Inleiding.
Den 20sten Mei 1852 verscheen in 't licht Uncle Toms Cabin van Mrs. Beecher Stowe, en het veertigjarig jubilé van dat verschijnen kon, dunkt ons, niet waardiger gevierd worden dan door een geheel nieuwe en getrouwe vertaling van dat merkwaardige boek, het gevolg van een onweerstaanbaren aandrang in een echt Christelijk genie. Van opgang maken in litterarischen zin is hier geen sprake, dat was geenszins het doel; maar onvergetelijk door alle eeuwen zal het boek blijven om zijne grootsche gevolgen, en die gevolgen had het voornamelijk te danken aan de waarheden waarmede het optrad; immers de schetsen, die tot een geheel gebracht in de Negerhut, allereerst verschenen in een Tijdschrift ‘de Era’, waren, zooals de schrijfster in de voorrede zegt, naar de natuur genomen, en zij gaf er later den sleutel van uit: zij had de figuren meerendeels persoonlijk gekend. De uitgave was eene daad van moed tevens; de schrijfster haalde zich onverzoenlijke vijanden op den hals. Een uitgever in Kentucky, die in zijn weekblad ook een artikel opnam ten gunste der emancipatie, werd eenvoudig in zijn kantoor doodgeschoten en zijne drukkerij verbrand door 't gepeupel, dat tegen hem was opgezet door invloedrijke volksleiders, waarvan niet weinigen te goeder trouw van meening waren, dat God het nu eenmaal zoo bedoeld had, dat zwarten en kleurlingen slaven moesten zijn van de blanken; men kon dat in vele kerken zelfs van den kansel hooren verkondigen.
Doch vooral Uncle Toms Cabin opende de oogen voor de waarheid en het recht: de emancipatie werd wet, ondanks den heftigen tegenstand der Zuidelijke Staten, die zelf er door geruïneerd, zooals zij meenden, onbedachtzaam zich aansloten aan Zuid-Carolina, dat met de wapens zijne belangen wilde verdedigen. De krijg begon, en het bloed stroomde voor de goede zaak, maar niet het onrecht, wel het recht en de menschelijkheid zegevierden: Zuid-Carolina en de verbondenen werden overwonnen en vernederd. Vele rijke lieden in die Staten waren geruïneerd; mannen, die eigenaars waren van duizenden slaven, verkoopen thans koffie en thee bij 't pond aan hunne vroegere slaven, of leven van den verkoop van bloemen en gewassen, die zij vroeger uit weelde aankweekten.
Men zou dus allicht denken, dat de Zuidelijke Staten slechts met moeite zich schikken in den nieuwen toestand en reikhalzend de slavernij terugwenschen. Dat is echter niet zoo. De heer James Pike, gedurende eenige jaren gezant aan 't Nederlandsche hof, en die kort na den oorlog geruimen tijd in 't Zuiden vertoefde, zegt in zijn werk over Zuid-Carolina, blz. 68, ‘dat daar, noch elders iemand de slavernij met hare onmenschelijkheden zou terugwen-