Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634. Tome 3: 1627-1634 (1635)
(1945)–Isaac Beeckman– Auteursrecht onbekend[22 februari 1634]22en Feb. 1634 was een glas op laken eerder gepolyst dan op leer. Daeruyt sou men oordeelen dat het polysten anders niet en is dan de vuylichheyt, die door het slypen so styf in poris steeckt, afveeghen, twelck het laken door syn bollicheyt ende haerachticheyt doen kan; tensy dat men meynt dat het op leer so styf suyght dat het tragher voort gaet. Men en siet int gepolyste per microscopium | |
[pagina 375]
| |
Ga naar margenoot+ so geen sant of puttenkens gelyck int ongepolyste; ergo schynt dat men de asperitaten vant glas door het polysten afscropt of afvryft, gelyck het laken van drooghscheerders geschoren wortGa naar voetnoot1).
Alst glas aende canten vant becken komt, so ruyscht het meer dan in de midden, omdat een deel vant glas buyten het becken kompt, ende so in de locht synde, geeft meer geluydt. Ofte oock omdat de vochticheyt meest na het midden sackt; ende daer het drooghstGa naar voetnoota) is, daer moet het aldermeest tieren. Daerom moet men het becken alom even vochtich houden.
Op het tinne becken ist langhe eer het sant fyn gebroken is. Daerom slypt veel glasen seffens, so salt ten laetsten breken ende u werck voorderen, ende meughelick beter syn dan op harde beckens, daer het sandt al te haest afloopt.
Om fyn sant door siften te kryghen, so leght eerst een groot pampier ende int midden daerop een cleynder, dat ront is, ende sift op dat cleyne; al t'gene dat van het cleyne vlieght, is het fynste. Neempt dan het middelste wech ende vergaert hetgene dat op het groote gevloghen is, ende <doet>Ga naar voetnootb) daermede so gelyck vooren, ende sift so dickwils totdat het fyn is, na u begeeren.
So men aen elcke ooghe een verrekycker stelt, also datGa naar voetnootc) men door beyde een dynck siet, so sal men dat soveel beter sien als men door 2 ooghen beter siet dan door ééneGa naar voetnoot2).
Een cleet geweven van haer, gelyck daer men de teempsten oft siften van maeckt, sal misschien best syn om te polysten. Want het is hart ende ydel, sodat het wel schaven sal ende niet suyghen. Ende de groote glasen sullen aen so weynich plaetsen gerocht worden als men wil, te weten naerdatGa naar voetnootd) ment min of meer ydel of dicht maeckt.
Met een drilleGa naar voetnoot3) soude men konnen sectiones conicas slypen omdat de liggher altyt platter ende platter wort, het opperste altyt bolder ende bolder; want het neempt aen de canten meest af; ergo dat bol is wort bolder, dat hol is wort platter. |Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 376]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Johannes SachariasGa naar voetnoot1) seght, dat syn vaderGa naar voetnoot2) den eersten verrekycker maeckte hier teGa naar voetnoota) lande ano 1604, naer eene van eenen Italiaen, daerop stont: ano i <5> 90Ga naar voetnootb)Ga naar voetnoot3). Hy seght oock, dat de spiegelslypers op witte pye polysten. Hy seght oock, dat myn beckens center korter is dan ick meyne te weten. Dan myn glas is, dat ick daer segghe in geslepen te hebben. Dit meynt hy, omdat hy niet en weet, dat ick sonder dop slype; ende den dop (daer hy mede slypt) maeckt het glas bolder als vooren. Hy siende dat myn glas so goet was, ja, beter dan syne, seyde dat hy daerover verwondert was doordien dat myn glas soseer sifte (hy noemt siften alst opt becken niet fyn genoech geslepen is)Ga naar voetnootc) ende alst opt becken meteenen gepolyst wort, dan en kant niet siften, seght hy.
Als ick fyn sant hebben wil, so soude ick dat nat konnen doen in een doeckxken gelyck een popken ende so in schoon water siften, gelyck ment droghe doet, omdat het droghe, ongeweyckt synde, harder is.
Het schynt dat het sacht rollen int slypen het sant niet genoech en breeckt om heel fyn te slypen. Daerom, als men het met een dop heel fyn gemaeckt heeft, mach men het glas, dat sonder dop is, daermede sachtkens slypen om het center te beter te houden.
Int slypen dout int eerste sacht, ende alst sant fyn is, dan styf, want alst grof is maeckt fyn douwenGa naar voetnootd) putten. | |
[1 juni 1634]JohannesGa naar voetnoote) SachariasGa naar voetnootf) schryft dat hy den 1en Mey syn beste glas, aen een syde | |
[pagina 377]
| |
Ga naar margenoot+ op myn becken geslepen na myn vertreck, noch 9 ueren lanck gepolyst heeft ende dat hy meer dan de helft in deucht geavanceert is. Ick schreef hem dat hy 't my senden soude om tegen het myne te proeven oft oock inderdaet beter geworden was, doch heeft het desen 1en JulyGa naar voetnoot1) noch niet gedaen.
Men sal int slypen opt laetste soveel fyn sant opt becken doen, dat eer het sant al te fyn wort, het glas syn behooren heeft, ergo hoe grooter glas hoe meer sant. Andersins wort sant so fyn, dat de putten niet uyt en gaen. Ende het polyst al ende de puttekens blyven er in.
Met een dop, die opt glas past, daer los op douwende, en maeckt het glas van het center des becken so niet te verschillen alsoft vast ware. Want hoe de hant gaet, het glas en kan <hy>Ga naar voetnoota) met den dop niet oplichten. Ende om sekerder te gaen, men mochte het becken vast setten, also dat den hanghendenGa naar voetnootb) stock den juysten radius daervan sy; ende dan so los schueren ende polysten of misschien het center niet heel juyst getroffen en ware. Ende int polysten moet het laken opt becken geleyt worden; dat maeckt het center oock wat te veranderen.
Om den lossen dop styf te doen houwen mach men hem met dobbel laken belegghen of met een kussentje dat meer toegeeft.
Het siften maeckt datter weynich sant int becken opeen licht, ende maeckt min putten.
Glas polysten en schyndt maer suyveren te syn, want het en neempt so licht niet af dat het op pye of laken slyten soude. |
Als men <op>Ga naar voetnootc) een becken polysten wilt, so mach men 4 glaeskens onder eenen dop placken. Dat maeckt effen schueringhe; ende hoe kleynder die glaeskens, hoe beter men polyst, alse slechts verre genoech vaneen staen ende even verre vaneen, het eene inde midden, als voorenGa naar voetnoot2). Want als men met eenen vollen dop, die so groot is als van noode is, polysten wilt, so en is men niet machtich so styf ende neder te drucken als noodich is tot het polysten. Daerom met 4 glaskens is men wel langhe besich (want men raeckt de plate in soveel plaetsen seffens niet)Ga naar voetnootd), maer het gaet beter.
Als men met een cleyn glas op een groot becken <slypt>Ga naar voetnoote) met veel sant seffens | |
[pagina 378]
| |
Ga naar margenoot+ ende maer eens daer op te doen, so wort het sant van langherhandt fynder ende fynder ende daer is altyt stoffe genoech om de voorgaende putten uyt te slypen. Ter contrarien, als men altyt nieuwe ende fynder stoffe neempt, so kant ghebeuren dat het sant so fyn wort eer de vooren gemaeckte puttekens uyt syn, dat het met die stoffe soveel niet afschueren en kan dat de puttekens uyt gaen. Om met den eersten al het sant datter opgedaen wort, haestelick te breken, datter gheen grove graentjens onder in blyven, so sal men met een lichte handt lichtveerdich slypen dat het glas gemaeckelick oock over de groofste sandekens schuyven kan. Ende opdatser te beter onder souden geraken, sal men de canten op een bolder becken wat afslypen. Doch hoe naerder menGa naar voetnoota) het laetste des slypens kompt, hoe styver dat men douwen mach, want dan ist sandt gelyck ende kleyn genoech om geen scrabben in te kommen. Tis oock best dat het sandt gesift wordt, eerst door eenen wyderen buydel ende daerna door eenen fynderen; ende tgene in desen blyft, sal men gebruycken want dat is van gelycke grofte allom, ende so kan het glas beter daerover schuyven dan als er fyn ende grof by ende onder een is.
Als men goet vindt styf te douwen, mach men wat swaers op een glas legghen of den dop van loot maecken ende alst fyn genoech is, mach men wederom los ende lichtveerdich slypen of misschien door ongelyck persen het center wat versedt ware, want daer den dop perst of meest perst, neempt het meest af. Jae, leght eenen rynck opt glas ende op den rynck een dop, sult sien dat het onder den rynck polysten sal eer op een ander plaetse des glas.
Het sant dat aen den dop en 't glas int slypen kleeftGa naar voetnootb) moet telkens afgewasschen worden, anders valt het opt becken als men nieuwe vochticheyt op doetGa naar voetnootc).
Om sonder dop te slypen ende evenwel het glas te konnen oplichten, so plackt eenen hooghen rinck ronsom de kant op het glas, also dat ghy uwen vyngher int slypen op het bloote glas kont legghen; so en sait niet meer wagghelen dan offer niet aen en ware. Met desen rynck kan men polysten ende styf wryven ende douwen alst van noode is.
Met water kan men de verwe kleynder ende fynder breken dan met oly, want de schilders maken se eerst subtyl met water ende daerna wryven se die met oly alleen om daermede te menghen, seght H. du BoisGa naar voetnoot1). So kan men dan best met | |
[pagina 379]
| |
Ga naar margenoot+ schrael water slypen, ende niet met oly, als men het sant noch breken moet. |
Als het glas te groot is dat het niet wel voort en wil, so slypt op een becken vol gaeten; so en salt aen soveel plaetsen niet kleven. Kunt de gaten grooter ende dichter byeen maken na gelegentheyt. Doet oock so met de pye daer ghy op polyst; sult wel soveel langher werck hebben eert gedaen is, maer daerenteghen kont ghy terechte kommen met dese middel, hoe groot het glas oock soude moghe wesen. | |
[21 juni 1634]21 Juny heb ick eerst gemerckt dat de baerkens int glas kommen omdatGa naar voetnoota) het sant niet fyn genoech en is geworden int slypen eer de putkens uyt syn. Ende dat het glas, opt becken gepolyst, geen baerkens en heeft.
Omdat men int polysten so styf douwen moet, sal men het wiel besighen met tin overtrocken, so breet als tglas, geutachtich na de bolte des glasGa naar voetnoot1); so raeckt altyt eenen diameter. Keert het glas staech.
Het glas moet aen eenen stock hanghen ende de stock, aen de solder aen een stalen latte, die wat toegeven kan om een weynich te moghen douwen. Ofte leght een dun koper liniael opt ysere becken ende polyst soals ick opt ysere becken byna droogh polyste; dan en synder int glas geen baerkens. De kopere latte mach men oock vol gaten doen alst te swaer gaet. De plate daermen op polyst, oock de ysere, moet gladt ende effen syn; anders blyft het sant daerin sitten; ende als men styf douwt, so scrapt het.
Men sal 4 glaskens (alsvoor desenGa naar voetnoot2)) seffens slypen opdat men het middelste int styf douwen soude konnen recht houden, sonder wagghelen; hoe verder vaneen, hoe beter.
In stede van een groot becken mach men 4 plaetkens stellen ende verre vaneen, doch op malkanderen sphaeraliter responderende, ende also met armkens, elck glas op een bysonder becken seffens slypende. Doch om dese 4 plaeten in een sphere juyst te stellen, moet men se met eenen grooten steen of yet anders seffens schueren totdat se alle viere alom gerocht syn.
Ick leyde eens clatergout, daer men looveren van maeckt, op myn ysere becken om daerop te polysten. Is so dun dattet sich na het becken wel voeghen kan. | |
[pagina 380]
| |
[24 juni 1634]24en Juny heb ick myn ysere becken met sant ende met pampier geschueren om alle stof, die scherp is, als amaril, daeruyt te vagen, om int polysten geen schrabben te hebben.
Int eerste moet het sant nat genoech syn opdatGa naar voetnoota) het glas allom licht overloopen konde ende't sant breken. Men moet altyt so styf douwen dat ment hoort ruyschen; anders en neempt het niet af. Het schynt dat de grove sandekens aen de kanten vant glas blyven kleven; daerom moet ment somtyts eens afwasschen allom ende schoon af drooghen. |
Int laetste vant polysten moet men over het becken maer aessemen; anders schuyft het glas te schielick.
Men seght: het blynckt van swarticheyt. Ergo nigredo est specularis, ut anteGa naar voetnoot1) dixi. Ende neempt int slypen het swartste glas, caeteris paribus.
Soo men al te langhe lichtveerdich slypt, so blyft het sant int becken al te groot steken teghen dat men polyst; ende het maeckt scrabben.
Arien de slyperGa naar voetnoot2) sleep eerst droogh, so fyn als hy konde, altyt wat sant van de kanten afvaghende; Hy vaeghde het dickwils byeen ende sette het glas daerop om so het sant te breken. Alst fyn was, maeckte hy het nat ende sleep so voorts. Alst na syn sin was, polyste hyt op leder.
