De Betuwe
(1968)–R.F.P. de Beaufort, Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdIngenDe geschiedenis van het dorp hangt nauw samen met die van de Commanderie van St. Jan, alhier gesticht als een membrum van de Balije van de Orde van St. Jan (Orde van Malta) te Utrecht. | |
[pagina 311]
| |
Utrecht (Maris, blz. 203, 204). De waardigheid van commandeur bleef nog wel bestaan, maar was niet meer dan een blote titel. Zo werd in 1632 Godert Adriaen van Reede, 11 jaar oud, door de Staten van Utrecht tot commandeur van Ingen aangesteld (De Wapenheraut 1897, blz. 37), en in 1667 een 3-jarig jonkertje van Lawick (Van Beresteyn, blz. 46). In 1644 en nog in 1718 trachtte de stad Utrecht de landerijen te verkopen, maar hiertegen verzetten zich de Staten van Gelderland. In 1784 besloot de stad de benoeming der commandeurs over te dragen aan de Prins van Oranje. De goederen werden als Domein-goederen beschouwd, waarvan de Rekenkamer het vruchtgebruik publiek verkocht. In 1839 zijn de goederen te Tiel geveild. DE HERVORMDE KERK ligt vrij in het midden van het dorp. De toren behoort aanGa naar margenoot+ de burgerlijke, de kerk aan de Nederlands Hervormde gemeente. Fig. 81, 82, pl. cxx, afb. 286, 287, 288; pl. cxxi, afb. 289. van der Aa vi, blz. 148; Joosting en Muller i, 1, blz. 102, ii, blz. 429; Heeringa ii, blz. 55; GelreGa naar margenoot+ xiii, 1910, blz. 308; Wapenheraut xxi, 1917 en xxii, 1918; Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utr. xlviii, 1927, blz. 174. | |
[pagina 312]
| |
Fig. 81. Ingen. Hervormde Kerk
| |
[pagina 313]
| |
Fig. 82. Ingen. Hervormde Kerk. Dwarsdoorsnede
van 1594 wordt de kerk: des ordenskirch desselbst, genoemd; verder wordt verklaard, dat twee kapelaans - dus niet meer drie -, op kosten der Commanderij onderhouden moeten worden, maar dat over de ornamenten en wat verder tot de kerk behoort, twee kerkmeesters zullen gaan. De magistri fabricae werden door de gemeente van het dorp aangesteld (Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utr. xlviii, blz. 175). | |
[pagina 314]
| |
koormuur. Vóórdat de restauratie een aanvang nam, is een vluchtig, oudheidkundig bodemonderzoek ingesteld waarbij gebleken is, dat de kerk op een oud grafveld is gebouwd (Nieuws Bull. K.N.O.B. 1950, kol. 70). Ga naar margenoot+ De geheel in steen overwelfde kerk bestaat uit een pseudo-basilikaal schip van drie beuken, waarvan de zijbeuken aan de westzijde de toren omvatten en een koor van twee traveeën, dat met vijf zijden is gesloten en waartegen aan de zuidzijde een kapelvormige uitbouw met een driezijdige sluiting is opgetrokken.
Ga naar margenoot+ De uit vier geledingen bestaande toren is uit baksteen opgetrokken. Formaat stenen benedenste geleding 31-33 × 7,5-8 cm, 10 lagen 93 cm, tot boven het spaarveld 28-28,5 × 6,5-7 cm, 10 lagen 84 cm, en daar boven uit baksteen van 27,5-28,5 × 6-6,5 cm, 10 lagen 83 cm. In de tweede geleding zijn enkele lagen tufsteen verwerkt.
Ga naar margenoot+ Architektonisch is de toren zeer sober behandeld: maar weinig lichtopeningen doorbreken de torenwand. De lessenaardaken van de doorgetrokken zijbeuken reiken tot boven in de derde geleding, zodat de noord- en zuidgevelwanden van de toren tot aan die hoogte aan het gezicht onttrokken zijn. Aan de westzijde verleent een, door aan korfboog gedekte ingang in een spitsbogige nis, waarvan het bovenste gedeelte met baksteen-vlechtwerk is versierd, verbinding met het inwendige. Een bakstenen waterlijst scheidt de eerste van de tweede geleding, die slechts door een klein venster doorbroken wordt. De westelijke gevelwand van de derde geleding wordt ingenomen door een groot, rechthoekig spaarveld, bovenaan afgesloten door in T-vorm geplaatste bakstenen. In dit spaarveld zijn de moeten van twee vroegere galmgaten te zien. Een bakstenen zaagtandlijst, tussen twee platlagen, scheidt de derde van de vierde geleding, die boven ook door een dergelijke (nieuwe) lijst wordt afgesloten. Aan alle zijden van de bovenste geleding een segmentbogige galmopening. Een ingesnoerde, met leien beklede, achtzijdige spits sluit de toren af.
Ga naar margenoot+ De zijbeuken van het schip zijn opgetrokken uit baksteen, formaat 27-29 × 6-6,5 cm, 10 lagen 77 cm. Aan de zuider-beuk, ter hoogte van de vensterkoppen, een, naar de westelijke sluitmuur omlopende, laag tufsteen. De oostelijke schipmuur, waarin de triomfboog, is van tufsteen.
Ga naar margenoot+ De schipmuren worden geschoord door beren, waarvan die aan de zuidwestelijke noordwestelijke en noord-oostelijke hoeken, overhoeks zijn opgesteld. Alle beren zijn om de vier lagen met één laag tufsteen doorregen en hebben een afdekking van baksteen met een natuurstenen band. De spitsboog-vensters kregen bij de laatste restauratie bakstenen traceringen; de dagkanten hebben een breed holprofiel en zandstenen blokken. Aan het venster, dat ter plaatse van het voormalige portaal in de tweede travee zuidzijde werd aangegracht, is deze versiering achterwege gelaten. Ingangen bevinden zich in de eerste (nieuw aangebracht), en tweede travee noordzijde. Bij de laatste herstelwerken is het met lei beklede zadeldak verhoogd.
Ga naar margenoot+ Formaat baksteen 27-29 × 6-7 cm, 10 lagen 80 cm, eerste steunbeer noordzijde 28 × 6-6,5 cm, 10 lagen 77 cm. In deze steunbeer en in de noorder-muur zijn geglazuurde koppen te zien. Enkele lagen tufsteen boven in de vensterkoppen.
