| |
Hoofdstuk IV.
Worstelstrijd eener moeder.
Men kan zich onmogelijk een menschelijk wezen voorstellen, meer verlaten en hulpeloos dan Elise, toen zij Oom Tom's hut verliet. De bevroren grond kraakte onder haar voeten en zij beefde bij dat geluid; elk ritselend blad, elke voorbijgaande schaduw deed haar 't bloed in de aderen stollen en haar schreden verhaasten. Haar jongen was al groot genoeg om naast haar te kunnen loopen en in een gewoon geval zou ze hem aan de hand geleid hebben, maar nu deed de gedachte, hem op den grond te zetten haar huiveren en hem vast aan haar borst drukkend, snelde zij voort, terwijl gedurig haar lippen een gebed stamelden tot den Heer, Dien zij in allen eenvoud des harten lief had en vertrouwde. Kleine Harry sliep; voelend dat hij slaap kreeg, had hij eerst gevraagd: ‘Moeder, moet ik wakker blijven?’
‘Neen, mijn jongen, je mag wel slapen, als je wilt.’
‘Maar moeder, zal de booze man mij niet krijgen als ik slaap?’
‘Neen, neen, met Gods hulp niet!’ zei de moeder, terwijl haar wangen nog bleeker en haar groote oogen nog schitterender werden.
‘Is het zeker, moeder?’
‘Ja, zeker!’ was het antwoord op een toon, die haar zelf verbaasde, want het was of een inwendige stem haar dit antwoord ingaf. Het kind legde zijn moede hoofdje op haar schouder en sliep weldra
| |
| |
gerust. De aanraking van die armpjes, zijn adem, dien zij in haar hals voelde, gaven haar nieuwe kracht en staalden haar moed. De grenzen der plantage, kleine en groote bosschen gingen haar als in een nevel voorbij, terwijl zij haastig voortsnelde, niet verflauwend, niet stilstaand, totdat de morgenschemering haar ver van alle bekende plaatsen vond, op den grooten weg. Zij had met mevrouw Shelby dikwijls bezoeken afgelegd in het dorp T. aan den Ohio gelegen. Daar heen te gaan en over die rivier te komen, was haar eerste vluchtige plan. Verder wilde zij alleen hopen op Gods hulp.
Toen er paarden en voertuigen op den weg kwamen, begreep zij, dat haar snelle tred en verwilderd voorkomen de aandacht moesten trekken, en daarom maakte ze Harry wakker en zette hem op den grond. In het meegenomen pakje zaten ook eenige appels en om het kind harder te doen loopen, wierp zij telkens een appel een eind voor zich uit, waarop de jongen hard liep om hem te krijgen.
Tegen den middag zag zij zich genoodzaakt een boerenhuis binnen te gaan om een weinig rust en voedsel voor haar en het kind te vragen, want haar kracht dreigde haar te begeven. De goede boerin geloofde alles wat Elise haar vertelde omtrent een bezoek, dat zij moest brengen aan een ziek familielid, dat nog eenige uren verder woonde en nadat moeder en het kind verkwikt waren door het voorgezette maal, begon de tocht opnieuw.
Een uur vóór zonsondergang kwam zij in het dorp T. met verwonde voeten en geheel uitgeput, maar toch krachtig van geest.
Haar eerste blik was gericht naar de rivier, die, evenals de Jordaan Kanaän van het heidenland scheidde, haar nog scheidde van haar Kanaän, de vrijheid.
Het was nog vroeg in het voorjaar en de rivier was hoog en sterk stroomend; groote ijsschollen dreven langs en over elkaar in het onstuimige water. Door den bizonderen vorm van den oever aan den kant van Kentucky, waar het land met een punt in het water uitsteekt, was het ijs daar in groote massa's tegengehouden en vastgezet, zoodat de op elkaar gestapelde schotsen een slagboom vormden, waartegen het afdrijvend ijs stuitte, dat als een groot golvend vlot de geheele rivier vulde en zich bijna van den eenen tot den anderen oever uitstrekte.
