De Betuwe
(1968)–R.F.P. de Beaufort, Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdEck en wielGa naar margenoot+ Teg. Staat iii, blz. 267; Van der Aa iv, blz. 17, 18; J. Anspach, Schets van de oorsprong en geschiedenis der aloude heerlijkheid Eck-en-Wiel, Herald. Bibl. 1879, blz. 104; W.J. van Lindonk, Eck-en-Wiel en zijn kerk, Buiten 1931, blz. 429; A. Martens, Marken in Gelderland, blz. 169; | |
[pagina 335]
| |
In 1304 stierf Barthold. De derde heer van Eck, ook een Barthold, werd door de aanhangers van Eduard van Gelre in de slag bij Tiel gevangen genomen. Tijdens zijn driejarige gevangenschap vielen omstreeks 1363 de Bronckhorsten de heerlijkheid binnen en verwoestten slot en kerk, beide door Barthold 1 gebouwd. Na zich losgekocht te hebben, verkreeg hij eerst na vele jaren vergunning terug te keren. Uit geldgebrek verkocht hij zijn heerlijkheid aan zijn neef Gerard van Culemborch. Een triens van de Maastrichtse monetarius Grimoaldus (1ste kwart viide eeuw) in het Koninklijk Penningkabinet, den Haag. DE HERVORMDE KERK bevindt zich in Eck en ligt geheel vrij in het oude kerkhof,Ga naar margenoot+ Toren en kerk behoren aan de kerkelijke gemeente. Fig. 90, pl. cxxx, afb. 312. pl. cxxxi, afb. 313, 314, 316. Gewassen pentekening in O.I. inkt van P. van Liender, 1750, Arch. de Poll, nr. 1320.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 336]
| |
Fig. 90. Eck en Wiel. Hervormde Kerk
Ga naar margenoot+ Het aantrekkelijk, bakstenen Eckse kerkje is een laat-Gotische pseudo-basiliek, met aan de westzijde een toren, waarvan de noord- en zuidzijden door de doorgetrokken schipbeuken geheel worden ingesloten. Het schip en de beide zijbeuken, door stenen netgewelven gedekt, hebben ieder hun eigen daken. Aan het schip sluit een, twee traveeën diep, en met drie zijden gesloten koor aan, dat eveneens in het bezit van een stenen gewelf is.
Ga naar margenoot+ De toren is opgebouwd uit licht rode baksteen, formaat tot aan de onderkant van de galmgaten: 27-29 × 6-7 cm, 10 lagen 82 cm, in willekeurig verband. Hierboven: | |
[pagina 337]
| |
27-30 × 6,5-7 cm, 10 lagen 85 cm. Rode en witte, zandstenen druiplijsten van galmgatdorpels.
De wanden zijn ongeleed. Aan de westzijde een, onder een korfboog liggende ingangGa naar margenoot+ met een, binnen een rondbogige nis geplaatst, rond bovenlicht. Nis en venster zijn van vellingkant voorzien, de ingang niet. De ingang schijnt eens verbreed te zijn. Hierboven een lichtspleet en daarboven, een klein, rondbogig ingehakt raampje. Geheel boven aan iedere zijde twee gekoppelde, van vellingkanten voorziene, rondbogige galmgaten, binnen een, met velling kant omlijste, rondbogige nis. Het muurwerk wordt afgesloten door een, bij de restauratie aangebrachte keelhol, waarvan de hollijst van zandstenen hoekblokken is voorzien. De toren wordt door een korte, ingesnoerde, achtzijdige en met leien bedekte spits bekroond, 1837.
Het schip is opgetrokken in baksteen van het formaat: 28-29,5 × 5,5-6 cm, 10 lagenGa naar margenoot+ 73 cm. De grotendeels oorspronkelijke afdekking van de plint bestaat uit grijze zandsteen, bij de restauratie hier en daar vernieuwd in tufsteen, evenals de waterlijsten en de druiplijsten der steunberen. De eerste travee heeft aan de noordzijde een tufstenen speklaag, omlopend over de noordwestelijke steunbeer, die van hoekblokken is voorzien. De noordermuur is gedekt met een oorspronkelijke keellijst, bestaande uit een bakstenen rondstaaf en een tufstenen hollijst. Aan de zuidzijde is voor de hollijst tevens ruim gebruik gemaakt van baksteen. De hollijsten lopen om, over de eindgevels der zijbeuken. De daklijsten van de middenbeuk bestaan geheel uit baksteen. Brede vensters met rechte dagkanten doorbreken de schipmuren, die geschoordGa naar margenoot+ worden door diepe, eenmaal versneden steunberen met omlopende, natuurstenen waterlijst. De waterlijst ontbreekt aan de tweede travee zuidzijde. De steunberen die deze travee flankeren, vertonen aan hun binnenzijde sporen van inkassingen van een, verdwenen, lage aanbouw (portaal). Het venster, dat zich boven deze ingang bevonden heeft, is bij de laatste restauratie gewijzigd, en kreeg hetzelfde aanzien als de overige. De geveltop der oostelijke sluitwand van de noorder zijbeuk heeft een segmentbogige opening. De daken zijn met pannen gedekt. De vensters herkregen bij de restauratie hun tracering; aan een gedicht venster waren de tufstenen dagstijlen en hoekblokken van de afzaten bewaard.
Rode baksteen, formaat 26-275 × 5,5-6 cm, 10 lagen 75 cm. Van natuursteen zijnGa naar margenoot+ de, nog grotendeels oorspronkelijke zandstenen plintafdekkingen, de tufstenen banden op de voorzijden der steunberen, om de 5 lagen baksteen, de hollijst van de afdekkende keellijst op de muren, voorts de waterlijst en afzaten.
Het koor heeft steunberen, die tweemaal zijn versneden en met banden tuf aan deGa naar margenoot+ voorzijde zijn versierd; de onderste versnijding ligt ter hoogte van de vensterdorpels en loopt om, de andere niet. De weinig fraaie uitbouw tegen de zuidzijde van het koor, waarin de verwarmingsinstallatie is ondergebracht, bestond al vóór de restauratie, en moest gehandhaafd blijven. Boven deze uitbouw, de moet van een aanbouw onder lessenaardak, waarschijnlijk van een sacristie, ten behoeve waarvan de eerste steunbeer zuidzijde is weggelaten. Sporen van gewelfinkassingen hiervan zijn op de koormuur en sluitwand van de zuider-beuk zichtbaar. Ook zijn de fundamenten van deze uitbouw gevonden. De vensters hebben diepe, afgeschuinde dagkanten, en zijn gedrukt spitsbogig gesloten. Met uitzondering van de sluiting, die met leien bekleed is, is het gehele koor met pannen gedekt. | |
[pagina 338]
| |
Ga naar margenoot+ De benedenruimte van de toren is overkluisd door een bakstenen koepelgewelf. De oude, oorspronkelijke doorgang naar het middenschip is dichtgezet; door een moderne deur in de noordwand staat de toren beneden in verbinding met de kerk. In de zuidwand, een door een keperboog gedekt nisje. De oostwand van de toren bevat boven het gewelf een dichtgemetselde, segmentbogige doorgang naar de vroegere schipzolder. Ter hoogte van de eerste balklaag is de moet van een ingebroken doorgang waar te nemen. De tegenwoordige toegang tot de schipkap ligt ter hoogte van de tweede balklaag. De noord-, west- en zuidwand hebben op de eerste en tweede verdieping een keperbogige opening, zich naar buiten tot rechthoekige spleten vernauwend.