Ga naar margenoot+ Eenmaal versneden beren met bakstenen afdekking schragen het koor. De eerste steunbeer aan de noordzijde is zwaarder dan de overige en versnijdt bij de waterlijst. | |
[pagina 315]
| |
Hij staat koud tegen de koormuur en moet opgericht zijn toen het koor een stenen gewelf kreeg. Eén venster was gedicht en bezat de oorspronkelijke dagkanten, waarnaar de overige hersteld zijn. Boven het oostelijke koorvenster zijn drie stenen ingemetseld, de middelste schijnt een op zijn kop gezet wapenschild met een kruis (dat van de Orde van St. Jan), de twee andere hebben een M-vormige versiering. In de zuidermuur zijn boven de vensters ronde siernissen te zien.
Formaat baksteen 26-29 × 6-6,5 cm, 10 lagen 79 cm; tweede travee en sluitingGa naar margenoot+ 26-27 × 6-7 cm, 10 lagen 82 cm.
Zes korte, dicht op elkaar staande beren, bij de waterlijst versneden, en met bakstenenGa naar margenoot+ bedekking, steunen deze kleine aanbouw. Ook hier zijn de dagkanten ongeprofileerd.
Het torenportaal is gedekt door een gepleisterd kruisgewelf met brede, even afgeschuindeGa naar margenoot+ ribben. In de verdieping is in de oostmuur een grote, bij de inwelving van het schip gedichte spitsboog. Een segmentbogige doorgang in de zuidmuur maakt het mogelijk de ruimte boven de gewelven van de zuider-beuk, van de toren uit te bereiken. Op de verdieping is aan de noordkant een doorgang, thans naar de gewelven, maar oorspronkelijk toegang van buiten af.
Het schip is in drie traveeën verdeeld, van elkaar gescheiden door korte zuilen vanGa naar margenoot+ tufsteen, met een zandstenen band ter halver hoogte, op achtzijdige basementen met een zandstenen lijst en een dekplaat, die van rond, op achtkant overgaat. De beide oostelijke half-zuilen bleken tijdens de restauratie-werkzaamheden uit afgekapt, tufstenen muurwerk te bestaan. De ribben van de netgewelven komen in het schip neer op halfcirkelvormige consoles, die door middel van tufstenen schalken verbonden zijn met de dekplaat van de zuilen. Ook de zijbeuken zijn in het bezit van een stenen netgewelf, waarvan de ribben rusten op kraagsteentjes, ongeveer gelijk aan die in het middenschip, doch met onderaan een enigszins gekartelde rand.
De beide koortraveeën zijn gedekt door een netgewelf, waarvan de ribben, die eenGa naar margenoot+ gelijk profiel hebben als die van het schip, neerkomen op kraagsteentjes met laat-Gotische versiering van opengewerkt bladornament. Direct boven de kraagsteentjes vormen de, daaruit ontspringende ribben een nisje, dat met een driepas gesloten is; boven deze nis rijst de middelste rib op. In de zuidoostmuur is een piscine-nis. De vloeren van koor en voormalige sacristie liggen 18 cm hoger dan die van het schip.
Deze ruimte wordt inwendig door een brede gordelboog in twee delen gescheiden.Ga naar margenoot+ De westelijke travee, die bij de restauratie wederom in open verbinding met de zijbeuk is gebracht, zowel als met het koor, is gedekt door een netgewelf, dat lager ligt dan dat van de zijbeuken, en waarvan de zandstenen ribben geprofileerd zijn als die van koor en schip. De oostelijke travee en de sluiting hebben opnieuw lagere gewelfjes met tufstenen ribben, welker profiel een peerkraal vormt. In de oostelijke travee is een smalle deur aangebracht, die communicatie geeft met het koor. De beide traveeën zijn thans van elkaar gescheiden door een houten schot, reikend tot even onder de geboorte van de gordelboog, in welk schot zich een deur bevindt. De tufstenen, oostelijke sluitingsmuur van het schip, met de triomfboog en de aansluitende halfzuilen,Ga naar margenoot+ vormen de enige resten van een éénbeukig kerkje, waarvan tegen de toren een overeenkomend topgevelfragment van grote baksteen, formaat 28-29 × 6-6,5 cm, 10 lagen 77 cm, te vinden is. | |
[pagina 316]
| |
Tegen deze westmuur is dus de toren opgetrokken. Dit éénbeukig kerkje (vermoedelijk de, in 1248 vermelde) is later verbouwd tot de tegenwoordige driebeukige. De boven vermelde ‘licentia’ van 1493-1494 geeft een datering van de bouw van het nieuwe schip. Bij de overwelving van het schip, dat verhoging van de toren noodzakelijk maakte, is tevens het koor ingewelfd. De moet van een houten tongewelf is op de koortopgevel te zien. Aan de zuidzijde werd één travee van de aanbouw gelijk met het schip opgetrokken, wellicht als sacristie, die later werd uitgebreid en van een driezijdige sluiting voorzien, waarbij een venster in de zuider-koormuur gedicht moest worden. Tot aan de restauratie lag over schip en koor een doorgaand dak, waartoe de muren een weinig verhoogd waren (uitwendig aan het koor te zien). Eén der spanten in de zuiderzijbeuk is 1663 gemerkt, en het is niet onmogelijk, dat bij die gelegenheid de westelijke vleugelmuren zijn gebouwd. Dit zou een verklaring kunnen geven aan het bestaan van een omlopende lijst aan de westelijke vleugelmuur, die dan eertijds onder een goot of dakoverstek zou hebben gelopen. De kerk bezit: Ga naar margenoot+ Zandstenen kuip, 78 cm hoog met een doorsnede van 112 cm, waarop vier kruisen, elk in een gesloten, ongekeerde U-vorm, zijn ingekrast, xii. Als kalkbak werd dit doopvont in 1910 in de kerk aangetroffen. (Notulen en vertr. mededel. Rijkscomm. Monumentenzorg, 1910, blz. 18; Gelre 1911, blz. xxix; 1912, blz. lvi).