Elise stond een oogenblik dezen ongunstigen stand van zaken aan te zien, die, zooals zij aanstonds begreep, een gewone veerboot het oversteken zou beletten; toen wendde ze zich naar een kleine herberg, die daar stond, om navraag te doen.
De waardin, die aan 't koken en braden was voor den avonddisch bleef met een vork in de hand staan bij het hooren van Elise's stem. ‘Wat verlang je?’ vroeg zij.
| |
| |
‘Is er geen boot of aak te krijgen om over te varen naar B.?’
‘Neen, zeker niet! De booten kunnen er niet meer door.’
De teleurstelling en wanhoop in Elise's blik troffen de vrouw en belangstellend vroeg zij: ‘Moet je over? Is er iemand ziek? Je ziet er zoo ongelukkig uit.’
‘Ik heb een kind, dat in groot gevaar is,’ zei Elise; ‘ik heb er sedert gisteren niet van gehoord en nu heb ik vandaag vele uren geloopen om hier te komen.’
‘Ja, dat treft ongelukkig,’ zei de vrouw. ‘Het spijt me erg voor je.’
‘Salomo!’ riep zij. Een man met een leeren schootsvel voor en zeer vuile handen verscheen aan de deur.
‘Zeg eens, Sal,’ zei de vrouw, ‘gaat die man vanavond nog met de vaten over?’
‘Hij zei dat hij 't probeeren zou, als 't maar eenigszins mogelijk was.’
‘Hier een eindje vandaan is een man, die met vrachtgoed vanavond over wil, als hij druft; hij zal straks hier komen eten, dus is 't het best, dat je gaat zitten en wacht. Wat een aardig jongske,’ voegde ze er bij, het kind een koekje gevend.
Maar het kind huilde van vermoeidheid.
‘Arm ventje! hij heeft zoo hard moeten loopen en hij is 't niet gewoon,’ zeide Elise.
‘Wel, breng hem hier in de kamer,’ zei de vrouw, een klein slaapkamertje openend, waarin een zindelijk bed stond.
Elise legde het vermoeide kind er op en hield zijn handjes vast tot het rustig sliep. Voor haar was er geen rust; als een vuur dat in haar binnenste brandde, dreef haar de gedachte aan haar vervolger voort en met verlangende blikken keek zij naar de overzij der dreigend bruischende rivier.
Hier moeten wij voor een oogenblik afscheid nemen van Elise en terugkeeren naar de hoeve van den heer Shelby in den morgen van Elise's vlucht.
De heer en mevrouw Shelby hadden een slechten nacht gehad en waren bijgevolg niet vroeg bij de hand.
‘Waar Elise toch blijft,’ zei mevrouw Shelby, ‘ik heb ze al verscheiden keeren gebeld.’
Haar man stond voor den spiegel zijn scheermes aan te zetten; juist ging de deur open en een jonge kleurling kwam binnen met het scheerwater.
‘Andy!’ zei zijn meesteres, ‘hoor eens aan Elise's deur en zeg dat ik al driemaal gebeld heb; de arme meid!’ voegde zij er bij zich zelf met een zucht bij.
Andy kwam weldra terug met oogen, wijd open van verbazing!
| |
| |
‘Och, missis! Lizzy's laden staan alle open en haar goed ligt overal in 't rond, en ik geloof, dat zij er van door is.’
‘Goddank!’ liet mevrouw Shelby zich ontvallen.
‘Vrouw, je bent niet wijs! Dat wordt voor mij een moeilijk geval. Haley zag, dat ik bezwaar maakte om het kind te verkoopen en nu zal hij denken, dat ik het er op heb toegelegd om ze weg te krijgen.’
Hij liep haastig de kamer uit. In een oogenblik had het nieuws van Elise's verdwijning zich onder het volk verspreid; er was veel geloop, gefluister, open en toeslaan van deuren en weldra hingen een dozijn zwarte jongens en meisjes over de balustrade der veranda, om den vreemden heer het eerst te kunnen mededeelen, wat er gebeurd was.
‘Ik wed dat hij woedend is,’ zei Andy.
‘Wat zal hij vloeken!’ riep Joke uit.