Ga naar margenoot+ De zware, bakstenen zuilen, die de vier traveeën van elkaar scheiden, staan op achthoekige basementen, waarvan de lijsten van zandsteen zijn. De schachten hebben ankerlagen van tuf- en zandsteen en dragen op een hol geprofileerde kapiteellijst, de met dubbele vellingkant, geprofileerde scheibogen en kolonnetten, waarop middels kapiteeltjes de natuurstenen ribben van het netgewelf rusten. Het derde kapiteel aan de zuidzijde vertoont twee aan elkaar gegroeide koppen; die tegen de triomfboog is met bladwerk versierd, de overige zijn, evenals die der zijbeuken, alleen maar geprofileerd. Ook de lage zijbeuken worden door netgewelven gedekt, waarvan de ribben tegen de buitenmuren op consoles rusten. Onder de vensterdorpels bevindt zich aan de noordzijde een driehoekige lijst, waaronder in iedere travee, uitgezonderd in de tweede, een met vellingkant geprofileerde, segmentbogige spaarnis voorkomt; deze nissen ontbreken aan de zuidzijde evenals de lijst, behalve in een gedeelte in de eerste travee. De oostelijke sluitwanden der zijbeuken zijn voorzien van rijzige spitsboogspaarnissen, eveneens met vellingkant. Ga naar margenoot+ De vloer van het voorste gedeelte van het koor ligt 13 cm. hoger dan die van het schip, en het achterste gedeelte (boven de grafkelder van het Huis te Wiel) weer 40 cm hoger dan het daar voor liggende. Het muurwerk is door een driehoekige lijst in twee zones verdeeld: de beneden-zone heeft in iedere zijde van de koorsluiting een korfbogig, van vellingkant voorzien spaarveld. Een doorgang onder een paanderboog, binnen een spitsbogige, hol geprofileerde nis, gaf in de eerste travee zuidzijde toegang tot de sacristie, thans aanbouw aan die zijde. Het koor wordt overwelfd door een netgewelf op tufstenen spruitstukken. De zandstenen ribben worden telkens onderbroken door knopen, die blijkens sporen, eertijds gepleisterd en gepolychromeerd waren. De koorsluiting heeft een stergewelf. Van de kraagstenen waarop de ribben rusten, zijn in het viertal van de sluiting op primitieve wijze de symbolen der evangelisten gebeiteld; de overige consoles hebben koppen, waarvan enkele sporen van polychromie dragen. Ga naar margenoot+ De stormschade van 1836 zal zich beperkt hebben tot het bovenste gedeelte van de toren. Overigens kan de toren uit de xivde eeuw stammen. Daar het schip één geheel is met de oostmuren, de triomfboog en de topgevel, zal het koor ertegen aangebouwd zijn en dus het jongste bouwdeel vormen. De brede vensters van de zijbeuken en het netgewelf laten voor de bouw van het schip, eerder aan xvia dan xvd denken. Kort na de voltooiïng van het schip en zijbeuken, zal het koor zijn ontstaan met zijn nog speelser gewelf. Ga naar margenoot+ In de kerk bevinden zich: De tegen de torenwand geplaatste, eikenhouten preekstoel pl. cxxxv, afb. 325, heeft een zeszijdige kuip, staande op het stenen voetstuk van een xvde eeuwse doopvont. Boven de kuip een brede lijst met gestoken koppen en op de hoeken twee | |
[pagina 339]
| |
leeuwekoppen. Onderaan, op de hoeken van de kuip, banden met bladeren, trossen en bandornament. De panelen hebben hoekpilastertjes met ingelegd ebbenhout, xviic. Bijbehorend achterschot en klankbord.
In het koor de niet overhuifde, eikenhouten bank van de heerlijkheid, de zg. Huis-te-WielseGa naar margenoot+ bank met hoekstijlen, waarop vruchtentrossen, toogpanelen en knorlijsten, xviic. Aan weerszijden van de kansel staan niet overhuifde, eikenhouten banken. Aan de zuidzijde een dubbele bank, waarvan de voorbank uit eenvoudige panelen in lijsten is samengesteld en een kleine luifel heeft, xviia. De achterste bank vertoont cartouches in de bovenlijst, xviib. De panelen en de betimmering tegen de torenmuur naast de preekstoel - toogpanelen met cartoucheachtige versiering -, zijn alle samengesteld uit lambrizeringen uit het gesloopte Huis te Wiel.
Eikenhouten doophek met toogpanelen, die oorspronkelijk niet alle bij elkaar hebbenGa naar margenoot+ behoord, waarboven zwart geverfde spijltjes, xviia.
Aan de preekstoel een koperen lezenaar met arm en met bladachtig ornament versierd.Ga naar margenoot+ Een wapen (geblokt kruis) op de bovenkant. Op de koperen rand is gegraveerd: dese lessenaar bijbel en toebehooren aan de kerk van ek in het 86 jaars zijns ouderdoms anno 1728, d 'heer procur. w.a. keppel vereerd wegens d'heer nicolaus van velpen, borgemeester te amerongen. Een Bernardus Keppel was predikant te Amerongen (1654-1712). Deze was volgens Margaretha Turnor, de vrouw van Godard van Reede, ‘een vuijl eseltgen waer niet een droppel goet bloed in is’. (Historia 1950, blz. 30). Vermoedelijk is de procureur W.A. Keppel, die een nicht van Nicolaus van Velpen had getrouwd en wiens erfgenaem en boedelrichter hij was, een zoon of kleinzoon van deze Bernardus (Nav. 1876, blz. 152, 153). Opengewerkte, koperen doopbekkenhouder, xvii. Het doopbekken is van 1940.Ga naar margenoot+ Van de vele grafzerken, die De Navorscher 1876, blz. 63-64, vermeldt, zijn slechts enkele over. 1. Vlak voor het koor: zerk 215 × 116 cm. Bovenaan een wapen: drie vijfpuntigeGa naar margenoot+ sterren, geplaatst 2 en 1, en daaronder:
2. Op het koor een fragment van een zerk waarop in Gotische letters: an 1593 den 12 ianuary sterf/gheertruydt van oert die huys/frou van roelof van derth(use?). 3. Op het koor: ioachim van leevwen/sterf den 12 oct.ob/ao 1610. 4. Zuider-beuk. 70 × 65 cm. Onder de letters e.d.i., een wapen (gedeeld: 1. klimmende leeuw met het aangezicht links, 2. drie voettenen, geplaatst 2 en 1), hangende aan een boomstam. Daaronder: margarita de vries/stierf den 13 octob. an̄ō 1656. 5. Zuider-beuk. 70 × 65 cm. Onder de letters g.v.g. een wapen (gedeeld: 1. St. Andrieskruis, 2. is driemaal gefaasd), hangend aan een boomstam. Hieronder: elisabet van achter/velt sterf den/5 december ao 1660. 6. Noorder-beuk. Een fragment waarop: hier leyt begraven/ioost van darthuy/sen sterf den 16/iuny 1629. 7. Noorder-beuk. cornelis aertsen/van amerongen/anno 1618. | |
[pagina 340]
| |
Ga naar margenoot+ In de wand van het noorderzijschip is een gele zandsteen gemetseld, 63 × 54 cm, waar in een nis het wapen van Darthuysen voorkomt. Op de vier hoeken der eenvoudige omlijsting vier, beschadigde kwartierwapens. Onder het wapen in Gotische minuskels: anno dni xvc en xiii den ii dach in maert sterft gherlif vā derthusē bit voer die zijel. Vermoedelijk geldt deze steen Geerlof, zoon van Johan van Darthuysen, schepen te Wijk bij Duurstede, en Agnes Geerloff, dr. van Meaulx van Vorsselaer ‘in de Betuwe doodgesteeken’. (Ned. Leeuw 1943, kol. 190, 193). Ga naar margenoot+ In het schip hangen twee kronen, één grote en één kleine; de laatste met vijf grote en vijf kleine armen, xvii, de eerste éénrijig. In iedere zijbeuk hangt een gegoten, koperen kroon met kegelvormig lichaam, waaraan vier kronkelende slangelijven op hun kop een lekbord met kaarsenhouder dragend, gelijk aan die in de Ned. Hervormde kerk te Buren, omstreeks 1600.
Ga naar margenoot+ Op het doophek en aan de banken naast de preekstoel vijf koperen blakers, xvii.
Ga naar margenoot+ Op het koor staat een ijzeren kist met hengsels, 83,5 × 39 × 45 cm, met een slot boven in het deksel, xvii?.
Ga naar margenoot+ Diam. 107 cm. Opschrift: + laudo deum verum voce plebem collego clerum + mccccxx; op het lijf: willam butendiic fecit. Nav. xxv, blz. 490. Ga naar margenoot+ Tijdens de overstroming van 1855, herbergde de kerk vele vluchtelingen. Aan de voet van een der zuilen hebben dezen een vuur aangelegd, wat ten gevolge had, dat de kalk van de zuil begon at te vallen en een gedeelte van een muurschilderingen bloot kwam. Men meende figuren van heiligen te herkennen. Van deze schilderingen is niets meer over (Herald. Bibl. 1879, blz. 167). | |
WoonhuizenGa naar margenoot+ HET VEERHUIS, aan het Wielse veer tegenover Amerongen gelegen, was oorspronkelijk het Richthuys tot Wiel, waarin zich de steencamer bevond, waar richter, schout, schepenen, koster en schoolmeester door of namens de heer van Eck-en-Wiel werden beëedigd. Het bestaat in hoofdzaak uit een xviide eeuws huis, waarvan de kelders nog over zijn, met een, aan de rivierzijde gelegen aanbouw uit de xviiide eeuw, de tegenwoordige gelagkamer. In de vorige eeuw zijn vele wijzigingen aangebracht. Een trap van enkele treden met een ijzeren leuning xviii, leidt naar de ingang. In één der vertrekken, vermoedelijk de steencamer, bevindt zich op de onooglijk geschilderde schoorsteenkap, een op doek geschilderd wapen, waaronder an mdc lxxx. Het wapen is gevierendeeld en heeft een hartschild. Met i. en iv zou Van Eck bedoeld kunnen zijn en met het hartschild Van Broeckhuysen, hoewel de kleuren niet geheel juist zijn. ii en iii vertonen één Franse lelie (Borre van Amerongen?). Vermoedelijk is dit wapen later eens opgeschilderd en heeft de dorpsschilder zich in de kleuren vergist. Ga naar margenoot+ Onder aan de Rijndijk, draagt een kleine, witgekalkte boerenwoning met rieten dak de jaarankers 1618. Inwendig gewijzigd, behoudens wellicht de kelder.