Ga naar margenoot+ Eikenhouten preekstoel met zeszijdige kuip en getorste hoekzuiltjes, bijbehorend achterschot en klankbord. Het ruggeschot wordt door opengewerkte vleugelstukken geflankeerd. Volgens de Voorlopige Monumentenlijst zou de kansel in 1672 door Willem Rijckz. zijn vervaardigd. Vóór 1866 was de kansel opgesteld tegen een zuil, daarna kwam hij tegen het schot tussen schip en koor te staan en na 1952 is hij opgericht aan de noordzijde van de triomfboog. Ga naar margenoot+ Aan de preekstoel is bevestigd een koperen lezenaar, op arm met blad en kraakbeenornament, pl. cxxiii, afb. 295 in midden xviide eeuwse trant, doch volgens opschrift uit 1719. Bij de plaats van de voorzanger, een koperen lezenaar op voet met de volgende inscriptie: dese met/nefensstaande/blakers, doopkrans/en kandelaars/aan de kerk/gegeven ter gedagtenis/van den heer h. van/de lande van oordt/te ingen overleden/den 24 maart 1777. Blakers, doopboog en kandelaars zijn niet meer aanwezig.
Op het koor: Ga naar margenoot+ 1. 297 × 175 cm. Boven, rolwerkornament met mascaron. In het midden, de wapens Van Meerten en Van Eck met hun helmtekens. Hoekwapens, boven: Van Meerten en Van Eck, beneden: Van Eck, Van Meeckeren.
ao dn̄ī 1568 den 20/dach decembris starf/derick van meerten/ao 1531 den 7 dach sep/tembris starf joffer/berta va eck syn hvi/svrow. 2. 276 × 161 cm. Onder een, door twee pilasters gedragen Renaissanceboog de wapens Van Bemmel en Van Meerten met hun helmtekens. Hier onder een blanke cartouche, waarboven een cherubkopje en beneden een doodshoofd. Rechts, boven de boog, het wapen Van Bemmel, links, Van Meerten. Op de pilasters, links Van Randwijck?, Van Meeckeren, Van Eck, rechts: Van Eck, Van Eck, Van Meeckeren. 3. 297 × 100 cm. Randschrift in Gotische letters: ano xvc 34 sterf bert vā hattē de eerste dach in januarie/ano xvc xxl sterf/joffer jutta van wijck bert vā hattē husfra. In het midden, in een driepas, het gecombineerde wapen Van Hattem-Van Wijck; links: Van Hattem en een wapen met een keper, rechts: Van Hattem en een wapen | |
[pagina 317]
| |
met een staande bok. (Ned. Leeuw xv, 1897, kol. 63; xvi, 1898, kol. 159, 160, 204-205). 4. 238 × 108 cm. In het midden, in een Renaissance-versiering, een wapen. Randschrift in Gotische letters: int jaer ons hern mvc xli de xxii septēb. starf bartolomē van eck. int jaer mvc xxxiv de xxvi meert starf joffr. katrȳ vā meerte sy..... Op ieder der vier hoeken een wapentje. 5. Tussen koor en kapel: 65 × 84 cm. Wapen Van Hattem en daar onder: bart van hattem sterf/den 21 novemb. ao 1624. 6. 200 × 108 cm. mvc xxii de xvii dach septēb. starf ja vā eck int jaer xvc lx starf joffr. alof (?) syn huysvrou.
Op de meest westelijke zuil aan de noordzijde van de kerk, zijn in 1897 het wapenGa naar margenoot+ Van Lynden en dat van de Orde van St. Jan in kleuren, en hangende aan een boomtak, blootgelegd. (Notulen en vertr. mededel. Rijkscomm. Monumentenzorg 1910, blz. 18; Hoogewerff i, blz. 240). In de jaren 1949-1952 zijn op de gewelven, en elders in de kerk, beschilderingen ontdekt, die door Gerhard Jansen te 's-Gravenhage zijn gerestaureerd. Het gewelf van het middenschip heeft langs de ribben een geschilderde versiering van voluutvormige bladeren, elders zijn het ranken met gekartelde en gebogen bladeren, pl. cxxii, afb. 292, meest in licht bruin en grijs-groen. In het koorgewelf zijn nog enkele sporen aangetroffen en op de traveemuren van het koor zeer spaarzame resten: een reeks van figuren in een omlijsting van architectuur? Boven de triomfboog schipzijde en boven een rand van ranken, twee, aan linten opgehangen wapens, waarvan het ene, dat van de Orde van St. Jan is en het andere vermoedelijk dat van een commandeur, welk wapen men tot nog toe niet heeft kunnen identificeren. Hierbij zijn nog enkele Gotische letters zichtbaar: int iar ons heren mvc en... x wert dit ghericht? Beneden op de zijmuur van de triomfboog, zuidzijde, St. Barbara, pl. cxxii, afb. 291. De heilige houdt een boek en een palmtak vast. De ruimte boven haar hoofd is opgevuld met een licht rood ornament, gelijk aan dat op het gewelf. Aan de overzijde, bij de preekstoel, een beter bewaard gebleven St. Catharina met rad en zwaard en ook hier een dergelijk ornament als bij Barbara, doch grijs-groen. Aan de andere zijde van de kansel een St. Michaël (grijs en geel), de draak dodend met een lans die zijn rechterhand omklemt, terwijl hij met de linkerhand de weegschaal vasthoudt, pl. cxxii, afb. 290. Tegen de oostwand van de noorder-beuk is nog een heilige vrouw met boek te onderscheiden. Betrekkelijk goed bewaard is de voorstelling van de Verkondiging, boven de boog tussen zuider-beuk en kapel, aan de beukzijde, pl. cxxii, afb. 293. Rechts is Maria in het wit met blauwe mantel geknield, en links zijn de contouren van de engel Gabriël op te merken. Duidelijker te zien is de spreukband met de woorden: ave maria gratia plena dominus tecum; tussen beide figuren in, de H. Geest in de vorm van een duif, alles xvd of xvia.