Porphier, schailjesteen, serpentynsteen, keysteen, arduyn, marmer syn steenen, daer de schilders haer verwen op wryven. Moghelick dat die beter dan yser souden syn om op te slypen. | |
[28 juni 1634]28 Juny nam ick roode aerde ende wreef daermede myn ysere becken om op te polysten, omdat ick docht dat in sommich sant kleyne keykens syn, die int slypen niet ontstucken ende breken, ende also opt laetste schrabben maken.
Men moet langhe genoech lichtveerdich slypen, anders begint men te douwen eert sant terdeghen gebroken is ende maeckt scrabben. | |
[pagina 381]
| |
Ga naar margenoot+
Van AsscheGa naar voetnoot1) seyde, dat hy MoriaenGa naar voetnoot2) hadde sien nemen Spaens leder omgekeert ende opt becken gespreyt ende op de verkeerde syde polysten. Het schynt dat het glas dan eerst polyst alst het bloote yser scrapende raeckt ende het glas en krycht daerom gheen schrabben, maer alleen van de grove stoffe. Van Assche seght dat Moriaen een geelkoper becken hadde van een geelgieter gegoten, daer hy op sleep. Van Assche meynt dat Moriaen de baerkens opt Spaens leder met fyn sant uytpolysteGa naar voetnoot3).
Met spuyghsel en kan men het sant so fyn niet slypen als met water, want het is wat lymachtich ende tay als oly. So is dan gedistileert regenwater noch beter, want de faeces syn tay, die der int disteleren uyt blyven, dewelcke anders op het becken blyven, het water uytdrooghende int slypen. Ende het goet wordt tay opt becken, ende het glas en kan so dicht aent yser niet gedout worden, dat het grof wech gestooten wort. So mach men dan het sant wel in warm water wasschen om al de vetticheyt wech te nemen. Of nemen versch gebranden steen of ghepelde ende gesifte eyerschalen, of gestampt ende gesift glas.
Een becken gelyck het scheel van een vierpanne, vol gaetjens, daer schuyft het glas lichter over. |Ga naar voetnoot4) | |
[1 juli 1634]Ga naar margenoot+Tandem, 1en JulyGa naar voetnoot5), heb ick een glas geslepen ende gepolyst sonder schrabben van bedieneGa naar voetnoot6), met sant gesift door een doeck, gewasschen met regewater ende met regenwater geslepen. Als ick polyste, heb ick styf gedouwt, eerst voelende al sachtens offer niet onder glas en was, sonder teghen het yser te schrabben, gaende | |
[pagina 382]
| |
Ga naar margenoot+ so wel recht als ront. Daer waeren kanten aent glas afgeslepen, gelyck de slypers gewoon syn te doen.
De 3 uyterste glasken aen de armkens, daer ick van geseydt hebbeGa naar voetnoot1), moghen bollekens syn. So sullense licht schuyven ende niet kleven.
Als men styf douwt sonder 't yser te raken, dan polyst men sonder schrabben; maer alst int douwen ontschiet, so vlieght het subyt over de materie niet dicht genoech aent yser ende slideert over de sandekens, die der noch by avonture resten, ongebroken onder de materie schuylende. Hiervan kommen de schrabben.
Men soude de 3 uyterste glaskensGa naar voetnoot2) over oly konnen doen loopen opdatGa naar voetnoota) se niet slyten en souden ende glat schuyven. MochtenGa naar voetnootb) oock ysere bollekens syn, of lapkens, of yet anders, dat licht teghen het yser schuyft. Men soude moghen een yser of hardt becken stellen in de midden van een groot tinne, loode etc., daer de 3 bollekens over schuyfden, ende het glas in de midden opt yser. Maeckt de 3 armkens tot stale veren, so sullense so leegh buyghen aen wedersyden, dat het glas dun genoegh sal syn aen weersyden so geslepen, int gadt blyvende steken als voor desen geseyt is.
Ick achte dat de brilmakers haer glaeskens beter slypen konnen dan de spygelslypers omdat se so kleyn syn. Daerom heb ick voorenGa naar voetnoot3) de 3 armkens gepracktiseert om beyder deucht te bekommen, te weten het curieuse slypen ende het groot slypen, daerdoor het kanten ende wagghelen verhindert synde, de form des beckens beter verkreghen wort op 't glas, ut dictum est saepè.
My dunckt dat het afkretsen van het glas int waggelen de scrabben maeckt; daerom moet men de kanten fyn slypen datter niet af en kretse. Daerom oock en scrabt het so niet met de armkens omdat den dop so niet en helt. Daerom wryft traeghlick; sult so het center oock beter houden, So doende heb ick den 6en July een glas sonder schrabben geslepen.
Daer moet heel weynich stoff syn op het becken als men polyst; anders schulender sandekens. Int eerste doe veel water daerop. opdat het allom glat over loope. | |
[pagina 383]
| |
Ga naar margenoot+
't Glas moet allom het peck raken, anders en polyst het niet, daert los is, omdat het wyckt, een weynich buygende. | Een bandeken alleen onder den dop brekende, maeckt veel schrabben. Als men den dop altyt effen plat houdt, dan en kander gheen sant onder. Slypt so langhe met een lichte hant als ghy kont, want de schrabben komen als men styf douwt ende datter grof onder is. Het slypen maecktGa naar voetnoota) de puttekens ende schrabbekens even diep, alst wel gaet.
Als men opt becken polyst rectâ lineâ, so polyst dien diameter best quae pars est motûs hujus recti. Daerom moet men het deel, dat doncker blyft, daerna keeren; tensy dat men door het polysten bevint dat het becken puttich ende heuvelachtich is ende dat ment daerom so keeren moet. Meughelick is het yser hier harder ende daer sachter, ende also daer minst slydt, ende hier of daer minst roest. Dat het glas aenden rechten diameter best polyst, is omdat den dop, over ende weer hellende, gedouwt wort. So polysten de kanten voor ende achter meest. Uyt al dit blyckt dat de grootste glasen of met de armkensGa naar voetnoot1) de beste syn. Want men kan de kleyne setten ende douwen nadat se polysten van noode hebben, ende andere niet, maer gaen altyt recht deur.
Het peck bryselt oock wel onwetende van den dop ende kretst onder het glas.
Eer men styf polyst mach men met de vyngher de stoffe ex poris ferri met wat vochticheyts wryven. | |
[12 juli 1634]12en July t'Amsterdam sleep ick sonder schrabben totten Engelsmans by den DamGa naar voetnoot2), alleen daerom (denck ick), omdat hy my 2 of 3 mael de canten vant becken wel dedeGa naar voetnootb) afvaghen. Opt laetste streeck ick met een schoeleer meest al het sant af, ende het becken wert byna drooghe. Hy dede my al heel nat slypen tot optGa naar voetnootc) laetste toe. Hy polyste daerna noch op een hardt becken met nat potey, dat hy met de vynghers uyt een potken met water nam; polyste traech ende styf; ‘traech’ (seyde hy), ‘opdatGa naar voetnootd) het door de warmte niet en soude breken.’ Hy en mocht niet lyden, als ick polyste, dat myn handen vet waren, seggende dat het so wel op het leer niet en vattede. | |
[pagina 384]
| |
Ga naar margenoot+
Als hy het sant met het leer afvaeght, ist noch so nat dat het sprynckelt ende vaeght het rasschelick af, id est celeriter et frequenter recto motu. De canten vant becken afstryckende, kromde hy syn vyngher wat na onder toe om het sant daer oock af te vaghen.
Paulus Ruysch t' UtrechtGa naar voetnoot1) slypt altyt dweers over het centrum ende bevindt dat het glas also de forme vant becken beter houdt, twelck hy met een koper mal proeftGa naar voetnoota), die na het becken so gesneen is. Hy slypt met ameril heel langhe totdat de glasen daerin schynen. Hy wascht den ameril fyn, gelyck de lavuerwassersGa naar voetnoot2), doort kloppen in een| houten baxken. ‘Want,’ seght hy, ‘daer blyven anders eenighe kleyne broxkens in den ameril, die so hart syn, dat se met slypen niet fyn genoech en breken’Ga naar voetnootb). Hy slypt van den eersten af met water.
Om te maken dat het glas de hyperbole gelycktGa naar voetnoot3), daerdoor al de radij in unum punctum exactè concurrunt, so maeckt d'een syde bol ende d'ander syde hol, doch so hol niet als d'ander bol is. Polyst dan de holle syde al drayendeGa naar voetnootc) gelyck eenen top; so sullen de deelen naest de kant meest afnemen ende de radij, door de uyterste deelen gaendeGa naar voetnootd), verder concurreren gelyck de middelste. Ofte drayt een bol glas op een becken, dat een stuck van een conus is, met rechte linien naer het centrum toe. Ofte op een becken dat een hyperbole is, doch vlacker dan de bollicheyt des glas, dat men slypen wilt.
In stede van de 3 armkensGa naar voetnoot4) mach men eenen rynck ronsom het uyterst van de armkens vant glas stellen. | |
[18 juli 1634]18en July sleep ick op myn ysere becken een glas van 1½ duym groot recht gins ende weerGa naar voetnoote); ende alst sant heel fyn was, liet ick het drooghen ende polyste byna op het droogh yser sonder schrabben, sachtjens gins ende weer schuyvende. Het | |
[pagina 385]
| |
Ga naar margenoot+ was in de midde laetst gepolyst. Het stof blies ick dickwils van het becken, dat door het polysten vergaderde. Ick polyste wel een uere over.
Men moet ondersoecken of het glas aen de kanten meest afneempt als men licht over het becken schuyft of dat het aent becken kleeft. Dat sal men sien aen het polysten, wanneer het midden eerst klaer wort of aen de kanten.
Als het becken vochtich is, kommender lichter scrabben in het glas dan alst droogh is, want dan kleeft het glas so dicht aent becken dat het over het minste sandeken niet rollen en kan, maer schuyft ende wyckt niet. Daerom slypt op een vochtich becken lichtveerdich ende voorsichtich ende maeckt redelick nat; so raeckt ghy de gront best.
Als men met een schoeleer het becken nat afvaeght, so blyft er het fyne sant alleen op, dat in poris sidt. Ende men mach dan vry polysten.
Als men 't glas op den dop sedt, so en behoorter gheen locht tusschen het peck ende het glas geintercipieert te worden, anders schynt het glas gespickelt ende men kan so wel niet sien, watGa naar voetnoota) voortganc men int slypen ende polysten ghedaen heeft. Om dit te doen sal men het glas opt becken warm maken ende men sal sien, dat het peck tegen het glas aen vloeyende, het glas swart doet schynen. Ende om eer ghedaen te hebben, drayt het glas eens omme; so sal het peck allom aenkleven ende de locht doen verdwynen ende onder het peck menghen, dat sy de swartheyt vant glas niet verhinderen en sal.
De slypers nemen geweyckt sant. Meughelick dat het hen so, met het water beter menghende, lichter gebroken wort, ende niet ongemeynckt ende gebroken en blyft. | De broxkens van de potey en maken opt leer int polysten gheen schrabben, omdat se licht breken seght den Engelsman t'AmsterdamGa naar voetnoot1). Johannes SachariasGa naar voetnoot2) seyde, dat de sandekens int polysten binnen int laken gaen sitten ende 't glas loopt daerover sonder schrabben. Als ment sant nat maeckt, dan merckt men eerst offer noch grof in is, int slypen aent kretsen.
Haec scribo ut intelligam ipse quàm fuerim in agendo varius et quàm ineptus | |
[pagina 386]
| |
Ga naar margenoot+ ad imitandum quod in allijs vidi; fortè quia semper muto, aliquid indagans quod inter agendum in mentem venit.
Heft den dop int slypen dickwils op, so sedt ghy hem op het grove, ende breeckt de sandekens haestigher.
Maeckt het becken so nat dat het sant teghen de gront van het becken gedouwt kan worden ende also fyn genoech geperst worden. Droogh opt ysere becken polysten, is beter dan nat, omdat het sonder stooten gaet ende also gelyckformigher. Ende isser wat ongelyckx int glas, het heuvelachtichste polyst eerst; ende dat afgenomen synde, de reste. Maer opt vochtich becken stoot het glas so hier, so daer, dat alle plaetsen gerocht worden, byna gelyck op leer of laken, alGa naar voetnoota) en syn de plaetsen niet al te gelyck.
Als ghy het becken met het schoeleer afvaecht, so vaecht u leer oock af, sodatterGa naar voetnootb) geen sant aen en kleeft, ofte stootet teghen een eynde des beckens. Of wasser ende slyngert het sant af. Men kan int polysten het becken bewryven met tripoly of roode aerde. Of wat natte potey aent glas met de vyngher strycken, of teghen het glas blasen, sodatGa naar voetnootc) het vochtich wort.