Toen Haley eindelijk gelaarsd en gespoord in de veranda kwam, werd de kwade tijding hem van alle kanten toegeschreeuwd. Het jonge volk in de veranda werd niet teleurgesteld in de verwachting hem woedend te zien. Hij vloekte, raasde en tierde, wat de kleine negers beantwoordden met op het grasveld joelend en gichelend rond te springen, allerlei acrobatische toeren te verrichten en het uit te kraaien van pret.
‘Kleine duivels! als ik jullie krijg!’ schreeuwde Haley en sloeg met zijn lange zweep naar hen, maar ze waren hem te vlug af.
Daarop stoof hij naar de kamer van den heer Shelby.
‘Wel verdoemd! dat is een wonderlijke geschiedenis, Shelby; de meid is er met het kind van door gegaan; ik had verwacht, dat alles eerlijk zou toegaan.’
‘Wat moet ik uit uw woorden opmaken, mijnheer Haley? Als iemand aan mijn eerlijkheid twijfelt, heb ik maar één antwoord.’
Nu begon Haley in te binden en zei, dat het ook zeer onaangenaam was op die manier teleurgesteld te worden, nadat hij den vorigen dag een eerlijken koop gesloten had.
Shelby gaf hem hierin gelijk, doch raadde hem aan eerst kalm te ontbijten en daarna te overleggen wat er te doen was om het kind terug te krijgen.
Toen het ontbijt stilzwijgend gebruikt was, gaf de heer Shelby last, dat Sam en Andy zich gereed zouden maken om den heer Haley te vergezellen bij het opsporen der vluchtelingen.
Maar de paarden waren nog in de weide en onderweg zei Andy: ‘Sam, we behoeven ons niet te haasten, want ik weet zeker, dat dit niet in missis bedoeling ligt; toen ik vanmorgen in de slaapkamer kwam zeggen dat Lizzy gevlucht was, zei zij: Goddank! en al moet massa nu voor den schijn moeite doen om Lizzy te vangen, zoo weet
| |
| |
ik toch zeker, dat de meesteres ons dankbaar zal zijn, als we zooveel mogelijk tijd winnen om Lizzy een goeden voorsprong te geven.’
‘Zoo!’ zei Sam, ‘is 't zoo gesteld, nu, dan weet ik straks ook nog wel een middel om missis plezier te doen; zij is een goede meesteres en allicht krijgen we van haar een lekker maal in de keuken tot belooning.’
Toen de beide negers de paarden hadden opgevangen en er mee aan kwamen draven, sprong Sam er onder 't rijden al af en bracht ze bij den paardenpaal, waaraan het paard van Haley, een jong, schichtig dier, reeds vastgemaakt stond.
‘Ho, ho!’ riep Sam uit, ‘ben je wat schrikachtig!’ en zijn zwart gezicht werd verhelderd door een schalkschen lach; ‘ik weet daar een goed middeltje voor.’
Vlakbij stond een groote beuk en de grond was overdekt met kleine, scherpe, driehoekige beukenootjes; Sam raapte er vlug een op en terwijl hij het paard klopte en streelde en deed alsof hij den zadelriem nog wat aantrok, legde hij het scherpe nootje zoodanig onder het zadel, dat de minste drukking het beest moest doen opspringen, zonder dat er een verwonding of merkbaar teeken door ontstaan zou. Op dit oogenblik verscheen mevrouw Shelby op het balcon en wenkte Sam.
‘Zeg, Sam!’ zei zij, ‘je moet met mijnheer Haley meerijden, om den weg te wijzen, maar je weet dat Jerry verleden week kreupel geweest is, dus rijd niet te hard, Sam.’ Mevrouw sprak die laatste woorden zachtjes, maar met nadruk.
‘Laat het maar aan mij over,’ missis,’ zei Sam beteekenisvol, ‘ik zal goed op de paarden passen.’
Nu kwam Haley onder de veranda. Een paar koppen goede koffie hadden hem een beetje beter gestemd.
‘Kom, jongens, nu op weg, wij moeten geen tijd meer verliezen.’
‘Geen oogenblik, massa!’ antwoordde Sam, hem den teugel in de hand gevend en den stijgbeugel ophoudend, terwijl Andy de beide andere paarden losmaakte.