Ga naar margenoot+ Eveneens onder aan de Rijndijk, op de plaats waar het in 1840 gesloopte Huis te Wiel heeft gestaan, ligt een grote boerderij met de jaarankers 1841. Aan de oprit bij de | |
[pagina 341]
| |
dijk staat nog een geblokt stenen hoekpaal van de twee, die hier vroeger stonden en op welke palen stenen leeuwen heben gestaan. Deze wapendragers zijn kort na 1703 overgebracht naar het Huis Echteld (zie aldaar).
Even buiten Eck, in de richting Ingen, staat gedeeltelijk door een gracht omringd, eenGa naar margenoot+ vierkant huis, grotendeels xix. Op deze plaats bouwde Barthold, derde heer van Eck in 1387 een nieuw kasteel. Een stuk van de oostelijke muur kan nog uit die tijd stammen. In 1870 is de poort afgebroken. | |
MaurikHet dorp is gelegen op de hogere gronden langs de Nederrijn. Bij de hoofdstraat, die op enige afstand evenwijdig aan de Rijndijk loopt, ligt ten westen van de Ned. Hervormde kerk, een ruim rechthoekig dorpsplein. Teg. Staat iii, blz. 267; Van der Aa vii, blz. 737-744; Geld. Volksalm. 1879, blz. 13; Gelre v,Ga naar margenoot+ 1902, blz. 368; vi, 1903, blz. 110; Martens, Marken in Gelderland, blz. 169. Exc. Rom. iii, blz. 120. De munten uit de iste en iide eeuw, scherven en fragmentenGa naar margenoot+ van een fibula zijn met het Museum te Tiel in 1945 verloren gegaan. Gelre xlviii, 1946, blz. 4. In 1910 is een ivde-eeuwse solidus uit Arles gevonden (Jaarb. Munten Penningkunde 1960).
Van der Aa vii, blz. 741; Kist en Royaards viii, 1837, blz. 439 met afb. Een triens,Ga naar margenoot+ type Madelinus, Dorestat, viide eeuw. | |
[pagina 342]
| |
Fig. 91. Maurik. Hervormde Kerk. Lengtedoorsnede
Ga naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK van ouds aan de H. Martinus gewijd, ligt geheel vrij aan het kerkplein, midden in het dorp. Zowel kerk als toren zijn eigendom der Nederlands Hervormde gemeente. Fig. 91, 92, pl. cxxx, afb. 311, pl. cxxxi, afb. 315, pl. cxxxii, afb. 317. | |
[pagina 343]
| |
Fig. 92. Maurik. Hervormde Kerk. Plattegrond en dwarsdoorsnede
Van der Aa vii, blz. 739; Joosting en Muller i.1, blz. 102; 1.2, blz. 429; Notulen en Vertr. MededelingenGa naar margenoot+ Rijkscomm. Monumentenzorg 1919-1920, blz. 345, nr. 634; idem. 1921, blz. 277, nr. 1180; Bull. N.O.B. 1920, blz. 252; Gelre xxiii, 1920, blz. xv; Gelre xxiv, 1921, blz. xxvii; Duizend jaar bouwen i, blz. 305; Kok, Patrocinia, blz. 51. | |
[pagina 344]
| |
Ga naar margenoot+ Omtrent de lotgevallen van de Maurikse kerk is maar zeer weinig bekend. In 1361 zou behalve het slot, ook de kerk door de Bronckhorsten zijn verwoest. Van een kerk wordt in 1395 in de kerkenlijst van de domfabriek melding gemaakt. In 1397 kocht Hubrecht, heer van Culemborg, het patronaatsrecht van de kerk in Maurik van Gerrit van Eck, die tevens hetzelfde recht over de kerk in Eck bezat (Van Schilfgaarde, Archief heeren en graven van Culemborg, regest, nr. 390a). In de kerk waren twee vicarieën gevestigd, nl. een van St. Catharina op het gelijknamige altaar en in 1397 reeds bestaand, en één op het St. Anthonis-altaar, vermoedelijk in 1508 door Sweder van Rumelaer gesticht (W.v.R., blz. 80). Buiten de kerk heeft nog een kapel gestaan, die eerst in 1819 is afgebroken (Van der Aa, blz. 740). Ga naar margenoot+ Het gebouw is samengesteld uit een driebeukig, bakstenen schip van zes traveeën, waarvan de meest westelijke, een bakstenen toren voor een gedeelte omvat, welke toren oorspronkelijk uit vier geledingen bestond, naderhand met een vijfde, rijzige klokkenverdieping verhoogd. Aan het schip sluit zich een koor met een vijfzijdige sluitingstravee aan.
Ga naar margenoot+ De onderste vier geledingen bestaan uit grauw-rode baksteen van het formaat 6,5-7 × 27,5-28 cm, 10 lagen 84 cm, in slordig staand verband. De vijfde geleding is samengesteld uit baksteenwerk van ongeveer 6 × 29 cm, 10 lagen 79 cm, in willekeurig verband.
Ga naar margenoot+ De torenwanden zijn ingedeeld in vijf, telkens iets versneden, ongelijke geledingen, door bakstenen waterlijsten van elkaar gescheiden, de benedenste vergezeld van een tandlijst. Lichtopeningen ontbreken vrijwel: een lichtspleet in de tweede geleding aan de westzijde, en verder in de derde geleding een klein rond venster aan drie zijden. In de vierde geleding bevinden zich, binnen een spitsboog-nis, de oude gekoppelde galmgaten. Deze galmgaten die tot de restauratie in dicht gezette toestand aanwezig waren, werden door een dun vulmuurtje gedicht, zodat zij uitwendig zichtbaar zijn. Deze gedichte galmopeningen worden aan de oostzijde voor het grootste gedeelte door het schipdak aan het oog onttrokken. De vijfde geleding vertoont aan alle vier zijden een trits van rijzige, met dubbel hol omlijste, flauw spitsbogig gedekte nissen door zeer smalle dammen gescheiden; in de bovenste helft ervan staan de rondbogige galmopeningen. De buitenste dagzijden van de buitenste nissen zijn niet vertikaal opgetrokken, doch wijken - mogelijk terwille van een optisch effekt -, van onder naar boven binnenwaarts. Hierdoor zijn de buitenste van de, met kwart-hol profiel omlijste, korfbogige galmgaten smaller dan de middelste. In één der spaarvelden aan de noordzijde is een gedeelte in keperverband gemetseld. Voor de restauratie waren volgens oude foto's op de bovenste geleding telkens enige lagen gepleisterd, als waren er natuurstenen speklagen. De toren heeft een, van vier tot achtkant overgaande, met leien bedekte naaldspits, waarvan het grondvlak aanmerkelijk kleiner is dan het oppervlak van het torenlichaam, waaruit zij zonder overgang opgaat. De daardoor ontstane omloop is voorzien van een xviiide eeuwse gietijzeren balie.
Ga naar margenoot+ Het schip is opgetrokken in rode baksteen van 7-7,5 × 29,5-30 cm, 10 lagen 87 cm, in volkomen willekeurig verband, meestal met enkel koppen en brokken, af en toe echter met kop- en streklagen in staand verband. | |
[pagina 345]
| |
Het muurwerk is, evenals de bogen van de ingangen, doorregen met tufstenen banden. Van tufsteen zijn ook de hoekblokken van de waterlijsten en de traceringen en neggestijlen van de vensters; deze zijn echter bij de restauratie aangebracht. Een tracering van fijne, grijze zandsteen werd bij de restauratie aangetroffen in het benedenste venster van de westelijke schipwand van de zuider-beuk. Het schip wordt geschoord door, bij de waterlijst, versneden steunberen, waarvan dieGa naar margenoot+ op de hoeken, overhoeks zijn opgesteld. De smalle oostmuren van de beide zijbeuken worden voor een groot gedeelte aan het oog onttrokken door de westelijke koorberen, die aan de onderzijde verbreed zijn. In deze koorberen een klein, rechthoekig venster met segmentbogige lichtopening. In de westzijde van de beide zijschepen twee, boven elkaar gelegen vensters. De geveltoppen van deze beide gevels oversnijden deels de ronde torenvenstertjes in de derde geleding. De brede, met een korfboog gedekte, en kwart-hol geprofileerde schipvensters kregen bij de laatste herstelwerken hun huidige tracering, gevormd door drie rondboogjes, waarvan het middelste het hoogste is. De boogjes worden gedragen door bakstenen negge- en zandstenen tussenstijlen, naar analogie van de tracering van het benedenste van de, zo-juist genoemde vensters in de westelijke sluiting van de zuider-beuk. De meest westelijke schipvensters zijn aanzienlijk smaller. Aan de zuidzijde is een uitspringend portaal, dat door een met lei bekleed schilddak gedekt wordt. Aan de noordzijde is een gedichte, met een vellingkant omlijste segmentbogige ingang, binnen een, door een korfboog met kwart-hol profiel, omlijste nis. Het grote zadeldak wordt door leien gedekt.