Als de blaeskens int glas doort slypen doorbreken, dan kommender oock scrabben in door de sprinkelen, die onder het glas kommen, want sy syn oock glas ende hardt. Men moet heel nat slypen omdat het sant, dat aen het becken plackt, daeraf schueren mach. Alst becken droogh wort, so ist wat beroest, welck roest oock helpt polysten. Vaeght een plaetsken vant becken schoon af met een leerken, dan en blyfter geen sant onder; ende polyst daerover. | |
[25 juli 1634]Tot desen 25en July en heb ick geen glas opt becken gepolyst dan by gevalle, ende en kant niet meer doen. Meughelick dat ick het glas al te dickwils afvaghe, ende datter daer altyt wat stof aen blyft hanghen. Gae daer al te slordich mede toe: aen de doecken hanght watGa naar voetnootd), aen myn handen, armen, etc., die ick hier of daer oplegghe als ickt glas wassche, niet wel afschuddende, de handen niet wel wassende, aen myn bestoven kleederen met de armen etc. rakende. | 25en July teghen avont sleep ick met gesift ende geweyckt sant lichtveerdich ende langhe, de kanten vant becken dickwils met een leer styf ende schoon afveegende, ten laetsten met het leer het gheheel becken afvagende wel schoon; ick sleep | |
[pagina 387]
| |
Ga naar margenoot+ altyt ontrent het midden. Also polyste ick eerst droogh, heel sachtjens; daerna een weynich vochtigheyt met myn vyngher telkens op het glas doende of daer op blasende, doch altyt sachjens, niet styf douwende. Aldus langhe doendeGa naar voetnoota) wast fray gepolyst sonder schrabben; ick was in als wel 2 ueren besich. Het glas 1½ duym in den diameter. Als ick rondtgaende sleep, so werden de kanten eerst gerocht. Ende als het sant fynder geworden was, quam het oock aen de midden; maer als ick polyste, so was de midden eerst claer. Welck beyde goet is, omdat het midden, het voornaemste synde, met het fyn sant so diepe putten niet en krycht ende int polysten langher gewreven wort, ergo schoonder. Ick sette den dop elcke ganghe int midden vant becken ende al slypende maeckte ick ronsom eenen rant, daer ick binnen bleef, ende die ick somtyts afvaeghde. Al vaeght men het becken heel schoon af, daer blyft noch stof in sitten, da de scheuringhe maeckt int polysten ende wort al polystende fynder ende fynder. Int eerste polyste ick met een lichte handt, int laetste wat harder. | |
[26 juli 1634]26en July heb ick een glas opt becken gepolyst, droogh, rectâ lineâ. Ende als ick in een doncker camer daerdoor de huysen opt pampier liet kommen, sach ick dat de recht perpendiculare linien, ofte staken, pertinent schenen; maer tgene, dat transversim door die staken ginck, en sach ick niet; maer als ick het bovenste vant glasken ter syden stelde, so sach ick het beyde, maer veel donckerder dan te voren het perpendiculaer alleen. Ick achte dat de rechte strepen int polysten meest eene wech syn blyven staen. Ende als die recht overende stonden, dan sach men de perpendiculare staken perfect; maer hetgene dat transversim was, moest inghekrompen schynen ende also in het rechtstaende geoblitereert. Maer als de strepen horisontael laghen, so sach men de dweers stockxkens wel; maer omdat de rechtstaende groot syn, so sach men die oock een weynich.
Johannes SachariasGa naar voetnoot1) seyde, dat het sant opt laetste veel fynder wort dan potey; ende dattet daerom so schoon polyst. Den EngelsmanGa naar voetnoot2) dede my int slypen het sant opt laetste op het becken houden, seggende: ‘daer moet stoffe syn omt schoon te slypen’Ga naar voetnootb).
SirturusGa naar voetnootc)Ga naar voetnoot3) dicit in majori manûs ambitu vitrum circa margines magis teri. ld fit quia ob majorem motum, cùm manus retrahitur, vitrum magis cum capulo inclinatur. | |
[pagina 388]
| |
Ga naar margenoot+
Ick achte dat men sich van vetticheyt moet wachten, omdat het sandt daer so aen cleeft dat ment niet en kan afslynglferen, uyt het water kommende. Want het water en houdt aende vetticheyt niet, ende so blyft het sant daeraen. So moet men dan het glas wel schoon afwasschen ende wryven datter geen vetticheyt aen en blyft, noch aen de hande oock. | Als ickt t' glas aen den vuylen doeck vaghe, so blyckt int afwasschen dat het vet is, want het water en blyft er niet aenhanghen. Daerom moet men met veel sant slypen (so dede de man t'AmsterdamGa naar voetnoot1)) omdat de vetticheyt (denck ick) vant becken oock afschueren soude. Slypt dan eerst met een rouw ende groot glas ende het sant fyn synde met hetgene ghy geprepareert hebt, volgens t'voorseyde.
Als men op de midden van den dop meest douwt, dan ist in de midden eerst gepolyst. So oock int slypen, ende men kan sich daerna reguleren. | |
[6 augustus 1634]Ick sleep den 6en Augustus, sonder na het glas te kyken totdat het al gepolyst was, nat, ende en sach daer geen scrabben in; dencke omdat ick noch vetticheyt, noch stof etc. daeraen en streeck, gelyck mettet bekycken geschiet. Ick en vaeghde het becken oock niet af, noch aen de kanten, noch in de midden, maer sleep so nat datter genoech afdrupte. Ick begon met grof, schrael sant.
Johannes SachariasGa naar voetnoot2) seyde dat syn vaderGa naar voetnoot3) hem leerde knaps afslypen sonder onderentusschen daer af te gaen, waervan hy reden gaf omdatter <door>Ga naar voetnoota) het een of het ander ongeluck somsGa naar voetnootb) sant op raeckt. Maer ick achte dat het onderentusschen roestende, wat vetticheyt bybrenght; want het roest is half vier, dewyl het gevylt yser, in de keerse geblasen, vlampt ende gewet wordende, vier geeft etc. Maer de materie van vier is vetticheyt gelyck men allom siet. Ick douwe t' Amsterdam so styf int slypen dat ick sweette ende de manGa naar voetnoot1) dede my somptyts rusten. Ick dencke omdat ick altyt byna het yser raken soude ende niet grofs onder het glas kryghen; oock om te eer gedaen te hebben. Int laetste, alst becken begon droogh te worden, en liet hy my niet rusten, maer was dan strax gedaen. Johannes Sacharias vaeghde syn glas al dickwils met een sponsie af om te sien, ende oock met syn hant om droogh te maken. Hy vaeghde met de sponsie oock de kanten van den dop aent glas, ende spoeldet heel in veel waters. | |
[pagina 389]
| |
[12 augustus 1634]12en Augustus heb ick voor de derde reyse t' Amsterdam tot den EngelsmanGa naar voetnoot1) leeren slypen ende sleept eenen halven achtermiddach lanck ende de knecht was altyt by my, ende liet my somtyts alleen. Ende al dat ick sleep, was sonder schrabben. Dede aldus: Dede seffens soveel sandt op het becken dat het glas daermede geformeert konde worden, doch somtyts wasser wel wat te veel, somtyts dede icker wel noch eens wat op. Int eerste sleep ick alleenlick in de midden, ende alst sant redelick fyn geworden was, dan oock aen de kanten. Anders, seght hy, blyft het sant al te grof aen de kanten hanghen. Alst sant dan noch fynder is, so vaeght hy het becken ronsom aen de kanten met syn vyngher af, syn vyngher wat nederwaerts buyten het becken buygende, ende slypt dan een weynich aen de kanten, die afgevaeght syn, dry of vier mael, ronsom gaende, sonder veel in de midden te kommen. Dan blyft het grove, seght hy, aen het glas hanghen, dat noch ontrent de kanten gebleven soude moghen syn. Nota dat hy met eene drooghe vyngher het becken afvaeght: anders, seght hy, neempt de natticheyt van de vyngher van de kanten al wat sant mede, ende dat drupt of kleeft op het becken, al vaghende. Wascht dan het glas met den dop ende de handen wel schoon af, ende slypt so nat alst is, ende slyngert het nat opt becken afGa naar voetnoot2) |.
Ga naar margenoot+NotaGa naar voetnoot3) HyGa naar voetnoot4) en drooght syn handen noyt af, noch oock het glas. Alst nu noch al fynder is (het glas int slypen door de natticheyt van het becken stoot al dickwils, ende seght dat dit geen quaet en doet), so vaeght hy het becken wederom met syn vyngher (als vooren ende de muys van deselfde handt)Ga naar voetnoota) ronsom aen de kanten af, houdende ondertusschen het glas in syn slynkerhandt, omdat hy met die schoone handt ronsom de kanten vant afgevaeghde becken slypen mochte, sonder datter eenich sandt van de handt op het becken geraken konde. Ende wast dan wederom het glas, dop ende handen schoon af. Ende als ghy dan wederom begint te slypen, so begint altyt van de kanten eerst, want hy seyde: ‘Sedt altyt op de kanten eerst aen, dewyle dat het daer grootst blyft ende meughelick daer wat grof int vaghen gerocht is’Ga naar voetnootb). Ende al hoort ment somtyts onder het glas kraken, dat en is geen noot, seght hyGa naar voetnootc),ten is maer bryse- | |
[pagina 390]
| |
Ga naar margenoot+lynskens van het glas of van de peck, die met polysten wel uytgaen. Alst nu noch al fynder is, so vaeght hy het ronsom met een styf leer af, 2 of 3 vynghers breet synde, ende steeckt het leer met een eynde in syn mont of lecht het op een schoon plaetse. Het becken is int slypen altyt so nat dat men de klaerheyt van het becken nu ende dan siet. Als men nu noch wat geslepen heeft, so vaeght men met hetselfde leder het becken allom wel schoon ende styf af; ende istGa naar voetnoota) te drooghe, so dropt men met een vyngher op het becken wat nats, maer moet nu niet seer nat syn. Daerna vaeght men het becken met hetselfde leder noch eens so schoon ende suyver af; ende ist te droogheGa naar voetnootb), dropter sooveel waters op dat ghy het becken int slypen bequamelick opdrooghen kont, ende int opdrooghen kyckt somtyts oft glas noch nat is, ende blyft allom al slypen totdat het glas onder drooghe is. Dan salt so blyncken dat het maer weynich polysten van doen en heeft. Maer so ghy te langhe slypt, so kryght het glas ysermoudts door de drooghte, want men slypt altyt styf douwende, vant begin tot den eynde toe. Hy slypt altyt ront alderweghen ende kruyswys, doch al ront. Hy neemt wat schuersant, doch het schynt dat het hem daer niet op aen en kompt. Int begin vant slypen heft hy het glas somtyts op ende set het op de santhoopkens om die te breken; doch andersins, seght hy, raeckt het al genoech onder het glas, al slypende. Als hy te veel sant genomen heeft, so slynghert hy een deel al slypende af. Het becken is so gestelt in vochticheyt dat men tot het afvaghen toe met het leer de stoffe int slypen nu ende dan by broxkens af siet vlieghen op de kleeren ende ronsom. HyGa naar voetnootc) vaeght het becken opt laetste met een leer af, omdat de stoffe dan smeerich is ende <de>Ga naar voetnootd) hant is te sacht om schoon af te vaghen. Want opt laetste moet men de stoffe optGa naar voetnoote) becken verminderen; so wortse fynder. Nota. Beyde reysen, als men het becken met het leer heel afvaeght, en mach men het glas niet wasschen, want het wort daerdoor al te nat. Hoe rasscher men slypt ende hoe styver men dout, seght hy, hoe beter dat het glas wort, oock op het alderlaetste. Int alderlaetste slypt het meest in den midden, niet seer dicht aen de kanten gaende, of daer misschien wat grofs gebleven ware. Als men het becken de tweede reyse met de vyngher afgevaecht heeft, moet men het glas eerst wasschen eer men der mede gaet slypen. Maer de eerste reyse afvagende als vooren. | IntGa naar voetnootf) slypen set hy het becken geheel vast; hy slypt ende polyst sonder kanten aen het glas te slypen. Hy polyst op een leer, dat geluw is, synde van een schee van een rapier. Hy wryft met de vyngher de natte potey so langhen op het leer, dat het leer drooghe wort, ende al polystende blaest hy somtyts het stof van het leder af, datter van de potey of andersins hier of daer vergaderen mocht. Vetticheyt bederft het leder, daer men mede polyst, omdat het glas dan op het leer niet vatten en kan, maer loopt daer te glat over. Ick sleep glaskens van 1½ duym ende was | |