In het middenschip hangen twee koperen kronen, ieder met acht grote, en acht kleineGa naar margenoot+ armen voor kaarsen. Aan iedere kroon drie koperen schildjes, waarop de heer/capiteyn/hendrik/roier., het wapen Roier en anno 1764. Bij akte van 22 april 1763 gaf Hendrik Roier (Royerts) f 199, - ‘om bij de eerste mogelijke gelegentheit gestelt (te) worden in handen van den Predikant Dom. C. van de Nieburg om voor die zomma de kerk van Ingen te voorsien van de noodige koopere Kroonen’. (Ned. Leeuw xxx, februari 1912, kol. 129, 130). | |
[pagina 318]
| |
Hendrik Roier was kapitein, later majoor op het fort St. Andries, woonde op het Spijk (Colverschoten) onder Lienden, en was vader van een-en twintig kinderen. Ga naar margenoot+ Er hingen vroeger meer rouwborden in de kerk, doch deze zouden door de Fransen zijn vernield. Thans hangen in het koor nog twee van dergelijke borden, beide in bruin geschilderde lijsten, met onderaan een gevleugelde zandloper. Zuider-koortravee. Rouwbord van Willem Hendrik Van den Heuvel tot Beichlingen, gezegd Bartolotti. Midden op het paneel het wapen Van den Heuvel, waaronder: Ob xxvii sept. ao mdcclxii. Rechts en links de zestien kwartieren: Van den Heuvel, van Erp, Thibaut, de Jonghe van Velsen, Bourbais, de Bitter, van Nispen, Sloeten en Golstyn, van Brakell, Cock van Delwijnen, Millinck, van Meeckeren, Tempier, Meerthen, Vaeck. W.H. van den Heuvel (1698-1762) overleed op het huis Bleywerve te Ingen, dat aan de weg naar Eck en Wiel lag. Voor genealogische gegevens: Nav. xxv, 1875, blz. 363-368; xxxiv, 1884, blz. 58-66. Noorder-koortravee. Rouwbord van Anna Françoise van den Heuvel-Sadelijn. In het midden het gedeelde wapen van den Heuvel-Sadelijn en: Ob vii January mdcclxx, omringd door haar zestien kwartieren: Sadelijn, Pelgrom, van den Hoven, Evertsen, Titstein, Dornstedt, van den Hoven, Wtwyck en de Geer, Assendelft, Parmentier van Pesch, Gerards, van Dulmen, Vivien, Quarles. A.F. Sadelijn was een dochter van Jan, heer van Voorn en Bleyenburg, kanunnik in het kapittel van Oudmunster te Utrecht, en van Jacqueline Cornelia de Geer. Zij huwde op 30 juli 1764 met Jean Baptist van den Heuvel, gezegd Bartolotti en overleed 7 januari 1770 kinderloos. Hij hertrouwde in april 1771 met Wendelina Barter (Nav. xxvi, 1876, blz. 47). Ga naar margenoot+ In de consistoriekamer hangen twee borden, in bruin geverfde lijsten, waarop de namen van de predikanten van Ingen zijn geschilderd, omstreeks 1800).
Ga naar margenoot+ In de zuider-beuk, boven de deur naar de consistoriekamer, een van hout opengeslagen gezangboek met muzieknoten en de woorden van Gezang 48, vers 1 en 2, in een omlijsting van een, zich in zijn staart bijtende slang. Hieronder: gods lof ons doel. mdcccxxv. In dat jaar werd het kerkkoor opgericht. Dit bord hing tot aan de laatste herstelwerken in het midden van de orgeltribune.
Ga naar margenoot+ Avondmaalschotel, 41 × 32 cm, pl. clxxvii, afb. 433. In het uitgediepte middengedeelte is een doodshoofd gegraveerd, waaronder een zandloper en de woorden: gedenckt te sterven. Op de rand boven, een voorstelling van de Doop van Christus met de tekst van Mattheus 3, vers 17. Beneden op de rand is het Laatste Avondmaal afgebeeld en de woorden uit Mattheus 26, vers 26. Links op de rand het wapen De Bedarrides, en: Dit heeft gegeven Daniel de Bedarrides, Heer tot geldersweert, in syn leven luytenant Collonel int iaer 1671. Rechts het wapen van Gelderland en: En Elsab. Van Gelder, Douagire de Bedarrides, vrouwe tot geldersweert in Augusti. Merken: Utrecht, jaarletter G van 1670, meesterteken van Thomas Denijs(sen) van Duyn(en). Vergelijk Nav. xxxiv, 1884, blz. 68. Tentoonstelling Utrechts zilver, Centraal Museum Utrecht, 1952 nr. 63. Twee, aan elkaar gelijke avondmaalbekers, 15 cm hoog, 10 cm doorsnede, waarin de gecombineerde wapens de Bedarrides - van Gelder zijn gegraveerd. Onder aan de voet, op de ene beker: Daniel van Bedarrides, op de andere Elsabe Van Gelder. Merken: Haagse keur, jaarletter L van 1641, meesterteken een anker in rond. | |
[pagina 319]
| |
Daniel de Bedarrides, geboortig uit het prinsdom Orange, kapitein in Staatse dienst, was gehuwd met Elsabe van Gelder, kleindochter van Karel van Gelder de jonge, halfbroer van Karel den Olden. Het echtpaar bewoonde de Geldersweert, dat schuin tegenover Amerongen gelegen was, en aan Elsabe toebehoorde. Het is onbekend wanneer het huis is gebouwd. Vermoedelijk is de naam afkomstig van Karel van Gelder den Olden, die in 1555 in Ingen woonachtig was. Mevrouw de Bedarrides stierf in 1678 en in 1686 kwam de Geldersweert aan Arent Sloet. Het huis is sedert lang verdwenen (Gelre 1929, blz. 143). Een sieur de Bedarrides was bevelhebber van het kasteel van Orange in de jaren 1660-1665 toen het prinsdom door Lodewijk xiv bezet was. Nadat de onafhankelijkheid van het vorstendom hersteld was, moest de Bedarrides Orange verlaten (Oud-Holland 1901, blz. 32). Twee geldkommen met gegraveerde, vlakke oren, 13,5 cm doorsnede en met inschrift: g. wykniet me eccae ingens donav ao 1719. Merken: Rotterdam, leeuw, jaarletter e in schild, meesterteken een kruis. Een stuk zandsteen, met de voorstelling van de Aanbidding der Koningen, is bij de restauratie inGa naar margenoot+ 1889 in het onderste gedeelte van een kerkmuur te voorschijn gekomen, doch is nadien verloren geraakt (Nav. xxxix, 1889, blz. 625). | |
WoonhuizenIets ten oosten van het dorp ligt de grote boerderij De Poel, pl. cxxiv, afb. 296, opGa naar margenoot+ T-vormige grondplan, waarvan de boogtrommels boven de vensters in de oostgevel een bakstenen vulling in vlechtverband hebben. De ontlastingsbogen bestaan uit alternerend, een schoon gelaten en een gepleisterde baksteen. Bij twee vensters is de boog door het aanbrengen van kleine vensters doorbroken. De gevel draagt de jaarankers 1648. Overigens is het huis uiterlijk en sterker nog inwendig, gewijzigd. In de vroegere keuken, thans in vertrekken verdeeld, bevindt zich in een wand met gladde, witte tegels, een geverfd eikenhouten muurkastjes met toogpaneel, xviib. Het linkergedeelte is onderkelderd.