Het koormuurwerk, rood van kleur, bestaat tot de geboorte van de vensterbogen uitGa naar margenoot+ steen van het formaat: 7,5-8 × 29-31,5 cm, 10 lagen 95 cm, met zeer veel koppen en brokken. Hier boven gaat dit metselwerk over in materiaal van 5-5,5 × 25-25 cm, 10 lagen, 69 cm. Om het koor heen, loopt een bij de restauratie in tufsteen vernieuwde waterlijst. De venstertraceringen zijn bij de laatste restauratie in tufsteen aangebracht.
In tegenstelling met het schip zijn de koormuren niet met tufstenen banden doorregen.Ga naar margenoot+ Eenmaal, hoog boven de waterlijst versneden steunberen, schragen het koor. De vensters die gedeeltelijk gedicht waren, kregen bij de laatste herstelwerken hun vroegere lengte weer terug en tevens werden de ijzeren ramen vervangen door een indeling in drieën, met vorktracering naar voorbeeld van het noordelijke venster in de eerste travee, dat de oorspronkelijke, uit fijne zandsteen bestaande gaffel-tracering behouden had. Het even boven het schip uitkomende koor, heeft een met lei gedekt dak.
De vier wanden van de gelijkvloerse verdieping vertonen moeten van muralen, echterGa naar margenoot+ is het niet zeker of er ooit een gewelf is geweest. De ruimte is van buiten toegankelijk door een ingang door een later aangebrachte segmentboog gedekt, en geeft via een wijde, spitsbogige doorgang verbinding met de kerk. De eerste verdieping, slechts verlicht door een spleetvormige opening in de westmuur, heeft in de oostmuur een toegemetselde, segmentbogige doorgang naar een oudere schipkap. Het cirkelvormig venstertje op de tweede verdieping aan noord-, west- en zuidzijde is in een segmentbogig nisje gevat. In de derde geleding hebben de vier zijden ieder een spitsbogige nis, waarbinnen zich de twee, door een bakstenen zuiltje gekoppelde, rondbogige, voormalige galmgaten bevinden, die thans gedicht zijn. In de dichtingen | |
[pagina 346]
| |
een lichtspleet. Ter weerszijden hiervan zijn rijen duivengaten. Boven deze verdieping ligt nog, ter hoogte van de overgang tussen de vierde en vijfde geleding, de oude balklaag, bestemd voor het dragen van een vroegere spits. De constructieve delen van de tegenwoordige spits bestaan, behoudens enkele herstellingen, uit eikenhout en kunnen nog laat-Gotisch zijn.
Ga naar margenoot+ Uit de slanke, bakstenen, achtzijdige pijlers ontwikkelen zich zonder bemiddelend kapiteel de, met een brede afschuining geprofileerde, spitsbogige scheibogen. Een houten tongewelf, met trekbalken op met peerkraal-voorziene sleutelstukken, karbeels en muurstijlen, rustend op smalle, lijstvormige kraagsteentjes, overwelven de middenbeuk, terwijl de zijbeuken gedekt worden door houten, halve tongewelven, waarvan de ribben overgaan op korte schalkjes met peerkraalprofiel. Het portaal aan de zuidzijde heeft een nieuw, bijna vlak kruisgewelf gekregen. Bij de restauratie, waarbij het oude lessenaardak vervangen werd door een, loodrecht op de as staand schilddak, vond men de moeten van nog twee verschillende gewelven. De kap van het schip is grotendeels nog oorspronkelijk; de telmerken wijzen op de eerste helft van de xvde eeuw. Bij de xvide eeuwse vernieuwing aan het schip zal de kap opnieuw gebruikt zijn.
Ga naar margenoot+ Het koor wordt gedekt door stenen kruisribgewelven en een straalgewelf over de sluiting; als steunpunten voor de zandstenen ribben, met onderaan stukken tufsteen, dienen kleine kraagstenen, waarin vrij grove figuren zijn gebeiteld, pl. cxxxiii, afb. 318 en 319: tweemaal een engel wijzend op een spreukband, een engel met gevouwen handen, een profeet met banderol, een monnik met spreukband, een engel met luit en twee baardige mannekoppen. Ook de sluitstenen vertonen menselijke figuren. (Bouvy, Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de noordelijke Nederlanden, 1947, blz. 122). In de wanden zijn korfbogige spaarnissen. De kap is vernieuwd. Ga naar margenoot+ De uiterst sobere behandeling van de onderste vier geledingen van de toren, de gekoppelde, rondbogige galmgaten binnen een spitsbogige nis, dagtekenen dit bouwdeel uit xivb. Het is niet uitgesloten, dat Jan van den Doem aanwijzingen of raadgevingen heeft verstrekt, of wellicht een rol bij de bouw heeft gespeeld, daar hij in de jaren 1365 en 1371-1378 meermalen in Maurik heeft vertoefd in verband met zijn werkzaamheden aan het kasteel (zie boven). De toppen van de westgevels van de beide zijbeuken maskeren voor een deel de twee kleine, ronde vensters in de derde torengeleding, wat er op wijst dat de toren tegen een kleiner schip heeft gestaan. De breedte daarvan is af te lezen uit de oostelijke sluitmuren van de zijbeuken, die uit hetzelfde materiaal zijn opgetrokken als het koor; het blijft voorlopig onzeker of dit schip gelijktijdig met het koor is vernieuwd. Het koor is, o.m. blijkens het beeldhouwwerk van de kraagstenen, in de tweede helft van de xvde eeuw te dateren. Het jongste bouwdeel is vervolgens het tegenwoordige schip. De korfbogige vensters en de slanke, kapiteelloze pijlers maken een datering van het schip op xvia mogelijk. Dit nieuwe schip, dat groter werd dan het oude, kreeg een hoger liggend dak, waardoor men genoodzaakt was de toren met een vijfde geleding te verhogen. Ga naar margenoot+ In de kerk bevinden zich: Op de stenen voet van een xvde eeuws doopvont staat de zeszijdige, eikenhouten kuip, waarvan de panelen een eenvoudige vulling van een omlijste rechthoek laten zien. Ruggeschot met opengewerkte vleugelstukken, xviia. Trap, xix. Klankbord modern.
Ga naar margenoot+ Aan de kansel een koperen lezenaar, voluten en bladranken in een rechthoekige lijst, pl. cxxxiii, afb. 320, op arm xviic. Aan de voorlezersbank een koperen lezenaar op arm en twee kaarsenhouders. | |
[pagina 347]
| |
De orgelkast heeft twee opengewerkte, voluutvormige vleugelstukken en een bekroningGa naar margenoot+ van een lier en twee muziektrofeeën, xviiib.
Grote, eikenhouten bank met boogpanelen en cartouches en zonder overhuiving.Ga naar margenoot+ In het midden, op de plaats van de schout, is de bank iets naar voren uitgebouwd. Op het aldaar verhoogde rugpaneel prijkt het wapen van Maurik. Op een zwart geschilderde, en boven de gehele bank doorlopende lijst staat met vergulde letters: de scheepenen marten dolman president, roelof cornelissen, wouter van hattem, dircksen.... huybert. anno. philips van hove, richter en scholtis 1692.... hendricksen, goossen van westrheenen, aert aertsen, johan van grootveld.... sandersen.
1. Voor de preekstoel ligt een zerk, 105 × 85 cm. waarop: hic lapis ossa tegitGa naar margenoot+ beekmanni, dogmata christi/qvi pvre docuit spiritvs astra tenet/christe, tvae cvrae coetum committo relictum/qvem tv praeterea pasce, tvere fove. In een cirkel een uitgesleten wapen. Randschrift johannes beeckmannvs, verbi dei minister in mavricana ecclesia september ao christi mdcxxv. Johannes Beeckman was de vierde predikant te Maurik. 2. 105 × 100 cm. Het op de zerk gebeitelde wapen is indertijd door de Patriotten in stukken geslagen. ao 1624 den 5 novemb. sterf ionc. willem van eck.