[pagina 391]
| |
Ga naar margenoot+ over elck ontrent een uere besich. Hy waschte het glas ende syn handen in een pot vol waters, die ontrent een voet wyt was. Syn polyst leder was ontrent 4 vyngers breet, vast gemaeckt op een plat bordeken ontrent een voet lanck, het bordeken vast gestelt op een styve banck. Hy seght dat hy wel somtyts op het becken spuyght, maer alleenlick om de stoffe dicker te maken. Hy seyde oock (nota)Ga naar voetnoota): ‘Tegen dat ghy het becken afvaghen sult aen de kanten, so slypt meest in de midden dat het sant uytwaerts gaen mach’Ga naar voetnootb). Ick sleep tot synent teghen syn order als hy der niet by en was, recht gins ende weer, traech, sachjens ende twas al goetGa naar voetnootc); thuys kommende en konde ickt niet weer so goet maken. De kleyne fyne streepkens, seght hy, die der opt laetste in kommen, syn van de peck of bryselkens van glas ende gaen wel uyt met polysten. Hy hielt het sant solanghe op het becken totdat hy sach dat de santputtekens met dat sant fyn wordende, souden konnen uytgaen. ‘Daerom’, seyde hy, ‘alsmen groote glasen slypt, moet men veel sant daerop doen ende langhe op het becken houden’Ga naar voetnootb). Hy seght dat hy somtyts op het becken spuyght, niet om nat te maken maer om dick te maken dat het so dun niet blyven en soude. Ick dencke dat hy meynt alsGa naar voetnootd) de stoffe te vroegh fyn geworden is, of dat, om de natticheyt wille, het becken al te veel bloot geraeckt ende te seer gerocht wort. Eer hy het glas met den dop afwast, na het afvaghen met de vyngher, so slypt hy noch wat aen de kanten eerst ende oock in de midden allom, meugelick omdat de stoffe, drooghe synde, het grove door de tayheit aen de kanten van het glas soude blyven hanghen. Ende dan wascht hy het af, etc., Dat mach oock de reden syn waerom hy er somtyts op spuyght om de stoffe tajer te doen worden, ende also het grove met den dop wech te nemen. De knecht, die my wees, was altyt seer bekommert dat ick de kanten int eerste niet genoech en rocht, seggende dat daer veel aen geleghen was. De meester, als ick de eerste reyseGa naar voetnoot1) sleep, seyde dickwils teghen my: ‘Gy moet al hart douwen’Ga naar voetnootb). Hij dede my sweten. Hy wilde hebben dat ick int slypen myn hant boven op den top van den dop hielde, segghende: ‘Het gaet so beter’b). Hy seyde: ‘De fyne streepkens gaen uyt, als ment glas daerna op het leer voorsz polyst’b). |
Ick achte dat ick in myn becken de kanten niet schoon genoech en vaghe, want het is dick. Ende alser aen de kanten, al ist beneden den rant, wat grofs hangt ende dat het door de natticheyt gemeyn is tot boven aen de scherpte van de randt, | |
[pagina 392]
| |
Ga naar margenoot+ so kan het glas, al slypende, dat wel na sich nemen, principalick alst so verre over de kam raeckt dat het een weynich helt. Het schyndt dat die fyne streepkens int laetste kommen als het sant, alte droogh wordende, het glas daermede teghen het yser scrabt int opdrooghen, dat is, int polysten opt becken. De kanten op een holder becken af te schueren maeckt datter int slypen geen peck af en valt, noch oock geen beuselynghen van glas af en kretstGa naar voetnoota), want noch peck nochGa naar voetnootb) kanten en raken dan het becken niet. My duncke dat ick int laetste int opdrooghen al te veel sant daerop late, want daer onder schuylt al wat grofs. | |
[19 augustus 1634]Den 19en Aug. 1634Ga naar voetnoot1) hebbe <ick>Ga naar voetnootc) 3 of 4 glaskens op myn becken geslepen ende gepolyst sonder schrabben, doende byna gelyck ick op den 12en Augustus t'Amsterdam laest geleert haddeGa naar voetnoot2). Doch omdat myn becken grooter is, so hebbe ick het met het leder wel 3 mael schoon afgevaeght. Ende terwylen ick de kleene glaeskens van 1½ duym sleep, <sleep>Ga naar voetnootd) ick meteenen een grooter glas van 3 duym, hetwelcke ick besichtigdeGa naar voetnoote) altyt, daer ick vreesde dat wat scrabben souden kommen. Vooreerst om het sant wat te breken, also dat het ontrent so fyn wert dat het genoech was om het kleyn glasken (somptyts om 2 kleyne seffens) toe te slypen. Daerna, als ick het becken afgevaeght hadde, so begon ick met het grootste glas altyt, ende maeckte het becken daermede effen, ende met het kleyne bleef ick altyt in de midden. Int opdrooghen wreef ick eerst met het groote, offer misschien wat grofs onder schuylde, ende maeckte het becken al seer nat, opdat ick tot op de gront vant becken al slypende geraken konde. Sy waren al goet, al en sach ick so nauwe op het peck niet ende al en sleep ick de kanten niet af. Int opdrooghen sleep ick al rondt; maer vyf of sesGa naar voetnootf) keeren ront gedaen hebbende, streeck ick lanckx gins ende weer een reyse 2 of 3, ende dan weerom so, totdat het so drooghe wert, dat ick niet meer ront gaen en konde. Dat was so na op laetste, dat ick maer een streeck 10 of 12 meer en streeck, so langhe totdat het so drooghe wert dat het ruyste. Ende dat gaf de beste glas. Ick streeckGa naar voetnootg) al rasch ende styf over ende weer, somtyts eens het glas, al schuyvende, van het becken losmakende, somtyts oock, sonder schuyven, opheffende. Als ick over het natte schuyvende aent eynde het drooghe rochte, dat gaf dan meer glans. Als ick de glasen met de doppen ende handen afwiesch, so spoelde ick se daerna in claer ende vers water af. Doch en weet noch niet oft nootsakelick was. Alst al opgedrooght is ende dat ick opt glas noch wat mist sie, so blase icker eens op; ende stellende het glas so vochtich opt becken, polyste wederom, ende so voorts dickwils doende, ende en sie niet datter daerom te meer schrabben inkommen alst sant | |
[pagina 393]
| |
Ga naar margenoot+ slechts genoegh gebroken was, twelck geschiet alser weynich of niet nae het afvaghen met het leer op het becken blyft. |
My duncke dat ick bevinde dat men int slypen sich moet wachten van vetticheyt. Ende daerom ist goet dat men met grof sant begint; also wort het becken geschuert. Ende het glas met handen noch doecken af en vaeght. Het schynt oock, alst becken int opslypen heel drooghe wort, ende dat men al blyft polysten, so kommender witte streken int glas, als men styf dout. Als men int slypen niet styf genoech en dout, so en gaet de vetticheyt van het becken niet wel af Daerom, als men opt laetste vreest datter door het styf douwen schrabben kommen sullen, so mach men een ander glas nemen ende het becken daermede prepareren. Daerom moet men oock knaps afslypen want het roest schynt vetticheyt mede te brenghen.
Nadien ick bevonden hebbe, gelyck voorenGa naar voetnoot1) staet, dat de glaskens, op het ysere becken gepolyst, in sekeren stant de dweerse stockxkens op het pampier niet en vertoonen (hetwelcke ick seyde te kommen omdat door het gins ende weer schuyven int glas onsichbare striemkens geraken, nadatse alderlaest ende styfts gedout van het becken kommen)Ga naar voetnoota),so dunckt my geraden, alst glas al gepolyst is, datmen het becken dan wederom preparere met een groot glas ende dan op een nieu gae polysten, doch sachjens gins ende weer schuyvende om also de voorseyde striemkensGa naar voetnootb), die door hart douwen daerin gekommen syn, uyt te kryghen.
Omdat men so styf douwen moet, principalickGa naar voetnootc) in groote glasen, so salt goet syn dat men het becken vaststelle, also datter een stock uyt het center neerhanghe, die al buygende, op den dop stoote, gelyck voorenGa naar voetnoot2) staet. Also sal oock de midden des glas door het douwen also wel polysten als deGa naar voetnootd) kanten.
Omdat het becken so groot is, so neme ick 2 of 3 glaskens seffens, om opt laetste te sien hoe het best gaet. Ende so wort oock het sant beter fyn. Maer één alleen gaet sekerder met het uytslypen, want hoe langher het geslepen wort, hoe suyverder.
My duncke, als ick opgedrooght hebbe ende dan wederom nat make, dat het water so wel met de stoffe niet en menght, ende dat het glas so dicht niet meer aent yser kommen en kan, of ten loopt over eenighe sandekens sonder die wechGa naar voetnoote) te konnen stooten; of door het nat maken wort yet grofs, dat in poris vant becken | |
[pagina 394]
| |
Ga naar margenoot+ sadt sonder uytsteken, los, ende kompt boven opt becken, daer dan de scrabben van kommen.
My duncke, alsGa naar voetnoota) ick tbecken de eerste reyse met het leder aen de kanten afgevaeght hebbe, dat ick al styf moet douwen met redelicke vochticheyt, opdatGa naar voetnootb) alles terdeghen breken soude, dat noch ergens schuylt.
My duncke dat ment glas opt laetste, principalick als men opdrooght, niet en behoort op te lichten, want men kant so net niet meer setten of t'gene aen de kanten hanght, raeckt daaeronder. Dats misschien d'oorsake dat den EngelsmanGa naar voetnoot1) syn glasen opt becken niet heel op en polyst, want so haest als hyt eens besien heeft, en derft hyt niet meer daerop setten. |
My duncke dat de scrabben kommen als de stoffe te nat is opt laetste (want alse drooghe wort, so en hoort men geen kretsen meer)Ga naar voetnootc) ofte omdatse onder de stoffe kleeft, die so tay is, dat het glas de gront van het becken niet raken en kan, ofte omdat het grove aen de kanten kleeft als de stoffe tay wort, of omdat het grove al drooghende fyn wort door het slypen, ofte om alle dry de reden wille, elck wat doende
Eer ghy u glas wast, slypt so langhe totdat het becken byna drooghe is. So sal het grove aen het glas blyven hanghen door de tayheyt der stoffe ende sal so afgespoelt werden.
Als men int eerste, als het sant noch grof is, int slypen styf dout, so dunckt my dat het sant ongelyck breeckt. Want hetgene dat door het styf douwen gerocht is, heeft kleynder proportie teghen hetgene dat ongerocht blyft dan of het van half so fyn en waer, ende kleeft ende schuyft het overgeblevene grove onder het fyne. Daerom, alsmen sachjens dout, so wort het gelycker fyn. | |
[25 augustus 1634]My duncke dat ick tot noch toe, 25en Aug., niet genoech verdacht geweest en ben op de gelegentheyt van myn becken, hetwelcke aen de kanten wat afhelt, synde niet recht sphaerael, maer ontrent 2 vyngers breet. Aen de kant daer blyft de materie sitten ende laet het glas daerover gaen sonder de stoffe, alse fyn is, te geraken. Hiervan kant syn dat ick so qualick my van schrabben wachten kan, want al ist dat de stoffe niet wel gerocht en kan worden, so wort se evenwel somtyts gerocht, als het becken natter als te vooren gemaeckt wort; ende so geraeckt het grove, dat daer van eersten aan is blyven sitten, in de midden van het becken. | |
[pagina 395]
| |
Ga naar margenoot+
Daerom schuert ende slypt altyt veel aen de kanten, dat den dop half daerover gae, voornementlick int eerste, so langhe als de stoffe noch so grof is dat se scrabben maken kan. Dat sal ick morgenGa naar voetnoot1) proeven.