Het geheel gemoderniseerd huis van de molenaar heeft muurankers 1671.Ga naar margenoot+
Boerderij, aan de weg naar Ommeren, heeft een deel met jaarankers 1837; het linkergedeelteGa naar margenoot+ van het huis is wel uit die tijd, het rechter van later datum.
Boerderij, aan de weg naar Eck en Wiel, met muurankers 1802.
T-vormige boerderij met jaarankers 1849.Ga naar margenoot+ | |
LiendenDe plattegrond van Lienden vertoont een grillig wegenbeloop, kenmerkend voor de oude dorpen op de stroomruggronden in de Over-Betuwe. Een ronde hoofdvorm, kenmerkend voor de qua aanleg, verwante dorpskernen van Andelst en Elst, is hier | |
[pagina 320]
| |
in onvolkomen vorm aanwezig, aangezien de ring, waarin de kerk centraal is gelegen, aan de oostzijde niet is gesloten. Het is mogelijk dat aan deze zijde de oorspronkelijke structuur ten gevolge van latere afzettingen van de Nederrijn is verstoord. Fig. 83. Een systematische aanleg, die vermoed kan worden bij de, jongere gestrekte nederzettingen in de Neder-Betuwe, is bij de oude dorpen op hogere gronden in de Over-Betuwe, waaronder Lienden, niet aannemelijk. Ga naar margenoot+ Teg. Staat iii, blz. 270; van der Aa vii, blz. 305-309; Nav. xlvi, 1896, blz. 177, 328, 509; xlvii, 1897, blz. 204, 342; G.J. Breukman. Het H. kruis. gild te Lienden, Gelre ii, 1899, blz. 209; J. Anspach, De heerlijkheid Lienden, Nijmegen, 1897. Fig. 83. Lienden. Situatie naar kadastraal minuutplan van 1824
| |
[pagina 321]
| |
eeuw is Walraven van Meurs er mede beleend, die in 1455 de heerlijkheid verkocht aan Johan van Gymnich, heer van Visschel. In 1461 kocht Gerard ii van Culemborg de heerlijkheid, die tot 1700 aan de Heren, later Graven van Culemborg bleef. In dat jaar droeg Gravin Louisa Anna o.a. half-Lienden over aan haar neef Willem Frederik van Saksen, wiens opvolger, zijn broer Josias Frans, de heerlijkheid in 1733 verkocht aan A.O.R.F. des H.R. Rijksgraaf van Bylandt. Daarna kwam deze heerlijkheid successievelijk in verschillende handen. Waar het vorstelijk stift Elten buiten de grenzen der Republiek was gelegen, en de halve heerlijkheid van een buitenlandse leenkamer releveerde, was het besluit omtrent inventarisering van archieven enz. op deze helft van de heerlijkheid Lienden niet van toepassing. Elten bleef in het ongestoord bezit van half-Lienden tot 1811, in welk jaar de abdij werd opgeheven. Een oude boerderij, de Abdijhof, herinnert nog aan het bijna 850-jarig bezit van de abdij Elten in deze gemeente. Munten uit de iste-iiide eeuw; een deel der vondsten in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Die in het Museum te Tiel zijn met het Museum te gronde gegaan in 1945. Een paar benen schaatsen, gevonden op de heuvel Sleyenburg, wordt in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen bewaard. De hals van de Romeinse amfoor, gevonden in 1956 bij graafwerk in de Marschpolder, is naar het Gemeente Museum te Arnhem overgebracht. | |
[pagina 322]
| |
Fig. 84. Lienden. Hervormde Kerk. Plattegrond en lengtedoorsnede
| |
[pagina 323]
| |
Fig. 85. Lienden. Hervormde Kerk. Dwarsdoorsnede
DE HERVORMDE KERK, van ouds aan O.L.Vr. gewijd, ligt geheel vrij in de komGa naar margenoot+ van het dorp. De toren is eigendom van de burgerlijke gemeente, de kerk van de Ned. Hervormde gemeente. Fig. 84, 85, pl. cxxv, afb. 298, 299, 300 pl. cxxvi, afb. 302. van der Aa vii, blz. 308; Joosting en Muller ii, 2, blz. 429; Nav. xlvii, 1897, blz. 204-217; J.S.Ga naar margenoot+ van Veen, Verzoek om bekrachtiging van de stichting ener vicarie in de kerk te Lienden, Arch. A.U. xliii, 1917, blz. 118; Post, Eigenkerken, blz. 139; W.v.R. blz. 78, 79; M.D. Ozinga en R. Meischke, De Gotische kerkelijke bouwkunst, 1953, blz. 46. | |
[pagina 324]
| |
maaltijden bleven bestaan, totdat in 1858 het gilde werd ontbonden. In 1582 zou Lienden de eerste predikant hebben gekregen. Blijkens het voorkomen van het jaartal 1595 in de toren hebben in dat jaar hier herstelwerken plaatsgevonden, later o.a. weer in 1835. Een opschrift boven de triomfboog vermeldt, dat het inwendige van het kerkgebouw in 1871 geheel veranderd en vernieuwd is. Bij deze veranderingen verdwenen vele zerken onder de plankenvloer (Nav. xxvi, 1876, blz. 63). Ten einde een ‘net egaal meublement’ te verkrijgen, heeft men in 1874 de door Joachim Foyert en Floris de Lille, richters en schepenen, in 1618 geschonken bank, die tegen een zuil tegenover de preekstoel stond, verkocht. Ook werden koperen kronen voor oud koper van de hand gedaan (Nw. Kerkel. Handb. 1896, blz. 50). In hetzelfde jaar werd de preekstoel geel geschilderd en de koperen lezenaars gebronsd. Thans bevinden zich kansel en lezenaar weer in hun oude staat. De voormalige sacristie, nu kerkekamer, is in 1952 in de tegenwoordige toestand gebracht, waarbij deze lokaliteit weer in verbinding werd gesteld met de noorder-beuk, welke doorgang in 1874 was dichtgemetseld, toen de oude sacristie tot turfhok gedegradeerd werd (Nw. Kerkel. Handb. 1897, blz. 50). Ga naar margenoot+ Het Liendense kerkgebouw is in het bezit van een monumentale, kloeke bakstenen toren, die als een van ver gezien baken in het Betuwse land oprijst. Aan deze toren sluit zich een eveneens bakstenen, drieschepige, pseudo-basilikale kerk aan, met een door drie zijden gesloten koor, tegen welks noorder-muur een sacristie is aangebouwd. Schip en koor zijn met stenen gewelven overkluisd en uitwendig met cement bepleisterd
Ga naar margenoot+ Het onderste gedeelte van de eerste geleding is met tufsteen bekleed, wat ook het geval is in het middengedeelte, waar ongeveer veertien lagen uitwendig van tufsteen zijn opgetrokken. Baksteenformaat van het grootste gedeelte van de toren 25-27 × 6-6,5 cm, 10 lagen 78 cm. In de bovenste geleding is een ander soort baksteen verwerkt, waarschijnlijk uit 1835 daterend. De uitvoering, zowel uit- als inwendig, is zeer verzorgd.