Op het oogenblik echter dat Haley op het zadel kwam, sprong het vurige dier hoog op, zoodat zijn meester er eenige voeten ver afvloog, gelukkig op het zachte gras. Sam liet een onzinnig geschreeuw hooren en greep onhandig naar de teugels, waardoor het dier nog wilder werd en brieschend en snuivend naar den boschkant vloog.
Andy, eveneens schreeuwend: ‘pak hem! grijp hem!’ liet de beide andere paarden, quasi van schrik, los, en deze draafden nu hun makker na.
Het was een tooneel van verwarring. Haley vloekte, schold, stampvoette bij afwisseling. De heer Shelby riep van het balcon af, vergeefs
| |
| |
zijn bevelen en mevrouw keek vanuit het raam harer kamer lachend en verbaasd naar het tumult, omdat zij wel eenig vermoeden had, dat niet alles aan ongeluk te wijten was.
Eindelijk, tegen den middag kwam Sam triomfantelijk aandraven met Jerry en Haley's paard bij den teugel.
De dieren dropen van zweet en de onrustige, flikkerende oogen van Haley's paard bewezen, dat het nog niet gekalmeerd was.
‘Hij is gevangen!’ riep Sam vroolijk uit, ‘als ik er niet bij geweest was, hadden ze hem nooit gekregen, geen van allen!’
‘Maar 't was ook jouw schuld,’ snauwde Haley, ‘zonder je geschreeuw zou 't nooit gebeurd zijn!’
‘Maar massa, en ik heb nog wel zoo gedraafd en mijn best gedaan, dat er geen droge draad aan mijn lijf is.’
‘Nu, je hebt mij drie uur laten verliezen met je vervloekte gekheid. Komaan, nu ook dadelijk op weg!’
‘Massa!’ zei Sam, ‘ik geloof dat ge ons allen dood wilt laten neervallen. De paarden moeten eerst droog gewreven, en Jerry loopt kreupel, zoodat mevrouw niet zal toelaten dat wij terstond wegrijden. O, massa, wij kunnen Lizzy toch nog gemakkelijk inhalen, zij kon nooit hard loopen.’
Mevrouw Shelby, die met veel genoegen dit gesprek had aangehoord, besloot nu een handje mee te helpen. Zij kwam naderbij, beleefd haar belangstelling betuigend in Haley's ongeval en noodigde hem tevens uit voor het middagmaal, dat dadelijk zou worden opgediend; het was toch duidelijk, dat de paarden even moesten rusten.
Met eenigszins gedwongen houding nam Haley de uitnoodiging aan en begaf zich naar de eetkamer, terwijl Sam en Andy zich met de rijpaarden verwijderden.
‘Je hadt eens moeten zien, Andy, hoe nijdig hij me aankeek, toen ik zijn paard terugbracht; hij had me wel willen doodslaan, als hij gedurfd had; maar ik hield me maar als een onnoozele bloed.’
‘Ja, ja, je stondt te kijken als een oude knol!’ zei Andy.
‘Wel mogelijk, maar heb je wel gezien dat missis boven voor het raam stond te lachen! Op mijn woord, dat deed ze!’
Nadat Sam en Andy in de keuken zich aan een uitgezocht maal te goed gedaan hadden, dat hun op last van mevrouw was voorgezet, was het inmiddels twee uur geworden en kregen zij last opnieuw met de paarden voor te komen.
‘Naar de rivier!’ beval Haley, ‘ik weet het, zij loopen altijd naar den kant der rivier.’
‘Er zijn twee wegen daarheen,’ zei Sam, ‘de landweg en de groote weg; welken weg wil massa?’
Andy keek Sam bij het hooren dezer nieuwe ontdekking met een
| |
| |
verbaasd gezicht aan, maar aanstonds bevestigde hij dat, door het te herhalen.
‘Ik denk dat Lizzy den landweg heeft genomen, omdat die minder begaan wordt.’
‘Als jullie beide niet zulke verdoemde leugenaars waart,’ riep Haley nadenkend uit.