3. In de zuider-beuk: 77,5 × 44 cm. In Gotische letters: anno 1645, den 27 januari/sterft dirckien jansz. wed/uwe van frans jansz. vā/kerckraet en rust i/n deze plaetsche. Hieronder een wapen: gedeeld, rechts: drie muurankers (Van Kerckraet) links, een wassenaar.
4. 70 × 44 cm. derick dierickszn/deys kerckmester/storft op st. lam/bertsdach anno/1603.
Verder nog twee grafstenen van Wilhelmus en Jan Finselaer, overleden respectievelijk in 1633 en 1644. Onder de houten vloer liggen nog een aantal zerken van heren en vrouwen van Maurik. Hoogewerff 1, blz. 241, 242. Bij de restauratie van 1920-1925, zijn enkele muurschilderingen, waarvan het bestaanGa naar margenoot+ bekend was, weer teruggevonden. Op de oostelijke pijler aan de zuidzijde valt de figuur van St. Jan de Evangelist in groen gewaad te herkennen. Op dezelfde pijler, een ridder (?) met zwaard in de linkerhand. Een vrouwelijke heilige, gehuld in blauwe mantel en een boek vasthoudend, is op een pijler aan de noordzijde te zien. Al deze figuren zijn erg verbleekt en slechts vage contouren en wat kleuren zijn nog op te merken. In het koor zijn tussen de vensters van de koortraveeën, aan iedere zijde, een grote, met daaronder een kleine schildering te zien. Aan de zuidzijde, een zg. Conversatio Mystica, pl. cxxxiv, afb. 322, boven een voorstelling van een heilige bisschop op het ogenblik dat hij de Communie zal uitreiken aan vier knielende, in het zwart geklede geestelijke personen. De Conversatio Mystica vertoont Maria tronend onder een baldakijn en met een groot opengeslagen boek op de schoot, omgeven door twaalf | |
[pagina 348]
| |
heiligen. De vier kerkleraars staan met hun spreukbanden rechts en links van de troonzetel. Vóór de troon zijn acht, deels staande, deels zittende gestalten gegroepeerd, thans moeilijk te definieren. De mantel van de H. Maagd is groen, de andere gewaden vertonen nog rode en gele kleur en de vlakke achtergrond is groen. Het bovenste gedeelte stelt het inwendige van een kerkgebouw voor: zes vensters vallen te bespeuren en opzij van de troonhemel, wordt het baldakijndoek door twee aanwiekende engelen uitgespannen. Zowel dit doek als de engelen zelf zijn goudgeel. Aan de noordwand is nog zichtbaar de jacht van St. Hubertus, pl. cxxxiii, afb. 321 met daaronder een Pietas. Al deze schilderingen dateert Hoogewerff op xvb. Ook zouden sporen van beschilderingen gevonden zijn aan de westmuur achter het orgel, nl. een scheepje met enkele figuren. Deze laatste schilderingen zullen dan wat later dan die van het koor gedateerd dienen te worden.
Ga naar margenoot+ Drie koperen wandarmen voor kaarsen zijn aan pijlers bevestigd, xviia.
Ga naar margenoot+ Boven het orgel een wijzerplaat, waarop Anno 1816.
Ga naar margenoot+ Op het koor staat een eikenhouten archiefkist met ijzeren beslag xvii.
Ga naar margenoot+ Onder in de toren wordt een smeedijzeren leliekruis bewaard.
Ga naar margenoot+ Twee, aan elkaar gelijke avondmaalbekers, pl. clxxvii, afb. 432, 16 cm hoog, 10,5 cm middellijn; in banden langs de bovenrand staat poculum. evcharistae. ecclesiae. mavricana. a. wilhelmo ab. hattem, daaronder: ibidem. seniore. eivsque. vxore. iohanna. ab. essevelt. dono. datum 1653 en een wapen in loofwerk. Merk: een zuil of molenijzer, die driemaal voorkomt. Vgl. Nav. xxvi, 1876, blz. 41, Ned. Leeuw 1892, blz. 25. Ga naar margenoot+ In 1837 was de kerk nog in het bezit van enkele gebrandschilderde glazen; o.a. vertoonde een venster in het koor een afbeelding van de kerk in een vroegere toestand (Kist en Royaards viii, 1837, blz. 445 noot). De R.K. kerk van Maria ten Hemelopneming bezit een kleine luidklok, ongeveer 37 cm diameter, waarop: henricus petit me fudit an. 1803. | |
WoonhuizenGa naar margenoot+ Het gepleisterde hoekhuis, aan het Marktplein bij de kerk, heeft aan de zijgevel de jaarankers 1660. Ga naar margenoot+ Gepleisterd huis, gedeeltelijk winkel en woonhuis, draagt aan de zijgevel de muurankers 1719. Ga naar margenoot+ In de voorgevel van een T-vormige boerenwoning de muurankers 1847. Ga naar margenoot+ In de oude kosterij bij de kerk (M. 209) is onder in de zijgevel een steen gemetseld, waarop: d. de rooij schout/heeft den eer/sten steen ge/legt/anno 1822. | |
[pagina 349]
| |
In de muur van het schoolgebouw, ten zuiden van de kerk, herinnert een steen aan de eerste steenlegging op 27 juni 1841. Vóór Casa del Borgo, Gaststraat, staat op een voetstuk, een hardstenen leeuwtje metGa naar margenoot+ wapenschild, 65 cm hoog, xviic, afkomstig van het voormalige huis Dijkzigt. | |
RavenswaayTeg. Staat iii, blz. 266; Van der Aa, blz. 377, 378; Nav. 1876, blz. 230; J. Anspach, Kroniek vanGa naar margenoot+ Ravenswaay, Herald. Bibl. 1880, ii, blz. 285-343; Geld. Volksalm. 1885, blz. 141; Kok, Patrocinia blz. 175. DE HERVORMDE KERK ligt vrij in het ommuurde kerkhof onder aan de Lekdijk.Ga naar margenoot+ De Ned. Hervormde gemeente is eigenaresse, zowel van de kerk als van de toren. Fig. 93, pl. cxxxvi, afb. 328 en pl. cxxxvii, afb. 331. Gewassen pentekening van C. Pronk, 1728; tekening gesign. A.S. 1740, beide in het GemeenteGa naar margenoot+ Museum Arnhem, de eerste gepubliceerd in 45 gezichten uit Gelderland, uitg. Gelre, 1922. | |
[pagina 350]
| |
Fig. 93. Ravenswaay. Hervormde Kerk
| |
[pagina 351]
| |
mogen timmeren’. Aan dit verzoek werd niet voldaan, omdat de synode het geraden vond dat ‘de versoeckende sich behelpen bij provisie in het hooren van Gods woordt tot Rijswijk ende haer kerckmeesteren rekeninge doen en soo voorts haere inkomsten laten oploopen totdat sij daerdoor eenige middelen bekomen’ (Reitsma en van Veen, blz. 189). Een St. Mariën-vicarie werd op 16 mei 1616 aan de buur- en kerkmeesters verleend tot de bouw van de kerk en op 14 mei 1632 voor tien jaar verlengd. Eindelijk kon op 11 februari 1644 de kerk bij mr. Paulus Peelen uit Apeldoorn voor f 11700,- worden aanbesteed en op 10 april van dat jaar werd de eerste steen van het gebouw gelegd door Peter van Asperen en de tweede en derde door de beide kerkmeesters. De klok werd reeds op 20 december van datzelfde jaar in de toren gehangen ‘en den 24sten, synde Kersavondt daermede geluyt’. (Herald. Bibl. 1880, blz. 301, 302; Nav. 1876, blz. 17). Op 4 maart 1645 werd de kerk goedgekeurd en ontving Peelen voor zijn ‘vergrooten’ van de kerk en toren en ‘andere buytenwercken van de nabuyren’, f 17800, - en zijn huisvrouw f 100, -. Op 30 maart werd de kerk ingewijd. Het gewest toonde zijn belangstelling in de totstandkoming van de kerk door de schenking in 1644 van een gebrandschilderd glas met het wapen van Gelre en Zutphen, dat boven de preekstoel werd aangebracht, en welke schenking gevolgd werd door een soortgelijk venster, links van de kansel met de wapens van de leden van de Ridderschap en de steden van het Veluwse kwartier. Tiel volgde het jaar daarna met een glas met het stadswapen. In 1786 waren deze glazen nog voor het grootste gedeelte aanwezig, en ook waren er nog enkele over, waar nog andere wapens en fragmenten van wapens voorkwamen (Hs. van M.L. van Hangest baron d'Yvoy van Mijdrecht. Alg. Rijksarchief). Het bakstenen gebouw bestaat uit een forse toren, wiens silhouet en dat van het schipGa naar margenoot+ met hoge schipdak, ver in de omtrek te zien zijn. Het eenbeukige schip, door een stenen netgewelf overspannen, is drie traveeën diep, waaraan een vierde, driezijdig gesloten eindtravee sluit. De gehele toren (het benedenstuk gedeeltelijk) is in zuiver kruisverband opgetrokken.Ga naar margenoot+ Langs de hoeken is over de gehele hoogte, eveneens langs de nissen, voor elke koppenlaag een klezoor aangebracht. De voet bestaat tot op ongeveer 3 m boven het maaiveld uit oud materiaal. Hierin zijn reuzenmoppen verwerkt van 28-30 × 6-7 cm, 10 lagen 82 cm, met beneden een rand van tufsteen. Hogerop is het metselwerk samengesteld uit grauw-rode baksteen van 23-24 × 4,5-5 cm, 10 lagen 58 cm.