Ga naar margenoot+ Twee uitspringende lijsten delen het torenlichaam in drie geledingen, die maar nauwelijks versnijden. Tegen de zuidgevel is een half-achtkantig uitgemetselde traptoren met een met leien bekleed dak aangebouwd, welke zijn beëindiging ter hoogte van de galmgaten vindt. Noord- en zuidgevelwand van de onderste geleding hebben lisenen en spaarvelden, ieder met drie flauwe spitsboogjes. De westgevel van de onderste geleding wordt voor een deel ingenomen door een, met zeer breed holgeprofileerde nis, bijna reikend tot aan de waterlijst. Boven de met een segment-boog gedekte ingang, een met baksteen gedicht, groot spitsboogvenster, waarvan zowel uitwendig als binnen in de toren, de vrij rijke, natuurstenen tracering te zien is. Pl. cxxv, afb. 299. De gevelwanden van de middelste geleding worden ingenomen door drie, rijzige, diepe spitsbogige spaarnissen met brede holgeprofileerde dagkanten, welke spaarnissen in drieën zijn gedeeld door stijlen met tracering, uit stompe spitsboogjes samengesteld. Gelijke spaarnissen herhalen zich in de bovenste geleding, nu ook aan de oostgevel. De boogjes tussen de montants zijn hier met tootjes gedetailleerd. In het bovenste gedeelte van de drie spaarnissen zijn de galmgaten aangebracht. Een korte, flink ingesnoerde, met lei beklede spits sluit de toren af.
Ga naar margenoot+ Formaat baksteen oostmuur noorderbeuk 27-30 × 6-6,5 cm 10 lagen 76 cm. Vulling in de scheibogen 26-27 × 5-6 cm, 10 lagen 78 cm. Gewelf middenbeuk 26-28 × 5-6 cm.
Ga naar margenoot+ Het schip, door een verlengstuk ter breedte van de middenbeuk, met de toren verbonden, wordt door éénmaal versneden beren geschoord. De spitsboog-vensters | |
[pagina 325]
| |
hebben xixde-eeuwse harnassen. Boven in de oostwand twee, gave spitsboog-venstertjes met luiken. Het schip is nog in het bezit van de originele kap. Het wordt door een hoog, met leien bekleed zadeldak gedekt.
Formaat stenen 26-30 × 6-7 cm, 10 lagen 79 cm. Gewelf 25-27 × 6-6,5 cm.Ga naar margenoot+
Het korte koor wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen. De langeGa naar margenoot+ vensters zijn deels gedicht; de dagkanten zijn afgeschuind. Deze kleine aanbouw is aan de oostzijde met drie zijden gesloten en wordt geschoordGa naar margenoot+ door drie steunberen. De oostelijke topgevel met de duivengaten is nieuw, evenals de huidige bekapping.
Het inwendige van de toren is door nissen gedetailleerd. In de wanden van de beganeGa naar margenoot+ grond zijn grote spitsboognissen, die bijna de gehele breedte van de muur innemen. De ruimte is overkluisd geweest door een kruisribgewelf, waarvan de aanzetten op kraagstenen over zijn. De wanden op de verdiepingen zijn eveneens, telkens door een diepe nis geleed; op de klokkeverdieping drie kleinere nissen om de galmgaten.
Zeer rijzige, bakstenen zuilen, met smalle lijstkapitelen, delen de ruimte in vijfGa naar margenoot+ traveeën. Het schip was, blijkens de kap en de pleister op de wanden boven de tegenwoordige gewelven, aanvankelijk door een houten tongewelf gedekt. De ribben van het stergewelf dat thans het schip overspant, komen neer op kleine kapitelen met vegetabiel ornament versierd, die telkens drie schalken bekronen, welke tegen de zuilen staan opgesteld. De schalken zijn deels onderaan belangrijk ingekort, en van gipsen kraagstenen van xixde eeuwse makelij voorzien. De oorspronkelijke scheibogen zijn voor de helft dichtgezet ten behoeve van de overwelving van de zijbeuken en vervullen nu de functie van muralen van het middenschipgewelf. De huidige scheibogen hebben een smalle, afgeschuinde kant. De netgewelven van de zijbeuken dragen op kraagstenen. Aan de oostzijde van de zijbeuken is boven de gewelven de kop van een venster te zien, waarvan beneden flauw de sporen zijn te volgen. Vóór de inwelving moeten de zijbeuken van ziende kappen voorzien zijn geweest. In de oostelijke topgevel, boven de stenen gewelven, zijn twee spitsboogvensters aangebracht. Het koor wordt door een netgewelf gedekt. De ribben komen neer op kraagstenenGa naar margenoot+ met o.a. een voorstelling van een man bij een oven (zijn mond moet wel zijn gekloven, die overgapen zal een oven, vgl. V. de Stuers in Bulletin N.O.B. 1899-1900, blz. 137) en karikaturale koppen, pl. cxxvii, afb. 305, 306, 307. Enkele sporen van polychromie op de kraagstenen. Boven het gewelf van het koor is pleister op de muren te zien, zodat moet worden aangenomen, dat ook het koor later is ingewelfd; de tweede triomfboog, die op lijstconsoles rust, moet daarbij zijn aangebracht. Een houten galerij met zitplaatsen is in het koor gebouwd, waaronder vertrekken zijn getimmerd.