‘Natuurlijk,’ zei Sam, ‘kan massa doen wat hij wil; zij kan ook den grooten weg zijn gegaan, en nu ik er goed over denk, geloof ik dat wij 't best zullen doen, dien te volgen.’
‘Natuurlijk zal zij den eenzamen weg gekozen hebben,’ zei Haley overluid, niet lettend op Sam's woorden.
‘Daar valt niets van te zeggen,’ zei Sam, ‘meiden zijn zoo wonderlijk, zijn doen nooit wat je denken zou, meestal juist het tegendeel. Nu, ik denk dat zij den landweg gegaan is, en daarom zal 't het best wezen, den grooten weg te nemen.’
Deze diepzinnige beschouwing scheen Haley niet te overtuigen en hij zeide, dat hij bepaald den anderen wilde gaan en vroeg Sam wanneer zij er zouden komen.
‘Een eindje verder,’ zei Sam, ‘maar’, voegde hij er bij, ‘ik heb er nog eens over nagedacht en ik geloof, dat wij dien toch niet moeten gaan. Hij is verbazend eenzaam en daar ik er in langen tijd niet ben geweest, konden wij wel eens aan 't dwalen raken.’
‘Toch zal ik dien weg nemen,’ verklaarde Haley. De eerste indruk van Sam's woorden en de pogingen om er hem, om Elise niet in gevaar te brengen, door leugens weer af te brengen, besliste.
Toen Sam dan den weg aanwees, reed Haley er recht op aan. Zij hadden ongeveer een uur voortgereden op den slechten weg, vol met kuilen en gaten, toen zij plotseling vlak voor de schuurdeur eener hoeve terecht kwamen, waar de weg eindigde. Geen mensch was er in het huis, ze schenen allen op het land aan 't werk te zijn, maar het was toch duidelijk te zien, dat de reis niet verder voortgezet kon worden.
‘Heb ik 't massa niet gezegd?’ zei Sam, met een onnoozel gezicht. ‘U wilde me niet gelooven, maar ik heb u gewaarschuwd, dat ik den weg niet goed kende en wij konden verdwalen!’
‘Jij deugniet!’ zei Haley. ‘Je zult er wel alles van geweten hebben.’
Er was echter niets anders aan te doen dan rechtsomkeert te maken en den grooten weg op te gaan. Door al die vertragingen was het ongeveer drie kwartier nadat Elise haar kind in het herbergje had te slapen gelegd, dat de drie ruiters daar aankwamen. Haley en Andy waren een paar pas achter en Sam's vlug oog zag onmiddellijk Elise voor het raam staan; hij liet zijn hoed afwaaien en liet daarbij een eigenaardigen kreet hooren, die terstond haar aandacht trok; zij
| |
| |
trad dadelijk terug, terwijl het troepje het raam voorbijtrok naar de voordeur. Duizend levens schenen voor Elise in dat ééne moment vervat. Haar kamer had een zijdeur naar den kant der rivier. Zij greep het kind en holde er mee naar den dijk. Haley zag haar juist, toen zij beneden aan den oever verdween en van zijn paard springend, Sam en Andy hard roepend, ijlde hij haar na, zooals een jachthond het wild. In dat ontzettend oogenblik voelde zij nauwelijks, dat haar voeten den grond raakten en in één oogenblik was zij vlak voor het water. Met de kracht der wanhoop sprong zij met een wilden kreet over de strook water tot op de schol daarachter. Het was een dolzinnige sprong en Haley, Sam en Andy slaakten een gil van ontzetting. Het groote stuk groenachtig ijs, waar zij op terecht kwam, kraakte en scheurde, maar met een wilden kreet sprong zij alweer op een volgende schots en zoo van de eene schol op de andere. Haar schoenen had zij verloren, haar kousen waren aan flarden gescheurd, haar voeten bloedden, maar zij zag niets, voelde niets, tot zij aan den overkant bij den laatsten sprong opgevangen werd door een man, die getuige van het schouwspel was geweest.
‘Je bent een dappere meid, wie je ook bent!’ sprak de man.
‘O, mijnheer Symmes, red mij, red mij,’ smeekte Elise.