De toren is uit drie geledingen opgebouwd, waarvan de onderste (behalve aan deGa naar margenoot+ westzijde), geheel gladde wanden heeft. Die van de beide bovenste geledingen worden gevuld door twee rijzige, tweedelige, dubbel holgeprofileerde spaarnissen, die met gedrukte spitsbogen zijn gesloten. Aan de oostzijde van de tweede geleding zijn nog sporen van twee spitsbogige niskoppen over, gedeeltelijk doorsneden door het schipdak. De benedengedeelten van elke spaarnis van de bovenste geleding zijn voor galmopeningen ingericht, nl. twee in iedere nis, gelegen onder een segmentboog die de gehele nis overspant. Een van vier-op achtzijdig overgaande, ingesnoerde, met leien bedekte naaldspits dekt de toren. De ingang is in een, tweemaal hol-geprofileerde nis gevat, die evenals alle andere nissen gedrukt spitsbogig gesloten is. Het bovenlicht boven de, door een korfboog overspannen ingang, is gedicht. Hier in de westgevel is een steen met anno 1644 ingemetseld. | |
[pagina 352]
| |
Ga naar margenoot+ Grauwrode baksteen van hetzelfde formaat als van die van de toren: 23-24 × 4,5-5 cm, 10 lagen 58 cm. Het muurwerk is in kruisverband uitgevoerd. Langs de vensters en de hoeken van de steunberen is voor elke koppenlaag een klezoor aangebracht. Rondom het schip loopt een waterlijst van Bentheimer zandsteen, aan de zuidzijde gecementeerd. Dergelijke lijsten aan de toren zijn grotendeels weggehakt en met cement bedekt.
Ga naar margenoot+ De drie traveeën evenals de drie sluitingswanden, hebben grote, gedrukt-spitsboog-vensters, waarin xixde-eeuwse ramen. De vensters in de eerste travee en het middenvenster van de sluiting zijn gedicht. De traveeën worden gescheiden door forse, tot even onder de dakvoet oprijzende, schuin afgedekte, alleen bij de waterlijst versneden steunberen. Aan de voorzijde is onder de afzaat een keelhol aangebracht. Aan de zuidzijde is nog een dichtgemetselde, doch later aangebracht ingang te bespeuren. Oorspronkelijk was er alleen de toegang onder de toren door. Een hoog, met leien bekleed zadeldak overspant het schip.
Ga naar margenoot+ De benedenruimte van de toren, vroeger wellicht overdekt door een stenen gewelf op de nog aanwezige gedrukt-spitsbogige muralen, stond in verbinding met het schip door een hoge, thans dichtgezette, gedrukt-spitsbogige doorgang in de oostwand. De noord- en zuidwand bezitten een dergelijke wijde, van de grond oprijzende, spitsbogige nis. De eerste verdieping, waarvan de noord-west- en zuidwand voorzien zijn van twee segmentbogige, zich tot rechthoekige spleten vernauwende openingen, is toegankelijk via een in de zuid-westhoek van het schip ingebouwde, stenen wenteltrap.
Ga naar margenoot+ Het schip wordt door een gemetseld netgewelf van gedrukte vorm overdekt, de sluiting door een stergewelf. De ribben van het gewelf rusten op console-achtige kapitelen, staande op kolonnetten. Deze zijn geplaatst tegen kwarthol geprofileerde muurpijlers, welke profilering als muraalbogen omloopt. Van de kapitelen vertonen enkele de typische kwabachtige cartouche-vorm van xviib, andere hebben gebeitelde koppen, pl. cxxxv, afb. 323, 321. Vroeger had men in het schip toegang tot de bovenvermelde, stenen wenteltrap door middel van een ingang onder een segmentboog. Deze heeft men gedicht en thans is de trap van buiten af door een deur in de westgevel te bereiken. Ga naar margenoot+ Beziet men het gebouw op een afstand, dan valt een zekere wanverhouding tussen toren en schip in het oog. De forse toren lijkt te zwaar, te imposant voor het korte en gedrongen schip. Het schijnt dat de toren de ramp van 1573 heeft overleefd en het maakt de indruk alsof men in 1644 tegen zijn oostzijde een nieuw schip heeft opgericht. De beide niskoppen in de oostwand in de tweede geleding, die door het schipdak worden oversneden, zouden hierop kunnen wijzen. Echter valt geen enkele bouwnaad tussen schip en toren op te merken, evenmin zijn oude dakmoeten aanwezig, terwijl tevens het materiaal van de toren overeenkomt met dat van het schip. Bovendien zijn beide bouwdelen in kruisverband opgetrokken. Blijkbaar zijn de opbrengsten uit de Maria-vicarie gedurende de jaren 1616-1642 voldoende gebleken om een dergelijke bouw te bekostigen. Dat men in de xviide eeuw nog een toren in Gotische trant bouwde, was geen zeldzaamheid, men denke slechts aan de in 1661 in de Rijp gebouwde toren. Ga naar margenoot+ In de kerk bevinden zich: Eikenhouten preekstoel, pl. cxxxv, afb. 326, met zeszijdige kuip, met toogpanelen tussen gecanneleerde hoekpilasters met Ionische kapitelen. Daar boven een lijst met knorren en op de hoeken, fraai gestoken koppen, xviib dus waarschijnlijk 1644. | |
[pagina 353]
| |
Twee, bruin geschilderde, eikenhouten banken, waarvan één, een met bladeren,Ga naar margenoot+ peulvruchten en het jaartal 1685 versierde lijst heeft en de andere een lijst met ranken en het jaartal 1702.
Orgelkast met grote, houten vleugelstukken, waarop vergulde guirlandes. OmstreeksGa naar margenoot+ 1750 (A. Bouwman, Orgels in Nederland, 2de druk, 1949, blz. 150).
Bij de ingang in de toren ligt een zerk met geheel afgesleten Gotische letters. VolgensGa naar margenoot+ De Wapenheraut 1918, blz. 245, kon men toen nog lezen: ..... sterf wylle wyllemsz. ruver (?) sterf..... huisfrou godt be..... Verspreid liggen nog enkele stukken zerk, o.a. onder de preekstoel, waarop een wapen (Gelre?) en ao 1664 en elders in het schip een fragment met Gotische letters en een alliantiewapen, waarvan het ene dat van het geslacht Van Leeuwen zou kunnen zijn.
Diam. 128 cm. Opschrift: yohan hendericksen de cock, andriaen yansen kerckmestersGa naar margenoot+ mesters tot ravesway me fieri fecerunt 1644 m.f.s. (Me fecit Simon). Nav. xxv, 1875, blz. 490.
HET HUIS MUIZENWINKEL ligt ten oosten van de weg van Ravenswaay naar Zoelmond.Ga naar margenoot+ Van der Aa ix, blz. 377; Herald. Bibl. 1880, ii, blz. 304-306; Gelre liii, 1953, blz. xxxi.Ga naar margenoot+ Het overgebleven, gepleisterde gedeelte draagt nog enkele sierankers en in sommige vertrekken zijn nog moer- en kinderbalken te zien.
BOERDERIJ, aan de binnenweg van Ravenswaay naar Buren, wellicht nog uit de xviideGa naar margenoot+ eeuw, doch sterk gewijzigd, draagt aan één der gevels de muurankers 1710. Twee smalle venstertjes uit die tijd.
Klein, witgekalkt huis met rood pannendak, onder aan de Lekdijk gelegen, draagt deGa naar margenoot+ jaarankers 1746.