Alsmen de dop boven op den top vast hout int slypen, so nemen de kanten meest af, omdatse dan meer waggelt. Dit dient om optGa naar voetnoota) laetste, de hant nederwaerts houwende, te maken dat het midden so haest polyst als de kanten, ende datter so van de kanten niet af en kretst; want opt laetste stoot het <het>Ga naar voetnootb) meest. | |
[2 september 1634]Nota. Den 2en September 1634 hebbe ick bescheelick bevondenGa naar voetnoot2) dat al myn futselen den geheelen somer geleghen is geweest dat ick niet genoech gelet en hebbe op myn becken: dat het aen den rant wat afhelde, dat is, wat platter was dan de reste. Twelck ick nochtans wel wisteGa naar voetnoot3), ende evenwel en quamt my niet in den sin dat ick aen de kanten niet genoech en wreef; twelck ick doende, is altyt wel. Het becken isGa naar voetnootc) ontrent 1½ voet groot. Het eerste 1/16 uers vaghe ickt de eerste reyse met myn vynger af; de tweede 1/16 uers de tweede reyse, de derde 1/16 uers met het lapken aen de kanten, de 4de 1/16 ueren met het lapken leer heel af, het 5e 1/16 uers drooghe ick het op. Ick wassche myn glas ende dop al dickwils af ende sette het aen de kant eerst op; make dat ick altyt de gront vant becken rake. De fyne scrabbekens nadat het opt becken geweest is, polyste ick optGa naar voetnootd) laken uyt in 1/16 uers. Als den kanten afgeslepen syn, dan kompt het sant beter onder den dop ende is eerst ende gelycker fyn ende kommen min scrabbekens. Polyst oock beter. Uyt al dese futselinghen deses half jaer mach misschien wat goets kommen als synde meditatien gefondeert op geene gront. |
In Sept. 1634 heb ick te Middelborgh tot Johannes SachariasGa naar voetnoot4) wederom leeren slypen ende polysten op myn yser becken. Hy spuyght opt laetste dickwils op het becken. Seght dat het kretsen kompt omdat het sant sich met het water menght; als men dan de vyngher daerin steeckt, so blyfter sant aen hanghen; selfs is dit sant int water tussen de gront ende het oppervlack. Hy slypt geweldich langhe nadat de stoffe al fyn is, te weten totdat het coleur van de stoffe op het becken ende op den dop aent glas gelyck is, want dats een teecken dat het glas gepolyst is ende so glat alst becken selve dat altyt glat blyft, want het swart coleurGa naar voetnoot5) kompt van de gladdicheyt. Ende dan en ist noch maer | |
[pagina 396]
| |
Ga naar margenoot+ op syn AmsterdamsGa naar voetnoot1), also dat het noch soude moeten gepolyst worden op leder, etc. Opt laetste vaeght hy met de sponsy maer alleenGa naar voetnoota) de canten van het glas af om te meer stoffe te behouden. Hy en besicht maer een sponsy, dout se maer sachjens uyt, syn heele kant onder het water houdende, vaecht het becken al sachjes. Seght dat de natticheyt also het sant naer hem neempt sonder van de sponsy te laten vallen. Seght dat gins ende weder polystende op het becken, den dop te veel waggelt, segghende; ‘Niemant en kan met syn handen also den dop volgen’Ga naar voetnootb). Daeruyt besluyte ick dit wagghelen. Seght hoe meer stofte men opGa naar voetnootc) het becken blyft houdende tot opt laetste toe, hoe beter. Hy set een cruysken of streepken op het glas om te weten wat syde in de verrekycker boven staen moet, also dat syn glas oock niet gelyck goet en valle. Sic antè in meis etiam notavi. So doet de man in DelftGa naar voetnoot2) oock in de verrekycker, die ick van hem hebbe. Gins ende weer slypende, segh ick, kryght den dop groote vlucht. Ende alsmen dan de hant wilt weerom na sich trecken, so blyft het opperste of onderste dat men minst treckt (want de hant en kan men juyst in centro gravitatis niet houden), in syn verkreghen vlucht ende also helt den dop. Maer als men met den dop ronsom slyptGa naar voetnootd) ende al kleyner cirkeltjens maeckt (twelck SirturusGa naar voetnoote)Ga naar voetnoot3) noempt manûs ambitum), dan heeft staegh elcke oogenblick, om alle plaetse des circkels, veranderinghe, also dat deselfde vlucht des dops niet en continueert. Hy polyst op sonder het becken seer op te drooghen; hoe langher dat duert, hoe beter, alser slechs sop genoech is. Hy polyst op een kleyn plexken des beckens van een hantbreet of so, ende maeckt al kleyne cirkeltjens. Parvo hoc manûs ambitu forma ferri meliùs habetur; major enim ambitus lineas rectae propinquiores facit. Hy doet met syn vyngher eenGa naar voetnootf) drop waters op het glas, opdatGa naar voetnootg) de stoffe door te veel natticheyt niet en soude difflueren ende also te min sop blyven op syne plaetse, die hy besicht. Maer als hy syn vyngher int water gestekenGa naar voetnooth) heeft, so slyngert hyse af, opdatg) het sant, dat uyt het water aen syn vynger met eenen gekomen is, daer afvlieghen soude. Hy aessemt oock over de stoffe op het becken ende de dop opdatg) de stoffe gelyck vochtich soude werden. Als hy den drop eerst opt glas gedaen heeft, so stryckt hy het glas sachs over het becken om te menghen ende te voelen offer geen sant onder en is. AlstGa naar voetnooti dan niet meer en kretst, so doet hy als vooren. Seght dat hy het sop op een klyn plaetse beter byeen houden kan; ende hoe vetter sop, hoe beter gepolyst. Opt alderlaetste sleep hy tot byna drooghe, | |
[pagina 397]
| |
Ga naar margenoot+ doch sonder ruysschen, so styf dat het becken schudde, synde aen een | dick hout vast gemaeckt. Als hy afgevaecht heeft, of nat gemaeckt, so overloopt hy de stoffe soetjens om het krakende te breken of wech <te>Ga naar voetnoota) stooten ende dan allenxkens styver ende styver. Ben ontrent een uere besich om een syde te slypen ende te polysten van 1½ duym groot. Hy dopteGa naar voetnootb) met syn natte vyngher opt glas wel 5 of 6 mael eertGa naar voetnootc) gepolyst is. Om de stoffe niet al te vochtich te maken aessemt hy op laetste over het becken oft alleen over den dop. Ick slype so langhe met één hant saghjens totdat het niet meer en kraeckt, dan alleynxkens styver met twee handen. Hy polyst altyt met twee handen aen den dop; dencke dat den dop so minst waggelt. Hy en raeckt noyt de kanten van het becken op 4 of 5 vynghers na, maer ick loope int eerste allom; bevinde dat het sant dan eer ende beter breeckt. Daerna vaeghe ick met de sponsy soveel af als ick wil, ende slype int laetste al ronsom het centrum van het becken parvis ambitibus, by beurte hier ende daer, oock in ipso centro. Also houde ick de stoffe best ontrent het centrum. Als men opt laetste op een handt breet slypt, so en wort het so in langhe niet drooghe, omdat het glas daer meest altyt op is; soo wort de stoffe heel fyn, ende ick slype opt alderlaetste eenighe streecken sachjens. Slypt op verscheyden plecken van het becken alst begint opt laetste te kommen; so sult ghy best uytslypen.
Johannes Sacharias maeckt de schilderye in een doncker kamer recht met een platte spieghel, die hy in het backxken boven teghen het verhemelte horisontael vast maeckt. De reden is, omdat de radij teghen de spieghel van onder opwaerts kommende, de onderste hooghst ende de bovenste leeghtst wisselt. Als men veel bolle glasen van deselfde bolte in verscheyden gaten van de veynsters stelt ende dan met soveel spiegelkens de vergaerpunten alle op het pampier byeen doet kommen, te besien of dat niet meerder claerte bybrenghen en sal, ende aldaer een hol glas stellende, een beter verrekycker sal maken.
Als een bol glas scheuns staet, so nadert het vergaerpunt eo modo quo radij extremi in lente convexâ antè concurrunt quàm medij, quia incidentia est obliquior. Als een platte spiegel scheuns staet, so siet men daerin beter alle dynghenGa naar voetnootd) dan andersins, maer sy moet van metael syn, dat niet en verdobbelt. Also siet men dat een geslepen glas, noch rauw synde, daer men niet in spiegelen en kan, scheuns gehouden synde, alles vertoont. Vide an etiam hoc ad radiorum coactionem quid possit. | |
[pagina 398]
| |
Ga naar margenoot+
Johs Sacharias seght dat hy van begin tot het eynde een glas op een yser becken slypen ende polysten kan ende dat hy so de beste maecktGa naar voetnoot1). Doch doet het selden, omdat het moyelick is, want het sant self wort vochtichGa naar voetnoota) van syn sweetende handen, sodat hy het somers niet wel doen en kan. Als hy het doet, ende dat het sant door de vochticheyt begint te kleven, so maeckt hy het wat warm,
Om een bol glas te slypen dat het na de canten toe wat platter sy dan in de midden ende also een hyperbole gelycker worde, doet soGa naar voetnoot2): Alst al geslepen ende gepolyst is, so spant een laken styf op een plat bort ende maeckter een rondt gadt in de midden, half so groot als u bol glas is. Daerna vest u bol glas onderaen een drilleGa naar voetnoot3), ende drilt also dat het center des glas altyt sy recht over het center van het gat; so en sal het midden des glas het laken niet raken maer alleen de helft nae de kanten toe. Op het laken dan tripoly of potey vochtich gedaen ende drillende, sal het glas, daer platter worden. Kondt het gat maer het ¼ so groot maken, | als het glas ende een rinck op 2 of 3 van laken legghen, platter ende platter na de kant toe, so sal het glas worden volgens het laken, dewyle voor desen gesien is dat het glas met polysten op laken een weynich af neempt; ende men heeft maer een weynich te doen. Daerom, als ghy wat gedrilt hebt, proeft telkens op het pampier in een doncker kamer ofGa naar voetnootb) het beter geworden is.
Als ghy geen sop of stoffe genoech en hebt opt laetste, so neempt een stick van een horen, gelyck in de lanteerne staet, op de manniere van de schilders als sy haer verwe breken ende stryckt al de stoffe des beckens daermede naer de midden toe. Ofte neempt een leer ende vaeght het altemale daermede na het centrum des beckens; so hebt ghy soveel stoffe als ghy begeert.
De scrabben kommen int glas niet terwylen dat het sant onder den dop rolt, maer als het sleept ende datter dan wat grofs onder is, alGa naar voetnootc) ist al so heel grof niet oock; want het glas kleeft dicht aen het becken ende is vast door de modder ende het sandeken daeronder; cleeft daer oock also dat het niet rollen en kan, maer moet voortschuyven. Hieruyt volcht als men op een becken, daer veel sop op gebleven is, een weynich fyn sant stroyt, ende also gaet op een nieu slypen, so sullender lichtelick schrabben in kommen. Daer vaeght het becken eerst wel schoon af eer ghy begint. | |
[pagina 399]
| |
Ga naar margenoot+ vol nat schuersant. Daermede sleep ick totdat het glas alom gerocht was, doch vaeghde ick met een natachtighe sponsy het becken wel half af, de midden niet vagende, maer ronsom den boort. Daerna sleep ick wederom het becken geheel deur totdat het eerste uerglasGa naar voetnoota) uyt was, synde ⅛ van een uere. Doen sleep ick op een hol beckentjen de kanten aen het glas. Daerna vaeghde ick wederom het becken half af ende ginck wederom slypen, niet over het geheel becken, maer ontrent de midden totdat het 2de uerglas van ⅛ uers uyt was. Doen vaeghde ick het wederom af datter maer een ¼ stoffe op en bleef ende begon doen met twee handen te slypen, ende allenxkens wat styver te douwen, doende also totdat het derde uerglas uyt was, somtyts de stoffe ronsorn wat afnemende. Daernae maeckte ick de stoffe noch al kleynder, doch ver genoech latende ende allanx hoe magerder, tot dat het 4e glas uyt was ende dan wast gepolyst. Ick bevinde dat al polyst men veel langher, dat het daerom niet te klaerder en wort.
De schrabben en kommen niet als men met sobere handen begint te slypen, want dan en kander geen sant onder gelyck te vooren, veel min als men styf polyst. Bevinde oock datter opt laetste veel te veel sop wesen kan, want daer schuyltGa naar voetnootb) licht wat onder, dewyle het glas niet dicht genoech aen het becken kommen en kan. Als ick met gebroken sant, ende dan deur mynen neusdoeck gesift, slype, so ist glas altyt vol scrabbekens; ofte omdatter alte veel stof opt becken komt daer het grove terstont onder schuyft, of omdat het becken noch vet synde van de voorgaande slypen, het grove daerin gaet sitten ende en kan niet breken |Ga naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Johannes SachariasGa naar voetnoot2), als ick begonnen hadde te slypen ende versocht dat hy het voort af doen wilde, antwoorde, dat ick voortgaen soude, ende dat syn handelinghe juyst met de myne niet overeenkommen en soude.
Nadien dat opt laetste int polysten door de stramheyt parvi ambitûs int slypen gemaeckt worden ende dat daerdoor de midden gerocht wort, so ist goet van eersten af magnos ambitûs te maken. So sullen de plaetsen verst van het centrum meest afnemen, ende opt laetste het centrum terdeghen gerocht konnen worden. Dencke dat hy daerom int eerste al ovael slypt, jae int polysten selve; want hoe | |
[pagina 400]
| |
Ga naar margenoot+ rechter, hoe de kanten best gerocht werden. Anders, als men altyd cleyne ambitûs maeckt, also dat men opt laetste niet veel kleynder maken en kan, so en raeckt het midden niet; want door de kleyne ambitûs ist midden alreede byna gelyck het becken. Ende alst dan so stram gaet, so stoot den dop meer ende buyght hem naer het hellen, hetwelcke maeckt dat het centrum aen het becken niet en kompt.
Om int midden sowel te polysten als aen de kanten, moet het midden so styf steunen als de kanten. Want als de kanten maer vast en staen, gelyck ick in groote glasen gewoon ben te doen, so buyght het glas int midden wat in, alsmen sterck douwt. Men mocht oock int midden harder materie stellen dan aen de kanten, als yser of steen ende aen de kanten hout etc., om also int midden best te polysten. Daerenboven, als ick met een stock op het midden van den dop uytGa naar voetnoota) den polus (centrum corporis)Ga naar voetnootb) vant becken kommeGa naar voetnootc), so sal het midden, styver geperst wordende dan de kanten, genoech polysten.
Als men intGa naar voetnootd) eerste, ende so voorts tot bynaeGa naar voetnoote) opt laetste, magnos ambitûs maeckt, so wort het glas een weynich bolder dan het becken; ende het midden rakende, so en raecken de kanten so juyst niet, Ende dan gebeurt het dat int polysten het glas wel voortschiet ende so niet en kleeft als wanneer de kanten meest raecken; sodat men maer sachjens en hoeft te polysten, selfs totdat het becken heel drooghe is. Schuyft het glas alvoort, alGa naar voetnootf) ist glas oock al seer groot.
Men moet int polysten niet loopen met de gemaeckte stoffe vant becken, daer men van het begin tot het eynde niet op geslepen en heeft, want het becken kryght strepen van het sant alst noch grof is; ende al vaeght men het sant daer af, so en gaen de strepen daerom niet uyt. Als men dan op sulcken plaetse geraeckt, so blyft het grofste van de polyststoffeGa naar voetnootg) in die strepen sitten; ende als men dan na behooren styf douwt, so kommender die fyne streepkens van int glas. Maer als men op deselfde plaetse des beckens altyt blyft slypende, so gaen de eerste strepen uyt ende daer kommender fynder ende fynder, totdat de stoffe, fynder ende fynder wordende, het becken oock glat wort. Daerom en moet men int eerste niet te veel sant daerop doen. Want als men daer veele daervan vaeght eert fyn is, so en is de reste niet bestant om de strepen vant becken, door het eerste sant gemaeckt, uyt teGa naar voetnooth) slypen ende polysten. So salt dan best syn in de midden tot op laetste toe te slypen ende een weynich stoffe ronsom te laeten ende telcken deselvighe sachjens na de midden toe te kryghen, d'een met d'ander menghende. |
Als men opt laetste gins ende weer polyst, so siet men dat al de fyne streepkens | |
[pagina 401]
| |
Ga naar margenoot+ recht worden. Als men ambitibus gaet, so synse ront; dats een teecken dattet becken niet glat genoech en is, ofte datter wat peck of glasbryselinghen afgevallen syn. Stryckt dan daerover met de muys van u hant ende vaeght die af als de stoffe byna drooghe is. Ende als ghy weer slypen wilt, so aessemt daer op; kont hieruyt mereken of u glas met het becken wel overeenkomt, aen het licht uytgaen ende veranderen van de scrabbekens, hoe sachjens ghy oock polyst. Om int becken maer kleyne streepen te maken, die licht uyt gaen, so slypt int eerste met het grof sant heel sachjens. Also en konnen de strepen niet diepe syn; ende het sant fyn wordende ende ghy styver douwende, sullense verdwynen.
