Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634. Tome 3: 1627-1634 (1635)
(1945)–Isaac Beeckman– Auteursrecht onbekend
[pagina 371]
| |
[1633]Ga naar margenoot+AlsGa naar voetnoot1) ick op myn tinne becken slype, bevinde ick, dat het glas ontrent de canten kommende, aldermeest kretst, hoe langhe ick oock slype ende hoe fyn sant ick neme. De reden is omdat het glas groot synde al veel dickwilderGa naar voetnoota) de midden raecktGa naar voetnootb) dan den randt, waerdoor kompt dat het sant in de midden haest ontstucken geslepen is, ende aen de kanten blyft het noch al heel int tin steken. Daerom salt goet syn dat men, eerst grof sant nemende, daerna fynder, <dit>Ga naar voetnootc) so langhe besicht (het becken elcks reyse afwassende, opdat het tusschen de midden ende de kanten niet te veel schillen en soude) totdat men hoort dat de kanten byna so sacht gaen als de midden. Ende dan wederom noch wat fynder totdat het genoech is. Dit is de reden waerom de brilslypers int slypen so dickwils de canten van het becken 2 of 3 vynghers breedt afvaghen met een veerken, omdat het grove, dat daer blyft, wechraken soude ende allom even fyn wesen soude. Dit en kan niet geremedieert worden met het glas grooter te nemen dan het becken; want al wordt dan het becken allom altyt geraeckt, so en raeckt het glas allom altoos niet ende hetgene, dat aen het glas ontrent de canten blyft hanghen, en kompt so dickwils aen het becken niet als dat in de midden vant glas is, dat noyt van het becken en kompt. Maer om dat pertinent ende net te doen <ende>Ga naar voetnootd) gelyck allom altoos <te>Ga naar voetnoote) raken, so mocht men het becken op eenen perpendicularen styl geduerich om doen drayen, terwylen dat men met de handt slypt; dit konde met de voet gedaen worden. Nu dan also dit drayen maeckt dat de canten meest geraeckt worden (want ontrent het centrum synt al kleyne cirkels die niet rasser om en gaen dan de groote ontrent de canten), so kan men rasser drayen, als men siet of hoort dat de kanten groter sant hebben dan de midden. Ende als in den midden het grofte is door al te ras drayen, so mach men wat tragher drayen ende al voort gaen met slypen. Als men met heel fyn sant slypt, al komt er dan een grof sandeken of twee opt becken, dat en raect onder t'glas niet, maer wort door de kanten, die oock dycht | |
[pagina 372]
| |
Ga naar margenoot+ op het becken schuyven, afgestooten. Jae, al raeckt het onder de kant vant glas, so breeckt het terstondt, omdat het heel glas so styf aen het becken kleeft, dat een sandeken 2 of 3 dat niet en konnen oplichten.
Men soude een becken om op te slypen konnen maken van een stuck van een glase pot, urinael etc. Het sal met slypen wel recht sphaerael worden.
Veel sant op het becken synde, so schrapt het glas minder ende rolt beter voort; andersins plackt het hier ende daer aen 't becken, sodat het somtyds half schuyven moet, twelck int glas ende int becken strepen maeckt. |
De schilders segghen dat omber alderhaest op haren steen fyn gewreven is. Siet oft int slypen of polysten helpen kan.
Int slypen van groote glasen ist eerste sant al fyn geworden eer de groote putten, die van hetselvige sant gekommen syn, uytgeraken. Daerom neempt ten tweeden sant, dat wat fynder is, totdat de putten vant voorgaende glas uyt syn, het tweede sant dickwils vernieuwende. Daerna dit ooc afgevaeght hebbende, neempt noch fynder, ende dat solanghe als ghy veranderinghe gewaer kont worden, kyckende na de puttekens door een glasken, daer men de leden van vloyen door sietGa naar voetnoot1).
Behalven dat het veel moeyte is groote glasen te slypen, so en kan men oock allerhande soorten so groot niet vinden, als namentlick christal de montainge, ende andere kostelicke gesteenten, die deurluchtich syn ende mogelick beter dan glas, want in den diamant en syn so geen sandekens. Ten minsten om die te beproven, ende oock <om het met>Ga naar voetnoota) gemeene glas lichter ende evengoet te doen, hebbe ick gepractiseert een schyve van coper, yser ofte eenighe ander styve substantie, in dewelcke ick int midden een ront gat make, so groot als ick myn glas hebben wil. Deze schyve slype ick op beyde syden, even gelyck een bol etc. glas, so groot synde dat de dickte int midden niet te veel stralen wech en houdt alst al gedaen is. Men mach proeven hoe dick het glas syn mach, ende de schyve daerna vergrooten, also datse, aen beyde syden geslepen synde, ronsom aen de canten so scherp sy als een mes. Daerna sal men het glas op hetselfde becken slypen totdat het van de dunte is van de schyve; niet dunder, maer liever een weynich dicker, opdat de schyve niet en hoeve elcke reyse op een nieu afgeslepen te worden. Dit glas steke ick int gadt van de schyve <ende doet het>Ga naar voetnootb) ligghen op het becken, also dat het glas endeGa naar voetnootc) de schyve het becken allom raken. Bovenop maecke ick het vast met peck etc. ende om de vasticheyt legghe daerop | |
[pagina 373]
| |
Ga naar margenoot+ een cleyn schyfken, grooter als het gadt; int myne is het gat 1½ duym groot ende de schyve 5 duym. Vast synde, slype ick beyde op het fynste ende polyste het met schyve met al. Gedaen synde, keer ick het om ende maecket an dander syde vast eer ick de oppersyde losmake; so blyft het glas sonder roeren ende is als één dinck met de schyve. Ende slype dan die syde oock so. Maer omdat de edelgesteenten so dick niet en syn als mense misschien begeerenFig. 70.