‘Wat is dat? Ben je niet de meid van mevrouw Shelby?’
‘Ja, maar 't is om mijn kind, mijn jongen, die verkocht is aan dien man, daar ginds. O, mijnheer Symmes, u hebt zelf ook een kleinen jongen, och, red hem!’
‘Dat heb ik,’ zei de man geroerd, terwijl hij Elise tegen den steilen oever optrok. ‘Ik kan je echter niet verbergen, het beste is, dat je daarheen gaat, naar dat witte huis, dat zijn goede menschen, die je voort zullen helpen en zij zijn bekend met dit soort van dingen.’
‘De Heer loone u!’ zei Elise ernstig. Zij nam het kind weer op en ging naar het aangewezen huis. De man bleef staan en keek haar na.
Haley had als wezenloos het heele tooneel aanschouwd, totdat Elise achter den hoogen oever verdwenen was.
‘De meid heeft zeven duivels in haar lijf, geloof ik!’ mompelde hij. ‘Zij sprong als een wilde kat.’
‘Nu,’ zei Sam, ‘ik hoop, dat u ons niet kwalijk neemt, dat wij dienzelfden weg niet oprijden, ik geloof niet dat ik durf,’ en Sam liet een schor gegrinnik hooren.
‘Lach je nog?’ riep Haley toornig uit.
‘Neem me niet kwalijk, massa, 't was zoo iets bizonders, dat springen op die dobberende en kantelende schollen en dat kraken en plompen, plis en plas. Wel, wel, wat sprong zij!’
En Sam en Andy lachten, dat de tranen hun over de wangen liepen.
| |
| |
‘Ik zal je dat lachen wel afleeren,’ zei de handelaar, terwijl hij met zijn rijzweep naar hen sloeg, maar beiden vlogen tegen den oever op en zaten al te paard voor hij boven was.
‘Goedenavond,’ riep Sam, ‘ik geloof zeker, dat missis ongerust zal worden over de paarden en dat zij niet zou toestaan, dat wij met hen over Lizzy's brug reden.’
En in vollen draf reden zij naar de hoeve terug om aan hun meesteres de blijde tijding van Elise's geslaagde vlucht mee te deelen.
Het was schemeravond, toen Elise haar wanhopigen overtocht deed. De avondnevelen onttrokken haar aan 't oog, toen zij den steilen oever was opgeklommen en de woedende ijsmassa's vormden een onoverkomelijken slagboom tusschen haar en haar vervolgers. Haley keerde langzaam naar de herberg terug, waar hij toevallig twee mannen aantrof, met wie hij al meer zaken gedaan had.
‘Zeg eens, Tom!’ sprak Haley, na de eerste begroeting, ‘dat komt zoo mooi uit als 't maar kan, ik zit erg in verlegenheid en jij moet mij er uit helpen.’
Nu volgde het verhaal van al het voorgevallene.
‘Je bent aardig gefopt! ha! ha! ha! en het is netjes gedaan ook,’ lachte Tom Loker, ‘en nu moeten wij je uit den brand helpen en de meid met het kind terecht brengen, vóór zij in Canada veilig is.’
Na veel loven en bieden werd het waardig drietal het eens over den prijs, dien Haley zou moeten betalen en daarop namen zij afscheid, daar Haley nu ten minste den volgenden morgen met zijn andere koopwaar naar het Zuiden wilde vertrekken.
Terwijl dit alles plaats had in de herberg, had de deur van het gastvrije huis zich achter Elise gesloten en toen mijnheer en mevrouw Bird Lizzy's wederwaardigheden vernomen hadden, was hun medelijdend hart diep bewogen en besloten zij haar uit de handen harer vijanden te houden.
Nog in dienzelfden nacht bracht mijnheer Bird Elise en Harry in een wagen naar een ver verwijderde hoeve, waar hij haar overgaf in de handen van een veeljarigen vriend en diens vrouw, die eveneens tot levensdoel hadden ongelukkigen te redden en voort te helpen. Elise kon eerst veilig de noodige rust nemen, waarna haar verdere reis naar Canada werd voorbereid en uitgevoerd.
|
|