensenleeftijd lang. Dat kan tachtig jaar zijn zoals zijn vader. Je kunt sterven ‘in de kracht van je leven’ en wanneer je nog maar nauwelijks begonnen bent, hoeveel kinderen komen amper verder dan de eerste kreet. Hij wrijft de haren rondom zijn testikels droog, uitgeputte reservoirs die hun doeltreffendheid nooit hebben bewezen.
Weer kijkt hij de tuin in. Ze hebben genoeg aan één ligstoel. Het meisje zit op zijn kaki broek, ze schuift een hand onder het kaki hemd, tast zijn borstharen af. Ze tikt met een spitse vinger tegen zijn tanden tot hij erin bijt. Haar lach slaat als een kreet tegen het beton op.
Folke trekt het rolluik dicht. Hij kijkt rond in de kamer. Een eenpersoonsbed. Wie zou daar al niet in geslapen hebben. Een kast met kleerhangers aan een ijzeren richel, leeg. Alles volkomen leeg. Hij zoekt in zijn portefeuille.
‘Ik heb een voorspoedige reis gehad,’ zegt hij zachtjes tegen haar.