soude, so neempt koperdraet ende maeckter rynghen van, d'een grooter als d'ander, ende heght se met dunne veerkens aeneen, dat se buyghen konnen na het becken. Ende slypt so dunne dat het gat sy gelyck het glasken, dat ghy daerin stellen wilt. - Verte 4Ga naar voetnoot1). |
Ga naar margenoot+Verte 4Ga naar voetnoot2). - Men soude instede van dese rynghen moghen nemen een geheele schyve van substantie die gelyckelyck buyghen kan, als leer doetGa naar voetnoota); misschien dat het ducate gout daertoe wel dienen soude. Also kan men het bol glas so dun slypen als men wil, ende niettegenstaende so perfect alsof het het middelste ware van een groote schyve glas. Ende dewyle dat het glas van een verrekycker wel klein syn mach, so sal men gesteenten genoech daertoe kryghen. Per concavum vitrum ea quae propinqua sunt, videntur esse remota quia per hoc vitrum anguli partium, verbi gratiâGa naar voetnootb) mediarum, rei visae ferè aequales appa- Fig. 71.
rent, quod <non>Ga naar voetnootc) est remotiorumGa naar voetnootd). Nam quae propinqua sunt, ex proximâ medietate in oculo angulum faciunt multò minorem quàm ex ejusdem rei medietate remotiora. Sic major est differentia inter angulum bad etGa naar voetnoote) dae quàm inter eaf et fac, quod cum nudis oculis semper appareat. Non mirum videri debet si idem per tale medium, quod angulos aequabilioresGa naar voetnootf) facit, videatur remotum nudis oculis. Adde nunc concavum gh, ac vide quaenam sit refractio per illud radiorum ca, fa, ea, da, ba; vide- | |
[pagina 374]
| |
Ga naar margenoot+bis angulos inter concavum et a alios esse quàm fuissent si rectâ illis pergere licuisset ad a.
Als ghy de schyve, die van rynghen gemaeckt isGa naar voetnoot1), int slypen besighen wilt, so leght daerop een geslepen glas of yet styfs, dat de forme vant becken heeft, ende maeckt het aen de schyve wat vast. Also sal de schyve allom het becken blyven raken, hoe dat ment oock slypt, al dout men op de midden maer met éénen vingher.
Sant, dat int water geweyckt is, slypt sachter; ten sprinckt soseer niet alst in stucken geslepen wort ende also en lydt het glas sulcken peryckel niet van breken, doort subyt stooten van het brekende sant.
De slypschyveGa naar voetnoot2) soude men konnen maken van styve radien, die met grendelkens aen de 2 rynghen gehecht synde, daerin drayen konnen, alsmen de schyve keeren moet. Op deselfde manniere kan men oock een slypschyve maken om concava vitra te slypen, hetwelcke daerom te dienstelycker is, omdat men hier de canten vant glas niet dun en slypt, maer dick laet. Ende men can juyst so nauwe het midden niet passen, al ist glas net plat, want in die kleynte en kan men een foutken niet myden; ten anderen so synder deselve peryckelen, die in een klein concavum kommen. Men sal dan een becken maken aen beyde syden hol ende so dun int midden als men begeert ende int midden een gat daer het glas in vast is, ende also op een bol becken slypen. Wilt ment maer aen één syde hol hebben, so mach d'ander syde van de schyve wel plat syn, midts dat men dan het glas daerin blyvende steken, daermede op een plat becken slypt. Hoe platter het becken is, hoe bequamer men een slypschyve gebruycken kan, want int ommekeeren en heeft se niet veel buyghens van doen. |
Om glas te maken, dat de radios minst verhindert, sal slecht glas, seer sterck gekoockt, best syn, want daer en syn so veel sandekens niet in ende tgene datter in is, kan beter geattenueert werden, omdat het so hart niet en is, als de materie daer het cristalyn van gemaeckt wort. FortèGa naar voetnoot3). |
|