Dat men kanten aan het glas slypt, kan oock syn omdat andersins, als den dop eens helt, met de kant op het glas groote ende diepe strepen gemaeckt worden, daer het sant in blyft sitten.
De strepen in het becken hebben oock kleyne randekens, also datse oock sonder sant strepen int glas malien konnen. Daerom polyst opt laetste op sulck een plaetsken van het becken dat gheen streken en heeft. Het schyndt goet te syn datmen het glas, eer de kanten op een holder becken afgeslepen syn, so op het becken slypt; want dan schuert het stercker al het stof af, dat door het voorgaende polysten aent becken geplackt is.
Als men int alderlaetste gins ende weer sachjens polyst, so gaen de ronde strymkens wel uyt, omdat men, gins ende weer gaende, altyt deselfde stoffe aentGa naar voetnoota) becken hout. Ende also wort sy niet gemeynght met grover. Als de strymkens alom uyt gaen, dats een teecken dat de forme vant becken wel gehouden is, behalven datmen weten moet dat de stoffe, hoe weynich daer oock op is, juyst niet pertinent allom gelyck op het becken licht. Want het glas en raeckt het becken selve niet.
Alst glas het becken selve raeckt, so schynt het so te stooten als offer sandekens vast int becken staken, Twelck, acht ick, anders niet en is dan de ongelyckheden der kleene deelkens van het yser, twelck de striemkens maeckt. | |
[27 oktober 1634]Den 27en Oct. 1634 sleep ick met 3 styve armenGa naar voetnoot1). Te weten den dop was een houte schyve; int midden stack het dopken door een gat, hetwelck daerin met peck ende harst vast gemaeckt was. Aen de kanten van de schyveGa naar voetnootb) hadde ick 3 metale knoppenGa naar voetnoot2) geplackt, even wyt van malkanderen. Eer ick het dopken, daer het | |
[pagina 402]
| |
Ga naar margenoot+ glas onder aen was, in het gat stack, hadde ickt opt becken al geslepen, ende leyde de schyve met den 3 knopkens op het becken ende stack dan den dop los int gat, ende goot ronsom warme cement ende liet het also opt becken staen styven. Als ick nu polyste, bevondt ick, principalick opt laetste, dat alles teghen het becken d'een tyt beter sloot dan d'ander tyt, ende altyt eveleens als de schyve op hetselfde geweste stondt. Waeruyt ick besluyte dat myn becken niet pertinent spherael en is, omdat ick altyt inde midden slype ende met kleyne glaeskens, die het niet alom gelyck maken en konnen. Slypt dan eerstGa naar voetnoota) u becken met een steen grooter dan u becken. |
Met nat sant slypende kommender strepen int becken ende met droogh sant gaense wederom uyt, omdat het droogh sant rollende puttekens maeckt; het nat sant, meer slepende, maeckt scrabben omdat het so aen het becken kleeft. | |
[30 oktober 1634]Den 30en Oct. bevonden, dat, alsmen de stoffe aen het becken laet drooghen terwyle men polyst, sy so vast aen het becken plackt, datse, nat gemaeckt synde, daer niet van en gaet; maer als men dan wederom gaet polysten, so wort de midden van het glas eerst klaer, omdat de stoffe, ontrent het centrum van het becken (hetwelcke hol is), horisontaelder ligghende dan de gront des beckens, ende ontrent het centrum hoogher synde dan het bloot becken daer ronsom, so en konnen de kanten so wel niet gerocht worden, maer het midden des glas schuert af, als bolder synde dan de stoffe des beckens hol licht. Men siet oock als het polysten des middens vant glas door de aengepackte stoffe kompt, dat het niet circulariter in de middens en polyst, maer confuys, hier meer, daer min, met hoecken etc., twelc geschiet omdat de stoffe ongelyck licht ende het glas, daerover glyende, dan hier, dan daer helt, daer geen stoffe en is, ende daer de handt meest dout. Daerom slypt ende polyst altyt dat de stoffe van eersten tot den laetsten so vochtich blyft, dat se door het polyst gelyckx met het becken geduerich geperst kan worden. So kompt het glas met het becken overeen.
Int slypen van een glas hetwelcke op hetselfdeGa naar voetnootb) becken gepolyst is, siet men dat de midden aldereerst gerocht wort. De reden is, omdat het glas, op het grof sant gemackelick rollende, niet en stoot, ende blyft also altyt met het becken paralleel. Maer int polysten, als men de stoffe tay heeft, so stoot het glas, also, dat het glas achter min of meer ryst; ende also wort het voorste eynde voornamelick gerocht, sodat men siet dat de randen altyt eerst blyncken. Om dan te maken dat het heel glas seffens polyst, so slypt vantGa naar voetnootc) glas eerst opt becken de santputtekens uyt. Daerna magnis ambitibus, totdat het aen de kanten begint te blyncken. Vaegt dan al het sant af ende doet er nieuw op, ende slypt | |
[pagina 403]
| |
Ga naar margenoot+ met een ander glas totdat het sant so fyn is dat het begint te kleven ende t'glas te stooten. Neemt dan weer u eerste glasGa naar voetnoota) ende slypt magnis ambitibus ende sult sien dat hetGa naar voetnootb) glas eenen grooteren blynkenden rant kryghen sal. Daerna noch eens afgevaeght etc, sal ten laetsten de midden ende de kanten gelyck blyncken. Gaet dan al polystende, voort, de ambitus alleynckskens verminderendeGa naar voetnootc) ende al sachjens, sonder veel stooten, polystende, totdat het klaer genoech is. | |
[1 november 1634]Den 1en Nov. 1634 sleep ick een glas van 3 duym breet ende polyste het op myn ysere becken; ende bevondt, dat het wel eenen halven voet verder schilderde dan de klyne, van 1½ duymGa naar voetnoot1). Dats een teecken dat de groote glasen de forme van het becken beter houden, want sy en konnen so niet lichten, noch wagghelen, ende vervatten meer plaetse op het becken, als voor deseGa naar voetnoot2) geseyt is. Het was daerom oock beter dan de klyne, ende nochtans en polyste het niet allom gelyck alst behoorde.
Als men rectâ lineâ over het midden polyst, so blyft de stoffe op het midden vant becken geplackt, omdat het midden weynich gerocht wort. Ende al wort, also doende, het midden vant glas oock klaer, evenwel en ist niet goet, want het glas heeft een ander forme dant becken, omdatGa naar voetnootd) int midden het yser so dichtby niet en komt als een weynich van daer, na de canten toe. |
Aen al dit schryven ende wryven an dese sake siet men hoe moyelick het is een ambacht by syn selven perfect te leeren. Ick hebbe verscheydenmael sien slypen ende selve by de meesters geslepen, ende al gevraecht, dat ick doen wilde, ende thuys gekommen synde, hebbe ick altyt noch meer te vraghen. De reden is, omdat ick alleen moet vinden in korten tyt, dat in so veel jaren van hant tot hant geinventeert is. Ende dat leeren de jonghers van de meesters door usantie, een jaer of 2 aen het ambacht blyvende.
Als men sagjens polyst ist byna gelyck of men sonder dop polyste, alwaer de forme des beckens beter gehouden wort dan met een dop. Hoe natter de stoffe is int polysten, hoe gelycker de stoffe op het becken onder het glas light. Int laetste wort het midden vant glas oock wel klaer, alGa naar voetnoote) wast rechs te vooren noch doncker, omdat men dan sachjens ende parvis ambitibus gaet.
Johs Sacharias seght, dat een glas maer op één syde geslepen synde ende effen so verde schilderende als een ander, dat op beyde syden geslepen <is>Ga naar voetnootf), het eerste | |
[pagina 404]
| |
Ga naar margenoot+ beter te syn. Puto dat te geschieden omdat de platte syde van een spiegel is, die int slypen groot was, ende so is de platte syde naer advenant beter dan dander, ende syn beter naerdatGa naar voetnoota) de spiegel goet of beter was.
Het diaphragma in de verrekycker en is maer om veel dynghen seffens te sien, want men siet dan elcke sake door een ander deel des bols glas. Anders ist eveleens alsof men het bol glas so veel klynder maeckte.
Als sant begint fyn te worden, so moet ment so nat maken dat het glas het yser raeckt ende also daer tegen stoot, opdat de kanten wat afschueren souden eer sy polysten. Dan sal de midden beter gerocht worden opt laetste.
Als men int begin vant polysten styf dout ende magnos ambitûs maeckt, so polysten de kanten wel, maer het sant wort strackx so fyn dat het gheen macht en heeft op de midden.
Men moet het glas de oprechte forme doen hebben eer het sant al te fyn is. Want als men polyst ende datter hier of daer mist op gebleven is, dat is <een teecken>Ga naar voetnootb) dat het op sommighe plaetsen in de midden of aen de kanten niet wel uytgeslepen is. Men siet dat hoe langhe men polyst, het glas en wort daer niet klaer; ende is omdat het sant so fyn is dat het niet meer soveel af en schuert dat die mist, dat is die puttekens, uitgaen.
Als men int polysten is, so vaeght men dickwils de stoffe ronsom het centrum af met de sponsy. Dat dient, onder andere, om de midden vant glas oock te polysten. Want als de kanten van het glas over dit afgevaeghde kommen, so en rakense noch stoffe noch yser, ende het midden blyft altyt op de stoffe ende wordt dierhalven meer ende dickwilder gerocht. Als het glas groot is, meught so doen over de kanten van het becken, meer of min, naerdatGa naar voetnootc) het van noode is; want dat over het becken steeckt en raeckt niet, maer de midden en kompt er noyt over. Doch het glas soude beter syn alst altyt opt becken bleef ende allom altyt gelyck rocht, daer men na staen moet. Anders so blyft int eerste heel opt becken om de kanten te schueren; int laetste stoot de kanten over het becken om de midden te polysten. |
Slypt ontrent de kanten vant becken magnis, ende telkens in de midden parvis ambitibus, so sal het midden vant glas oock gerocht worden. Ende dewyle het midden vant becken best is, so sal het midden van het glas oock best syn, oock omdat het parvis ambitibus gepolyst sal syn. | |
[pagina 405]
| |
Ga naar margenoot+
Als de stoffe redelick nat is, so kan menGa naar voetnoota) sachjens polysten ende dan wort het midden des glas oock gerocht, ende het glas gelyck de forme des beckens oock beter.
So nauw luystert het polysten, dat als ick int midden van den dop, dry duym breet ende een duym dick synde, met myn hant douwe, dan polyst het midden vant glas eerst.
Als het grof sant ten naestenby gebroken is, so en kommender in het glas niet meer so diepe putten als te vooren, omdat het glas nu so veel dichter aent becken kompt. Ende indiender noch eenighe grove sandekens syn, die en kommen daer niet onder, maer worden wechgestooten; ende sooder eenighe beginnen onder te geraken, die breken al eer sy int midden kommen, omdat het glas nu al <te>Ga naar voetnootb) vast aent becken begint te kleven om van so weynich sandekens te kunnen gelicht worden; maer aen de kanten licht het glas wel een weynich door het wagghelen van den dop.
Om de midden vant glas wel te polysten, soo sedt, als ghy eerst begint te slypen, op den dop eenen hooghen top ende maeckt die daeraen vast met eenen schroeve. Ende als ghy polyst, so schroeft die top wederom af. So sult ghy u hant leegher moeten houden, ende also en sal den dop so niet waggelen als int eerste. Daerom (acht ick) hebben de slypers hooghe doppen om de hant int eerste hooghe ende int laetste leeghe te houden. Hoe grooter het glas is, hoe min dat het waggelt, tsy int eerste of int laetste. Daerom is daerin te min hooghte van noode, ja het glas kan wel so groot syn ende de hant so leeghe, dat het slypen ende polysten gansch gheen veranderingh en geeft. Ende dats best.
Als men met hetselfde sant het glas wel uytwercken wilt, so moet men al saghjens slypen; want als men styf douwt, so wort een partye strax fyn ende tglas kompt so dicht aen het yser dat het de grove sandekens van sich doet uyt het becken. Ende also en wort alles niet gebesicht; maer sachjens slypende, so wort alles van langerhant fyn. Elck sandeken doet syn werck. Als men eerst met droogh sant slypt, so fyn als men kan, ende dan, datselfde nat makende, daermede polyst, so en kommender gheen strepen int becken, want het droogh sant en maeckt gheen strepen, nochte oock het nat fyn sandt.