Een kruisribgewelf, met ribben en sluitstenen van tufsteen, en een straalgewelf in deGa naar margenoot+ sluiting dekken dit vertrek. Bladconsoles, waarvan de vier oostelijke van Bentheimer steen zijn, de overige van tuf. De twee westelijke consoles vertonen een mannekop en die van een vrouw met dubbel halssnoer. Een portaal aan de noordzijde verleent thans toegang van buiten tot de kerkekamer. Het is mogelijk dat de doorgang aan de westzijde breder is geweest, en bij de bouw van het jongere schip voor een gedeelte achter de halfzuil is verdwenen. | |
[pagina 326]
| |
Dat deze ruimte nooit in verbinding met het koor heeft gestaan, blijkt uit het bestaan van nissen in de noorder-koormuur, waaruit nog niet behoeft te worden vastgesteld dat deze ruimte dus nooit een sacristie is geweest. Kan ook kapel (later van het H. Kruisgild?) geweest zijn. Ga naar margenoot+ De toren is als een geheel ontworpen en opgetrokken. De architectonische details pleiten voor een ontstaansdatum een eindweegs in de xvde eeuw (vgl. toren van Tiel 1440). In de oostwand zijn geen doorgangen te vinden naar vroegere bekappingen van een schip; de nissen lopen niet achter de tegenwoordige kap door, zodat het er alle schijn van heeft, dat de toren jonger is dan het bestaande schip. Daar de oostelijke topgevel van het schip op een oudere top is gebouwd, de koorsteunberen in het schip zijn opgenomen, en de meest oostelijke pijler aan de noordzijde koud tegen de koormuur is opgesteld, moet het schip jonger zijn dan het koor. Het koor was met een ziende bekapping gedekt, evenals trouwens het schip; de vensters in de oostelijke topgevel gaven licht in het schip. Samenvattend is dus het koor het oudste gedeelte van het gebouw, waarbij de noordelijke aanbouw gelijktijdig is opgetrokken, wat o.a. blijkt uit de behandeling van de noorder-koormuur, wel ongepleisterd, maar blijkens het slordige voegwerk niet bedoeld om in het gezicht te komen. De aanwezigheid van een pleisterlaag tot aan de bovenkant van de muren der sacristie en het voorkomen van gaten voor trekbalken, wijzen er op, dat ook in de gerfkamer een houten zoldering aan een stenen gewelf is voorafgegaan. Wel maakte men inkassingen voor een te bouwen gewelf. Tegen het koor is het tegenwoordige schip opgetrokken, dat evenals het koor, een tijdlang met een houten kap met tongewelf gedekt is geweest. Na de bouw van de toren is deze kap westwaarts verlengd, doch vóór het inwelven van het schip; dit laatste heeft, blijkens de gewelfvormen, in het einde van de xvde of begin xvide eeuw plaatsgevonden. Ga naar margenoot+ Vóór de ingang naar het koor ligt een rechthoekig, rode zandsteen. Wijdingskruisjes ontbreken. Mogelijk een omgekeerde altaarsteen.
De kerk bezit: Ga naar margenoot+ Eikenhouten preekstoel met achtzijdige kuip, met toogpanelen. Het achthoekige klankbord heeft, evenals de kuip een knorrenlijst en op iedere hoek een gestoken kop. Het ruggeschot heeft opengewerkte vleugelstukken, xviia. De trap is van latere datum. Ga naar margenoot+ Een koperen lezenaar op arm aan de kansel, xvii. Bij de voorzangersplaats een bijzonder mooie, koperen lezenaar, alleen bestaande uit een uitgegronde palmet geflankeerd door twee ranken. Geen rand, omstreeks 1700, pl. cxxvi, afb. 301.
Ga naar margenoot+ Onder de houten vloer moeten zerken liggen, waar onder ene voor J.J. van Brakell tho Kermestein; zie Nav. 1876, blz. 63. Ook Nav. 1900, blz. 3, en Wapenheraut 1918.
Ga naar margenoot+ Tegen de afscheiding van het koor staan twee herenbanken van geverfd vurenhout met eikenhouten kap. Beide hebben gedraaide kolommetjes met Korintische kapitelen, waarvan één bij een reparatie vervangen is door een ijzeren. De banken hebben een ongeveer gelijke versiering van cartouches, doch één heeft een lijst met golvend bladmotief, xviic, en de andere een knorrenlijst, xviib. De bank staande tegen de oostmuur van de zuiderbeuk is voor een klein gedeelte samengesteld uit fragmenten van Gotische panelen. Het achterschot heeft geprofileerde rechthoekige panelen, xviia. Ga naar margenoot+ Algemeene Kunst- en Letterbode 1861, blz. 177, 337; Gelre 1933, blz. xxiii; Hoogewerff i, blz. 239, 240; Oud-Holland 1937, blz. 27-36. Ga naar margenoot+ Het netgewelf van het koor heeft een beschildering van bloemen en lofwerk in dof rood en dof groen, die herhaaldelijk is overgeschilderd, o.a. in 1874, waarbij het, | |
[pagina 327]
| |
zich daar voorkomende jaartal foutief is opgehaald, nl. 1212, wat mogelijk 1512 of 1712 kan zijn en dan betrekking zou kunnen hebben op een restauratie. Hoogewerff dateert deze schildering op het midden van de xvde eeuw. Het gewelf zal echter eerst eind xvde of begin xvide eeuw zijn aangelegd. Bij het aanbrengen van een betimmering in de benedenruimte van het koor in 1861, bleek dat de muren met schilderingen overdekt waren. Min of meer geschonden kwamen de figuren te voorschijn van Christus, de H. Maagd en de HH Petrus en Paulus en tevens enkele spreukbanden met Gotische minuskels. Een gedeelte van de schildering schijnt eens voor schietschijf te hebben gediend. Het grootste gedeelte van deze schilderingen verdween onder de witkalk, nadat door T. Hooiberg, amanuensis bij het archeologisch kabinet te Leiden van deze muurschilderingen tekeningen waren gemaakt, die in de Koninklijke Bibliotheek berusten (122 A.2). In 1932 kwamen wederom in het koor muurschilderingen aan het licht, nl. in de eerste travee noordzijde, thans achter de banken. Voorgesteld was de gekruisdigde Christus tegen een achtergrond versierd met een strooipatroon, waarboven drie, met een kruisvaandel getopte torens oprijzen. Met enige moeite is aan weerszijden van het kruis een zwevende engel te herkennen, en onderaan, een fragment van het hoofd van een engel, en een kelk met vingertoppen. Links van het kruis staan Maria en Johannes. Maria, in rood gewaad met gele mantel, voorover gebogen en van het kruis afgewend, wordt door St. Jan vastgehouden. Ter zijde knielt een donatrice. Rechts van het kruis staat Maria Magdalena, de rechterhand rustend op het hoofd van een donator. Beneden is een smalle strook met een vak waarop eens een inscriptie heeft gestaan, geflankeerd door twee wapenschilden. Por (Oud Holland 1937 blz. 27) geeft op: linker wapen: een zwart St. Andrieskruis op zilver veld, het andere: een zilveren kruis op rood veld. Boven dit wapen is een helm geplaatst. Vermoedelijk is hier het wapen Lienden (Lynden) bedoeld, bij vergissing werd het kruis zilver geschilderd. Iets verder is een Christophorus te zien, slechts in zwarte contouren. Daarnaast een St. Bartholomeus met een gelijk baldakijnachtig bouwsel als achtergrond als bij de Calvarieberg. Wijlen Por was de mening toegedaan, dat deze schilderingen door een meester uit de Utrechtse school kort na 1470 vervaardigd zijn. (Oud-Holland 1937, blz. 36).