Kleine woning in het dorp, met rieten dak en wolfseind, heeft de muurankers 1803.Ga naar margenoot+ De twee, in de Voorlopige lijst vermelde schildhoudende leeuwen, zijn onlangs door hun eigenaar meegenomen naar diens huis in Driebergen, waar zij in de tuin zijn opgesteld. Zij waren afkomstig van het reeds in 1454 genoemde huis Vredestein te Ravenswaay, dat blijkens afb. in de xviide eeuw in Vingboons-trant was herbouwd. | |
RijswijkTeg. Staat iii, blz. 266; Van der Aa ix, blz. 536-537; J. Anspach, Rijswijk en het geslacht van Brakell,Ga naar margenoot+ Geld. Volksalm. 1897, blz. 13-40. | |
[pagina 354]
| |
Ga naar margenoot+ Rijswijk komt als Riswich of Risvich voor op de lijst der Utrechtse kerkgoederen van ongeveer 866: ‘in villa Riswic aecclesie cum terris ad eandem pertinentibus et tres alia mansa’ (Oorkb. St. Utr., nr. 49). Tevens wordt Rijswijk genoemd op een xiide eeuwse lijst van tynsen welke het klooster Lorsch trok uit de goederen van de kerk te Gendt (Oork. St. Utr., nr. 204, Codex Laureshamensis, Glöckner 1929-1936, nr. 3817). Glöckner meent dat hier Rijswijk bij Zevenaar bedoeld wordt. Exc. Rom. iii, blz. 121.
Ga naar margenoot+ Onder leiding van dr. Holwerda heeft men in 1915 en 1916 in het Essenbosch een Bataafse nederzetting van ongeveer 100-200 n. Chr. opgegraven. Het geheel was omsloten door een palissadering, waarbinnen de grondsporen van grotere en kleinere gebouwen ontdekt werden. De aanleg was vrij regelmatig, gelijkend op de eenvoudige landhuizen in Zuid-Limburg, maar de bouw van de woningen was slordig en de meeste huizen vertoonden een onregelmatige vorm. Verder werden sporen van afvalputten, goten en mesthopen gevonden. Fragmenten van Bataafs aardewerk en een veel kleiner aantal Romeinse scherven zijn opgegraven. Brokstukken van glas, kralen en ijzer van ongeveer 80-180, kruiken en een lampje uit het midden der iiide eeuw kwamen aan het licht. Een loden beeldje, een romeins muntje en een fragment van een fibula zijn in Tiel verloren gegaan; Gelre xlviii, 1946, blz. 2.
Ga naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK ligt vrij in het kerkhof in de kom van het dorp. Zowel toren als kerk zijn eigendom van de kerkelijke gemeente. Fig. 94, 95, pl. cxxxvi, afb. 329 en pl. cxxxvii, afb. 330. Ga naar margenoot+ Jaarverslag Kon. Akad. v. Wetensch. 1871, blz. 25; Geld. Volksalm. 1879, blz. 24-29; Joosting en Muller 1.2, blz. 385; Post, Eigenkerken, blz. 31; Duizend jaar bouwen 1, blz. 307; Kok, Patricinia, blz. 51. | |
[pagina 355]
| |
westmuren van ingangen voorzien werden. Verder werden de acht vensters vernieuwd, die ijzeren harnassen kregen. Onder afbraaksteen vond men een ruw uitgehakte mannekop, die in de pastorie zou zijn bewaard, doch spoorloos is verdwenen (Geld. Volksalm. 1879, blz. 25; D. Buddingh, Wandelingen door de Betuwe, 1854-1860, blz. 60). In 1861 werd het gebouw gepleisterd. De toestand van de kerk was in 1868 weer zorgwekkend, zodat een prijsvraag werd uitgeschreven voor afdoende restauratiewerken. Een prijs van f 200 werd uitgeloofd voor het beste ontwerp, doch geen der ingezonden plannen werd goedgekeurd. De kerk moet toen vrijwel een ruine zijn geweest; slechts de muren en de zuilen en een gedeelte van het dak zouden nog zijn overgebleven, het gewelf was bijna geheel ingevallen. (Jaarb. Kon. Akad. v. Wetensch. 1871, blz. 26). Om verder overhellen van de toren tegen te gaan, werden in 1870 ankers aangebracht tussen schip en toren. Het stuk gewelf van het middenschip, aansluitend aan de torenwand, werd afgebroken en nieuw opgemetseld, waarbij een ruimte tussen gewelf en toren werd opengelaten. Onder aan de toren werd een driezijdige ondermetseling aangebracht ter ondersteuning van het gewelf, dat niet meer op de toren drukte. Bij deze werken in 1870 bleek, dat de gewelven evenals de muren en zuilen, opgetrokken waren met reuzenmoppen van 32 × 15 × 8 cm, terwijl de muren in staand verband waren opgemetseld (ontleend aan gegevens uit het kerkarchief). Bij deze gelegenheid kreeg de kerk een nieuwe vloer, nieuwe kerkbanken en een orgeltribune. Het orgel kwam eerst in 1875. Op 16 oktober 1870 werd de kerk weer in gebruik genomen (Nw. Kerkel. Handb. 1878, blz. 90). De toren blijft echter hellen. Het geheel gepleisterde kerkgebouw is samen gesteld uit een driebeukig, pseudobasilikaalGa naar margenoot+ schip van vier traveëen, een toren, een koor van twee traveëen met driezijdige sluiting en een, tegen de zuidwand van het koor gebouwde sacristie, thans consistoriekamer. Schip met zijbeuken, koor en voormalige sacristie, hebben een stenen overwelving.
De toren bestaat uit baksteen, formaat 30,5 × 6,5-7 cm, 10 lagen 86 cm, die totGa naar margenoot+ ongeveer 6 m boven het maaiveld in normaal laat-middeleeuws verband is toegepast; in de oostmuur tot boven de gewelven van het schip. Het overige torenmuurwerk bestaat uit hetzelfde materiaal, evenwel secundair toegepast, dus met veel brokstukken. Bovenin komen nog al wat verglaasde koppen voor.
De ongelede toren heeft geen ingang. Aan de westzijde begane gronds alleen een spitsboogvenster,Ga naar margenoot+ dat wegens bepleistering moeilijk te dateren is. Hierboven een steen met het jaartal 1737. Op de verdieping kleine lichtspleten. De omlijsting van de gekoppelde galmgaten is modern. Een van vier tot achtkant ingesnoerde, met leien beklede naaldspits bekroont de toren, die tamelijk voorover helt. Tegen de oostwand, juist boven de gewelven, is de dakmoet met vrij steile helling van een Gotische kap zichtbaar.
Het schip wordt geschoord door eenmaal versneden beren, die op de hoeken overhoeksGa naar margenoot+ zijn opgesteld. Aan de westzijde geven twee deuren met neo-Gotische omlijsting (1860) toegang tot noorder- en zuiderbeuk. De oude toegangen in noord- en zuidgevel zijn door de bepleistering niet meer te herkennen. Een met leien bekleed zadeldak dekt het schip en zijbeuken.
Tweemaal versneden steunberen schoren het koor. De later gedichte vensters van deGa naar margenoot+ tweede travee, zijn ten opzichte van de travee-as naar het westen verschoven; de koorvensters zijn ingekort. Aan de zuidzijde is tegen het koor een sacristie gebouwd, gedekt door een zadeldak,Ga naar margenoot+ waarvan de nok die tot de daklijst van de koormuren reikt, haaks op de dakrichting van het koor staat. | |
[pagina 356]
| |
Fig. 94. Rijswijk. Hervormde Kerk
| |
[pagina 357]
| |
Fig. 95. Rijswijk. Hervormde Kerk
De vier traveeën van het schip worden van elkaar gescheiden door korte, gedrongenGa naar margenoot+ zuilen, van wier deklijsten de spitse, van vellingkanten voorziene scheibogen oprijzen. Aan de middenbeukzijde schiet een gedeelte van de zuil door, en is hogerop afgesloten door een lijst, waarop de ribben van het netgewelf rusten. De ribben komen samen op de knooppunten in ronde sluitstenen. De lagere zijbeuken worden door kruisribgewelven overkluisd. Evenwijdig aan de oostmuur van de toren is in het schip een wandje gemetseld ter ondersteuning van het in 1870 van de toren vrijgelegde gewelf. De ondermetseling is links en rechts met de westelijke schippijlers verbonden door drie, naast elkaar geplaatste schijnzuiltjes. De kap is ook in die jaren vernieuwd.