Als men gheen kanten aent glas en slypt, so en polyst de midden niet wel, omdat het glas met syn scherpte te seer stoot teghen het yser ende stoot al de stoffe | |
[pagina 406]
| |
Ga naar margenoot+ wech datter niet bysonder onder tglas kommen en kan. Daerom maeckt de kanten flauw, dat is te segghen slypt u kantenGa naar voetnoota), eer ghy het gaet polysten, op een ander becken, dat so heel veel holder niet en is als daer ghy het op polysten wilt.
In groote glasenGa naar voetnootb) stelt eenen kleynen dop int midden. Dat sal syn offer flauwe kanten aen geslepen waren als gy styf dout int polysten, want dan sal den rant wat oplichten.
Tusschen den geslepen kant ende de rest vant glas is de plaetse niet kantich, maer wat bolachtich, want dewyle doort slypen den dop wat waggelt, so slyt het cantighe af. Ende de bollicheyt van dien plaetse neme ick tusschenGa naar voetnootc) de bolligheyt van beyde, dat is, so bol niet als de kant, maer bolder dan het glas selve. Dat maeckt, dat het glas wel schuyft ende de stoffe daer wel onder gaet, tamquam per cuneum.
De plaetse vant becken, daermen op polyst, blyft seer langhe nat ende daer ronsom wort het drooghe; daerby kompt dat hetGa naar voetnootd) glas, hoe verder vant midden, hoe eert polyst, want daer stoot het meest daert drooghe is. Daerom gaet met u glas over dat drooghe naerGa naar voetnoote) het midden ende polyst daerom in u midden. Anders blyft het onder de midden altyt al te droogheGa naar voetnootf) ende en kan so wel niet polysten. Daert drooghe wort ist bultachticher, omdat vooreerst de stoffe daer geplaeckt is; ende het glasGa naar voetnootg), daerover loopende, brenght ooc stoffe mede. So wort het hoogher, voornementlick als men dickwils daer maer lichjens over en loopt. Het becken selve kan hier of daer wat bolachtiger syn, omdat het met een kleyn dinck geslepen is, twelck overal niet seffens raken en kan. Daerom, die een goet becken hebben wilt, die slype het sachjens met een steen etc., veel grooter alst becken, gelyck voor deseGa naar voetnoot1) geseydt is. | |
[8 november 1634]Den 8en November heb ick een glas, dat heel dun was, in diameter synde ab, aen den dop cdefGa naar voetnoot2) met peck ende harst vast gemaeckt, ende op myn ordinare wyse geslepen ende gepolyst. Dan bevont dat int midden, ontrent soveel als gh int ronde, het glas doncker ghebleven wasGa naar voetnooth), maer ontrent c ende d wast alderclaerst. De reden is omdat c ende d alderstyfst gedout hebben geweest, want het glas dun geweest synde, heeft gh inwaerts geboghen. Want al was gh also wel dicht aent hout als cdGa naar voetnooti), also het sacht hout was, so heeft het konnen wycken gelyck | |
[pagina 407]
| |
Ga naar margenoot+
een sponsy; maer cd niet, omdat myn vyngher daer so dicht aen ware also datter
Fig. 72.
soveel spacy niet en was, ende omdat door de dunte vant overschietende glas al het stooten teghen de convexiteyt des beckens op c ende d aenquamGa naar voetnoota). Ende ick douwde daer, ende de vingher syn verder van het centrum, sodat het inwaerts buyghen kon. Daerom sal ick nu op cd eerst een styf glas placken ende dan ab daeraen doen. Men kan oock ab van yser maken ende het glas lm daerGa naar voetnootb) onderaen doen, ja lm oock van yser <maken>Ga naar voetnootc) ende opt glas daeraen doen, naerdatGa naar voetnootd) men siet dat d'een of d'ander plaetse meer of min polyst. |
Als ick een grootachtigh glas op myn becken al gepolyst hebbe, also dat de midden vant glas noch wat mistachtich blyft, ende dat ick daer het glas, op denselfden dop staende, gae slypen, so is de midden altyt eerst gerocht. Waeruyt blyckt dat de midden inderdaet meer uytpuylt ende bolder is dan de reste; maer door het stooten ende styf douwen ende de sachticheyt van den dop, kan sy meer wycken. Het gebeurt oock dikwils int verslypen, dat het glas, behalven in de midden, nu hier, nu daer gerocht wort ende niet circkelswys, twelck een teecken is dat het int polysten ongelyck afgheschuert is. Daerom niet eer en sal de manniere van polysten perfect syn dan als int verslypen de glasen allen gelyck gerocht worden, of ten minsten circkels-wyse toe- ende afnemen. Maer nadien men siet, dat myn aldus gepolyste glasen even wel goet syn, ende beter, dan op laken gepolyst, dats een teecken dat, als men opt yser polyst, veel puttekens uytgeraken door het styf douwen, die anders blyven staen, ende dat die | |
[pagina 408]
| |
Ga naar margenoot+ fynicheyt van slypen meer goet doet dan de ongelyckheyt van polysten quaet doet. Dat is: in de glasen, op laken gepolyst, blyven soveel puttekens staen, datter soveel stralen terugghe stooten dat de reste, die in één punt vergaderen, so weynich blyven dat door een glas, dat opt becken gepolyst is, meer stralen gaende, al en syn se so perfect nietGa naar voetnoota) vergarende, nochtans om de menichte wille meer in één punt kommen dan doort voorschreven. | |
[14 november 1634]Den 14en Bov. 1634 hebbe ick myn becken vast gestelt, ende eenen stock van ontrent 4 voet lanck (want op sulken center is myn becken gemaeckt) in het centrum van de sphaera van myn becken gehanghen, so na als ick konde. Den stock was eenen haselaer, also dat se buygen kondeGa naar voetnoot1). Als ick dan met myn handen alleen het glas van 3 duym so verde gebracht hadde dat het maer te polysten en was, stelde ickt onder dien stock ende schroefde (want int centrum van de sphaera was een schroeve als voor deseGa naar voetnoot2) geseyt is), so styf als ick goet dachte, ende hielt myn handt aen den dop, hoevende nu niet te douwen, want de stock perst genoech (gelyck ick wel hebben hooren segghen dat de spiegelslypers doenGa naar voetnoot3), doch en weet niet dat se schroeven besighen, noch den stock in centro stellen, want de spiegels syn plat), so bevont ick dat int eerste het glas wel gelyck begoste te polysten, maer int laetste bleef de midden doncker ende de kanten werden claerst. Daerom stelde ick myn becken eenen duym hooger, also dat my docht dat de stock, tot aen het becken kommende, korter was dan den halven diameter, want sy en rocht de kanten vant becken so seer niet als de midden. Doen sach ick dat de midden vant glas eerst gepolyst wert, de kanten donckerst blyvende. De reden is, omdat den dop, al en isse niet vast om den stock, evenwel den stock volghende, alst glas uyt het center vant becken kompt, danGa naar voetnootb) so styf niet gedouwt <wort>Ga naar voetnootc) So en kant t'glas dan niet stooten, ende het midden vant becken werckt meest, daer tevoor het midden minst gerocht wert |. Ick achtte oock dat het niet eveleensGa naar voetnootd) en is, waer men de handt aen den voorsseyde stock houdt, dicht by den dop of verder daer af.
Als ghy wilt proeven hoe langhe ghy wel slypt, so verslypt u glas met het eerste, dat is het grove sant. Ende indien ghy siet dat het gelyck afneempt, dat is allom seffens gerocht wort, dats een teecken dat het dusverre wel gegaen hadde.
Als het becken hoogher staet dan den halven diameter, so moet men maken dat | |
[pagina 409]
| |
Ga naar margenoot+ men buyten de midden vant becken niet en polyst, anders salt stooten daert na de midden toe gaet, nadien dat de midden aldernaest by het centrum is. Ende also menGa naar voetnoota) het becken juyst so nauwe niet stellen en kan dan het midden pertinent wel staet, so voelt men int polysten waer dat het stramst gaet. Daer moet men rekenen de midden te syn. Als den stock db effen so lanck is gelyck den halven diameter vant becken abc, Fig. 73.
dan valt de kracht of persinghe altyt in de midden van den dop klm. Maer als de stock fg korter is ende den dop uyt het midden vant becken, so en valt de persinghe niet in g, maer in i, also dat de kant vant glas, die verst vant midden is, best polyst. Ende als de stock eg langer is, dan valt de persinghe in h, also dat de kant vant glas, die de midden naest is, meest polyst. Hieruyt moet volghen dat ghy van eersten af u glas met den stock slypende, het glas wat bolder wort dan het becken, voornementlyck indien ghy verre vant midden slypt. Daerom, als ghy polystende alleenelick int midden blyft, so sal het midden vant glas eerst polysten, tsy den stock korter of langher sy dan den halven diameter. Maer als ghy eerst sachjens, tot opt polysten toe, alleen met u handen slypt, so en kant met den stock int midden niet polysten, omdat het altyt bolder wort, tensy dat het juyst op syn lenghde staet. Om dit juyst so te kryghen machmen de glasen telckens proeven ende het becken dan hoogher, dan leegher, stellen, totdat de glasen alderbest syn. Hoe langer men een glas met de hant slypen mach, eer ment onder de stock sedt, hoe beter het syn sal. Maer als fg, dg, eg vast is aen den dop, so wort het glas aan f g bolder aent becken ende ten laesten en worden de kanten vant becken niet gerocht. Ende aen eg wort het platter ende ten laetsten en wort de midden vant becken niet gerocht. Dit moet dan oock in consideratie kommen om te weten waer men slypen ende waer men polysten mocht om allom seffens ende gelyckGa naar voetnootb) claer te worden |. | |
[pagina 410]
| |
Ga naar margenoot+
Men moet oock letten op hetgene datter gebeurt als de stock loshangt, twelck is int eerste; ende alse reutelt, twelck daerna is; ende alse styf teghen den dop perst, twelck is int laetste. Alse so los hangt dat men se met de hant neer treckt, dan is de stock beneden het centrum; ende alse perst, dan boven; alse slynghert, dan waggelt den dop. Gaet met u glas op alle hoecken des beckens ende merckt op, wat syde het meest afneempt, ende polyst; keert dan daer de mistighe syde. Ende als aen de kanten te vroech polyst, gaet dan op eenen anderen hoeck des beckens, totdat het by beurte al gelyck claer is. Omdat het midden so qualick klaer te kryghen is, daerom acht ick dat de ordinare slypers op laken polysten, twelck, ongelyck synde ende voos, konnende ingedout worden, maeckt dat het glas lichtelick allom gerocht wort.
Als ick den dop met het glas keere, so bevinde ick dat het slypen somptyts lichter somtyts harder gaet. Dit kan oock syn omdat het glas niet juyst net op den dop gestelt is, maer hier of daer wat verder uytsteeckt.
Het stooten en is anders niet dan als het glas styf teghen het becken kleeft, also dat het niet wel voort en wil. Als ment dan met gewelt voortschuyft, so licht het achter een weynich op van den gront ende het voorste stoot teghen het becken ende polyst meest. Waert dat men so wel trock als men steeckt, so soude het voorste meest lichten ende het achterste styfts slepen.
Als men vroegh genoech begint styf te douwen, so en kommender int glas so gheen fyne streepkens. Want al het grove wort verder uytgedreven van het klevende glas, ende wort telckens met de sponsy ronsom afgevaeght.
Als de sponsy natachtich is, dan neemtse het sant best aen sich, ende het becken wort suyverst.
Om in de midden eerst te polysten, moet men int eerste styf douwen dat het veel stoot ende int laetste sachjens polysten.
Hoe grooter glas ofte hoe wyder de armkensGa naar voetnoot1) vaneen staen, hoe min het stoot, want ten kan dan so wel niet lichten.
Als ick met 3 armkens 1) wel styf beset, polyste, so bevinde ick dat ick die sus keerende, het glas aen de eene syde claer wort; ende als ick se anders stelle, wort | |
[pagina 411]
| |
Ga naar margenoot+ het aen een ander syde claer, ende op eenighe stellinghe alleen in de midden. Dats een teecken dat myn becken niet perfect sphaerael en is, synde met een cleynder slypsteen gemaeckt. Daerom gebeurt het oock dat de slypschyve, daer de 3 armkens onderaen syn, op deen stellinghe wuppert, ende op d'ander sluyt se vast op het becken. Hoe verder de armkens vaneen staan, hoe minder het stoot; de myne staen ontrent 5 duym vant centrum des dops. Oock hoe swaerder den rant van de slypschyve is. Ick stelle op de 3 dopkens op elck een loot van een pont gewicht ende in gelycke forme. |
Omdat <men>Ga naar voetnoota) het glas, dat men op een becken slypt, qualick op hetselfde becken polysten kanGa naar voetnootb) alst glas groot is (omdat het so stoot), so machmen noch een ander bedken maken dat een weynich vlacker is, totdat men siet dat het geheel glas allom gelyck polyst. Also heb ick desen 24en November tgene ick op myn ysere becken geslepen hadde, op myn metale becken gepolyst. Ofte men mach tglas by beurte dan op het een becken polysten, dan op het ander, naerdatGa naar voetnootc) men siet of de kanten of het midden claerst worden; ende houden het sop even fyn. Of ist niet even fyn, daer grofst is int begin wat sachter polysten.
Als ghy uwen dopGa naar voetnootd) telckens warm maeckt over een kole viers, of dat ghy een koolken onder u becken leght, so kondt ghy het sant al veel fynder slypen eer ghy het nat maeckt.
Als ghy u becken schuert met eenen grooten platten steen, so bevindt ghy dat de steen, in de midden vant becken synde, styf kleeft; ende als ghy hem voort steeckt na de canten toe, so ontschiet hy u subitelick; maer noch voorder gaende, verder over de kanten, so kleeft hy wederom styver. Dat soude konnen syn omdat de stoffe in de midden vergaert. Als de steen dan int midden vant becken is, so ist midden van de steen wel op de gladde stoffe, maer de kanten van den steen ligghen byna op het bloot yser; maer als men de steen so verde van het centrum steeckt datter al een deel over de kanten vant becken is, so wint het gladde deel, want dat oversteeckt ende hout niet teghen; maer alsGa naar voetnoote) de steen dan al over de midden is, so verlaet se een groot deel van de gladdichyt ende de proportie van kleven wort wederom meerder. Ofte omdat het voorste eynde, al voorby het centrum des beckens synde, teghen de hooghte des beckens int schueren gestooten wort, twelck verandert als de steen oversteeckt ende voorby het centrum met syn achterste kompt.
Als men ras slypt, so wagghelt den dop meer; want de vlucht grooter synde, | |
[pagina 412]
| |
Ga naar margenoot+ wordt so oock langher behouwen ende dringht stercker voort, als men de handt wilt keeren.
Als het becken vol strepen is, dan schynt datter min scrabben int polysten in het glas kommen, omdat het grove tusschen de strepen in valt ende het glas en raecktGa naar voetnoota); maer de toppen ende ruggekens van de strepen, dewelcke, gheen sant synde, en scrabben niet; maer datter met wryven afgaet, is so sacht alst wesen moet om te polysten. Daerom kont ghy u gheheel becken allom doen vylen met een fyne of grove vyle, gelyck ghy bevint best te syn, allom even diep ende degelyck, om het becken niet ongelyck te maken. Daerom, eer ghy u glas daerop polyst, meught het becken met een steen etc., die breet is, sachjens een weynich over slypen. Over dese streken sal u glas gemackelicker sonder soseer te kleven, overloopen, want ten raeckt op soveel plaetsen seffens niet. Maer alst becken heel gladt is, waerder een sandeken schuylt, dat en kan nergens wycken, maer blyft tusschen het harde yser ende glas, ende moet so nootsakelick schrabben. |
Als u becken niet heel goet en is ende dat het schueren te langhsaem toegaet na u sin, so doet telckens u becken overvylen ende schuert dan met steen etc. die strepen uyt; ende dan weerom etc., principaelick vylende daer ghy siet dat het becken int schueren meest gerocht is. Want daer sullen de vylselen eerst uyt syn. Al meyndt men dat int schueren ende slypen het becken allom gelyck gerocht is ende daerom perfect, so bevint men int polysten met 3 armkensGa naar voetnoot1), dat het op d'een syde lichter gaet dan op dander syde. Daert lichter gaat, daer syn aen de 3 armkens daelenGa naar voetnootb); daert stram gaet, heuvelen; ginder is de midde te hooghe ende hier te diepe. Dit bevindende, moet noch al vylen ende schueren. Al en is u becken niet heel goet, kont evenwel al proevende 3 plecken vinden, die met de midden overeen kommen ende daerop blyven slypen ende polysten, de armkens verwisselende oft noch wat scheelde. Proeft also d'een plaetse voor ende d'ander naGa naar voetnootc). | |
[1 december 1634]1en Dec. hadde ick myn becken geheel gladt doen schueren met hout ende sant; het hout was een breedt bort, de bolle <syde>Ga naar voetnootd) op het becken passende. Maer het glas int polysten bleef in de midden doncker, apparentelick omdat door het kleven de stootinghe, ende also oock de wagghelinghe, te grooter was; ende daertGa naar voetnoote) klaer wert, wast vol schrabben om de reden voorseyt. Ick hadde dit slypen begonnen met fyn sant, fyn gesift. Daerom begint met grof sant, so kryght ghy strepen. Misschien dat de slypers dat daerom so doen, onwetende. | |
[pagina 413]
| |
Ga naar margenoot+
Als de stoffe int polysten begint droogh te worden, so ist gelyck offer een syden doeckxken over het becken gespannen ware, heel vast, daer het glas over wryft sonder tbeckenGa naar voetnoota) te raken ende evenwel stram gaendeGa naar voetnootb).
Als men gepolyst glas, op het becken passende, wilt gaen verslypen, so sal fyn sant daer beter op vatten <ende>Ga naar voetnootc) eer afschueren dan het grof sant, omdat het fyne beter in de kleyne gaetjens kan van het glas, hetwelcke slechs over het groote ende grof sant rolt gelyck over rollenkens.
Als de stoffe weynich is ende drooghe, dan polyst de midden vant glas byna sowel als de kanten, want dan en kleeft het glas so vast niet aen het becken. Ofte als het kleeft, so raeckt het allom het becken doordienGa naar voetnootd) dat de stoffe, so weynich synde, nootsakelick gelyck licht.
Groven ameril (smiris) schuert best met loot, maer fynen met yser op yser; want den fynen gaet te diepe int loot, also datter weynich uytsteeckt om te schueren, ende den groven en gate int yser over syn helft niet, sodat se daerin niet vast en steekt, maer rolt daeronder lanckx henen sonder schueren.
Om te proeven oft becken goet is, so neempt 4 puntkens aen malkanderen gehecht int forme van een quadraat □, gelyck een vierkante stoel, ende steltse op het becken; indien se nergens en waggelen, maer dat de punten allom seffens raken, dan ist goet. Deselfde punten passen op alle soorten van beckens, hol, holder, bol, plat, sodat se eens wel gestelt synde, dat is op d'een of ander becken passende, te kennen geven dat dit goet is, ende daer se niet op en passen, quaet. |
Als men int polysten te vroegh opdrooght, so blyfter veel grofs in de stoffe steken, dat niet genoech gebroken en is ende maeckt scrabben int glas. | |
[22 december 1634]Den 22en Dec. 1634 heb ick in stede van 3 armkensGa naar voetnoot1), een slyprynck doen maken, die en sal so licht vant becken niet schieten. Ende al is hier of daer int becken een leeghte, so en sal daerom den rynck so licht niet dalen of rysen gelyck de punten nootsakelick doen. Ende den rynck mach opt selfde becken grooter syn, opdatGa naar voetnoote) den meesten deel op het becken blyvende, het glas niet krom en gaet; ende hoe grooter rynck, hoe min het glas waggelt, want men kan dien grooten rynck so licht niet overdouwen. Ende men mach onder den rynck pampierkens legghen, so dick of dun alsmen begeert, opdat e) de pampierkens den rynck ophouden mogen, terwyle men den dop met het glas, in de midden op het becken passende, met ce- | |
[pagina 414]
| |
Ga naar margenoot+ment vast maeckt; dan sal het glas wat uytsteken ende het becken beter raken (de pampierkens wech synde) dan den rynck, ende also sult stercker polysten. Tis wel waer dat se dan wat waggelen sal, maer hoe grooter den rynck is, hoe min dat dit waggelen schaden sal, want de uytstekinghe des glas door deselfde pampierkens is altyt evenveel; maer hoe groter den rynck is, hoe min veranderinghe int waggelen om die differentie gewaer geworden wort, gelyck een langhe riviere met een voet vals, min afloopt dan een korte met denselfden val van een voet.
Men moet met grof sant beginnen te slypen, want door syn scherpte wort er stoffe van het becken geschaeft, met welcke stoffe het polysten voornementlick schynt gedaen te worden, want als ick met fyn sant, door een fyne sifte gesift, beginne, dan is myn glas altijt vol scrabbekens. Datter van het becken yet geschaeft wort, blyckt daeraen, dat de stoffe op het yser becken swart wort, ende als ick op een porphirsteen slype, dan blyft de stoffe wit gelyck het sant selve is, dewyle de porphir so hart is datter door sant niet afgeschaeft en kan worden. Ende sult bevinden dat het couleur van de stoffe met hetselve sant op verscheyden beckens verandert. Dese stoffe des beckens is tayer dan het sant worden kan ende doet het glas meer kleven ende also het sant fynder breken. Ick bevinde dat ick op porphir so wel niet polysten en kan als op yser; misschien, somen het sant met oly in stede van water menghde, datGa naar voetnoota) het op porphir beter gaen soude.
Dout sonder stooten, so raeckt het glas allom ende het blyft ruyssende tot den eynde toe, een teecken synde dat het sant, onder de stoffe des beckens gemenght synde, altyt meer ende meer breeckt, het glas dichter ende dichter aent becken kommendeGa naar voetnootb).
Dat weynich stoffe best doet polysten, blyckt omdat op het leste de midden vant glas oock subyt claer wort als de stoffe meest wech is, al wast int midden rechts te vooren noch doncker.
Dout styf int polysten, anders raeckter grof onder ende den dop waggelt mee. Ofte vylt u becken allom gelyck, gelyck de steenslyper haer tinne schyven doen; so en hoeft ghy so styf niet te douwen. | Aen de syde des dops daermen styfts dout, daer kleeft het glas aldermeest aen het becken, also dat den dop daer gelyck vast staende, de rest ronsom draeyen kan; so doet dan het ongelyck douwen veel quaets. Ergo den rynck of 3 armkensGa naar voetnoot1) <syn>Ga naar voetnootc) goet, omdat het ongelyck douwen weynich maken kan op sulcken grooten circkel. | |
[pagina 415]
| |
Ga naar margenoot+
Men moet bytyts al parvos ambitûs beginnen te maken, want als de stoffe al fyn is, dan neempt se te weynich af ende de midden blyft duyster. Maer my duncke dat het daeraen niet en schort, want men siet dat de kanten altyt genoech klaer werden; so ist dan het kleven ende stooten.
Opt tinne becken sal men konnen polysten, indien men eerst met grof sant ende eenen slypsteen het becken slypt, also dat het vol groote puttekens kompt. Daernae moet ment met doecken suyveren gelyck de schuersters het tin schueren; so sal de tripoli in de putten blyven hanghen gelyck se by de steenslypers in haer kerven, die se int tin maken, blyft hanghen.
Om het geheele becken allom even droogh te maken ende oock datter door het vaghen van de kanten gheen grof sant op het becken gesleept en wort, so vaeght slechs het midden des beckens als ghy u stoffe moet gaen minderen. Sal dan oock sien dat het in de midden meer ruysschen sal dan aen de kanten. Slypt also dat het blyft ruysschen tot op het leste toe; dat bekompt ghy door sachjens te douwen. AndersGa naar voetnoota), alst niet meer en ruyscht, dan begint het te kleven ende te stooten. Daerom is het alderhartste becken met de alderhardtste stoffe alderbest, dat is gehardt stael ende ameril: bruyscht lanxt, stoot minst etc. Vaeght de midden vant becken met de vochtiche sponsy af, ende dan drooght de afgevaeghde plaetse met een suyver doeckxken, ende stelt dan u dop eens op de stoffe, die daer ronsom blyft, ende dan in de midden; so kont ghy in de midden altyt polysten met so veel of weynich stoffe, so nat ende so droogh als ghy begeert. Slypt dan het sant eerst allom even fyn; daerna blyft alleen in de midden slypende totdat het begint te kleven ende te stooten; vaeght dan de midden af ende brenght van ronsom wat stoffe daerop als vooren, so en salt noyt stooten.
Om een groot becken gemackelick te schueren, so plackt op eenen grooten dop 4 kleyne lootjens verde vaneen. Ofte doet eenen houten dop tusschen de midden ende de kanten uytdrayen, also datter maer een smallen rant, een vyngher breet, ende int midden een heuvelken 1½ duym breet, en blyft. So heb ick gedaen, omdat de jonghen met een grooten vollen dop so styf niet douwen en kan, sodat den dop maer en rolt over den amaril; maer nu kan hy ser in douwen, dat men siet datter groote strepen int yser kommen.
Als ghy een kleyn glasken op een hol becken slypen wilt, dat extraordinaer is, so neemt een grooter glas opt selfde becken geslepen ende drilt int midden een gat. Daerin set u kleyn glas ende slypt ende polyst samen, so sal u kleyn glas so perfect syn, gelyck oft een groot geweest was, ende ronsom afgekretstGa naar voetnootb), twelck | |
[pagina 416]
| |
Ga naar margenoot+ men in een groot niet doen en kan omdat het in de midden so dun niet syn en kan als men begeert, synde aen d'een syde platGa naar voetnoota) ende aen d'ander syde al te convex om dun genoech te syn, so groot wesende |.
Het sant kompt meest in de midden vant glas omdat het daer tegent becken niet en genaeckt, ende al daer dick opeen liggende, maeckter groote putten. Daerom polyst het daer soveel niet, want de putten en syn niet uyt, eert aent polysten kompt. Daerom slypt van eersten aen met grof sant, so kommen de putten allynskens uyt; want alst in de midden oock fyn geslepen is, sult daer oock wel polysten. Als men altyt int midden van de stoffe slypt, so blyftse ronsom grofst, ende so slyten de kanten vant glas meest, omdat daer het grofste sant is. Ende also wort de midden des glas eerst uytgeslepen ende polyst daerom eerst. Maer als het sant te fyn wort eer de kanten vant glas wat meer agfeslepen syn dan in de midden, so blyft het midden int polysten doncker. |
|