De vloer van het koor ligt ongeveer 30 cm hoger dan die van het schip. De ruimte isGa naar margenoot+ overdekt met een netgewelf, waarvan de ribben rusten op geprofileerde kraagstenen, en samenkomen en elkaar kruisen in gelijke ronde sluitstenen als in het schip. De oostelijke kraagstenen langs de zijmuren zijn niet in de hoeken van de sluiting aangebracht, doch meer westelijk tegen de lange wanden. De muraalbogen oversnijden gedeeltelijk de dichtgezette vensters van de tweede travee. De thans als consistoriekamer gebruikte aanbouw staat met een spitsbogige doorgangGa naar margenoot+ in verbinding met het koor. Het benedenste gedeelte van de toren, t.w. aan de oostzijde tot voet van de schipkap aan de westzijdeGa naar margenoot+ tot de eerste vloer, is het oudste en nog wel xivde eeuws te dateren; later is het bovendeel uit afbraakmateriaal van de oudste toren herbouwd, blijkens de constructie van de spits en een jaartal daar, niet na het midden van de xvide eeuw. Deze toren is tegen een, waarschijnlijk, éénbeukig kerkje gebouwd, waarvan de dakmoet nog te zien is; deze correspondeert met het benedenste gedeelte van de topgevel tussen schip en koor. Het koor van dat kerkje zal in de loop van de xvde eeuw door het tegenwoordige zijn vervangen; het huidige gewelf is pas later aangebracht, wat ten gevolge had, dat de vensters aan noord- en zuidzijde, waar zij door het gewelf werden oversneden, gedicht werden. De steunbeer aan de noordzijde is waarschijnlijk bij die gelegenheid toegevoegd. De overwelving van het koor zal vermoedelijk gelijktijdig hebben plaatsgevonden met die van het nieuwe schip met zijbeuken en de sacristie rond 1500 of in de xvide eeuw. De kap van het koor is nog oud. Op de topgevel is nog een aanduiding van het vroegere, houten gewelf over het koor. | |
[pagina 358]
| |
In de kerk bevinden zich: Ga naar margenoot+ Geverfd eikenhouten preekstoel met zeszijdige kuip, met op de panelen een eenvoudige versiering van guirlandes en rozetten, ± 1860.
Ga naar margenoot+ Op de kansel een koperen lezenaar met arm, xviib.
Ga naar margenoot+ Op het koor staat een tombe 85 cm hoog, waarop een zerk van 297 × 169 cm. Hierop gebeiteld de wapens Van Brakell van Van Borssele. Daaronder: Ga naar margenoot+ dese kelder en tombe is door de wel geboore heer/diderick van brakell tot den brakell extraord. raedt/aant hoff van gelderlant richter en dyckgraeff/der stadt tiel en dorpe van zantwyck, burgemeester der voorn̄de stadt en gedeputeerde van/de staten des vorstendoms gelre en graefschaps/zutphen uyt de ridderschap resideerende binnen/nymegen, en vrouwe iustina van borssele dochter/tot geldermalsen egtel. in den jare 1691 begin/nen te make en in den jare 1692 voltrocken/waerop hare wapen en de 16 quartieren van den man/alleen uytgehouden syn en daerinne begraven op den 15 aug. 1691. welḡte vrouwe iustina/van borssele oudt 37 jaren. Ter weerszijden de kwartierwapens, links: Brakell, Zuylen, Vygh, Padevoirt, Gelder, Baerl, Wijhe, Appelteren. Rechts: Bentinck, Deelen, Schimmelpenninck v.d. Oye, Oldenbarnevelt, Boucop, Zuylen, Spaen, Middachten. De kwartieren staan niet in de goede volgorde en ook zijn enkele niet juist. Zie hierover: Geld. Volksalm. 1879, blz. 48. Diederik van Brakell tot den Brakell, geboren 10 juli 1647, te Kesteren, gehuwd 14 december 1677 te 's-Gravenhage, overleden 30 september 1695 te Arnhem, was een zoon van de te Kesteren begraven Floris (zie beschr. Kesteren). Justina van Borssele, geboren te Middelburg 8 september 1653, was de dochter van Jacob, heer van Kleverskerke en Geldermalsen en Maria van Varick (De mon. v. gesch. en kunst in de Tielerwaard, blz. 327, 328). Ga naar margenoot+ Eveneens op het koor, een zerk, 235 × 122 cm, met alliantiewapen van Hardenbroek-Van Bemmel, waaronder een cartouche in rolwerk tussen een cherub en een doodshoofd, met het volgende opschrift: int jaer onsse heerē iesu/chryst duysent seshōdert/ende acht sterf ioncheer/gysbert van hardenbrōk/, maerschalk vā abcavde/ēde eemlandt. Gijsbert van Hardenbroek werd maarschalk van Eemland in 1578, van Abcoude in 1584. Hij was eerst gehuwd met Christina van Gellecum, dochter van Goert en Anna van Els, daarna met Berta van Bemmel, dochter van Heimerich en Anna van Meerthem. Zij overleed 24 januari 1606. Ga naar margenoot+ Hardstenen zerk met wit marmeren wapen in relief, waar onder: hier legt begraven/mr. constantyn gerard/nobel/overleeden/den 1st february/1781. Vgl. Johan E. Elias, De vroedschap van Amsterdam, 1905, deel ii, blz. 990. C.G. Nobel was sedert 1742 eigenaar en bewoner van Hoekenburg (Geld. Volksalm. 1879, blz. 38, 39). | |
[pagina 359]
| |
vrouw met een kleinere figuur (Maria met schenker?). Andere gestalten van heiligen waren nog flauw te onderscheiden. De apostelen waren op twee-derde van levensgroot afgebeeld en alle figuren waren tegen een achtergrond geplaatst, die een nabootsing van tapijtwerk bedoelde te zijn, met bladfestoenen doorweven en met franje versierd. Al deze schilderingen zijn weer overgewit. Calques, naar de schilderingen vervaardigd, berusten bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te 's-Gravenhage. (Verslag v.d. Comm. Kon. Akad. v. Wetensch. enz. Jaarb. 1871, blz. 25-28; Hoogewerff i, blz. 242, 243). Onder de triomfboog en boven de aldaar opgestelde preekstoel, hangt een langwerpig,Ga naar margenoot+ houten paneel in een zwart geschilderde lijst met vergulde biezen, van boven afgesloten door een driehoekig fronton, waarop aan de zijde van het schip een cherub is geschilderd, en aan de koorzijde een duif. De ajour bewerkte vleugelstukken zijn er blijkbaar later (± 1860) aan toegevoegd. Op het paneel is met vergulde letters de tekst der Tien Geboden geschilderd, met daarboven de figuren van Aäron en Mozes ten halven lijve uitkomend. Mozes, met witte baard, draagt een rode mantel, en houdt een staf in de hand. Aäron, met een hogepriesterlijk hoofddeksel, hanteert een offermes en wierookschaal. Het schilderstuk is getekend: Johan Joosten en Zoon van Kothen pinxit ao 1658. De kerkrekeningen van 14 januari 1659 vermelden: Is meede voor den kerckenraedt berekent het beckengelt, hetwelcke aan Jan Joosten voort schrijven vant bordt in de kercke betaelt wordt ten somma van drei en daertig gld. seven stuy.ende also hem belooft was volgens accoordt de som van ses en daertig gulden, so komt hem aen twee guld. daerthien stuy. welcke oock aen hem betaalt sijn, en wordt hem van den E. Kerckenraedt voor sijn buytenwerck toegelegt die somma vier guld. drei stuy. acht penningen (Geld. Volksalm. 1879, blz. 28, 29).
De kerk bezit twee, aan elkaar gelijke avondmaalbekers, 15 cm hoog, 9 cm middellijnGa naar margenoot+ onversierd en ieder met het inschrift de karckebeker van ryswick 1663. Merken: Driemaal een merk met een klaverblad van vier of bloem. Een vóór 1878 verdwenen klok droeg het volgende opschrift: Nobilissimus Dominus Wilhelmus deGa naar margenoot+ Golsteijn et Albertus de Leuwen pro ecclesia Rijswicensi me fieri fecerunt. Yan Philipsen me fecit 1626 (Nav. 1875, blz. 490 noot). DE KORENMOLEN DE HOOP, pl. cxxxvi, afb. 327, heeft een ronde bakstenen romp en staat op een lage belt, tussen de rivier en de dijk; een ajour bewerkte ijzeren windvaan, stelt het wapen van Maurik voor (echter niet met de schaar in de schuinrechtse stand, maar vertikaal) en het jaartal 1703. Op de balk boven het spoorwiel aan de zuidzijde staat 1714 en in de penbalk C.V.S. 1864. Een windmolen te Rijswijk werd reeds in 1476 vermeld (A.P. van Schilfgaarde, Archief heeren vanGa naar margenoot+ Culemborg, 1e stuk, 1949, blz. 335 nr. 6049). |
|