Twee, aan elkaar gelijke borden met gebroken frontons en obelisken. Op die aan deGa naar margenoot+ oostwand van de zuider-beuk is de tekst van de Geloofsbelijdenis geschilderd, op die aan de westwand van de noorderbeuk, de woorden van 1 Corinthen: 11 vers 23-26. Aan de westwand van de zuiderbeuk, een bord in een grijs gemarmerde omlijsting, bekroond door een rond fronton met twee bollen, waarop den h. doop en de woorden van Mattheus 28: vers 19 en Markus 16: vers 15 en 16. Een dergelijk bord aan de oostmuur van de noorderbeuk met de tekstwoorden van de Tien Geboden.
De klok was door de Duitsers gevorderd en uit de toren genomen. In hun haast lietenGa naar margenoot+ zij haar in de Linge vallen, waaruit zij na de bevrijding weer kon worden opgevist (Nav. 1945-1946, blz. 84) Diam. 150 cm. Op de bovenrand: door dat vyer bin ick gevlooten. peter van trier ende johan zynen soon hebben my gegooten int jaer ons heren 1643. Middenrand: j. henrick vonck van lienden, jan gerretsen ende aert de wit kerckmiesters in der tyt. r.w.o.k.o godt u woort seer groot van machten luyt klaerder dan eenigh metael geeft ons de genaed end de krachten om die te houden altemael. d. cornelius wachendorff v.d.m. in lyenden. Hieronder een rand met engeltjes (versleten). | |
[pagina 328]
| |
Ga naar margenoot+ Twee, aan elkaar gelijke, gladde avondmaalbekers, pl. clxxviii, afb. 436, 11 cm hoog, diam. 19,5 cm. Aan de onderkant van beide bekers komen twee, door een lint met elkaar verbonden wapens voor. Het ene is dat van Lienden, het andere: gedeeld, rechts drie kronen, 2 en 1, links, een dwarsbalk. Op de ene beker staat d.v. rossendael. heeft. dese. beecker. aen. de. kerck. vereert. 1682. Op de andere: d.v. rossendael. heeft dese beecker vernievwt 1682. Beide bekers dragen het vermoedelijke merk (s.d.r. als monogram) van Servaes de Raedt uit Tiel (Gelders Zilver, 1955, blz. 118). Zilveren broodschaal met gegolfd geprofileerde rand, doorsnede 34 cm, waarop dono dedit frederick scherphof ecclesie liendensi, het Liendense wapen en een wapen, waarop een boom met aan de voet twee gekruiste ankers en boven, rechts en links een rad. Zelfde merken als op de bekers, benevens jaarletter b, en overgeslagen keur met adelaar. Frederik Scherphof was predikant te Lienden. Hij overleed op 22 februari 1710. | |
WoonhuizenGa naar margenoot+ Tegenover de kerk staat een witgekalkt huis met rieten dak. Volgens overleveringen zou dit huis vóór de Hervorming de pastorie zijn geweest. Het huis bezit een kelder met muren van ongeveer 60 cm dikte. Fig. 86. Lienden. Burg. Houtkoperweg A 30
| |
[pagina 329]
| |
Boerenwoning in de buurtschap Aalst, onder aan de Rijnbandijk. De gepleisterdeGa naar margenoot+ gevel draagt de jaarankers 1650.
Boerderij met gepleisterde gevels, waarvan de westgevel de muurankers 1662 draagt,Ga naar margenoot+ de zuidgevel 1766, en de achtergevel 1866. Inwendig is het huis van geen belang. Aan dezelfde weg. Boerderij met muurankers a o 1805.
Boerderij met dwarshuis tussen topgevels, gedateerd 1776, rechtergedeelte ouderkelderd,Ga naar margenoot+ Fig. 87.
Keuterboerderijtje. Fig. 86.Ga naar margenoot+
Keuterboerderijtje. Fig. 88.Ga naar margenoot+
Keuterboerderijtje met toegangsdeur in woonvertrek. Pl. cxxiv-afb. 277.Ga naar margenoot+ Fig. 87. Lienden. Burg. Houtkoperweg 23
| |
[pagina 330]
| |
Fig. 88. Lienden. Lienderveldsestraat 1
Ga naar margenoot+ De KORENMOLEN DE ZWAAN, aan de westzijde van het dorp op een belt staande, is de enige werkende torenmolen in ons land, pl. cxxix, afb. 310. De molen wordt in de kap gekruid, zodat hij geen staartwerk heeft. Het is een, in baksteen opgetrokken, rond bouwwerk, naar boven iets toelopend. Bakstenen muizetandlijsten verdelen de romp in drie geledingen. Het muurwerk is ongeveer 1 m dik. Boven de ingang is een zwaan geschilderd en Anno 1644. In de romp, een venster met een halfronde ontlastingsboog, waarin zandstenen sluitstenen. De molen is nog in het bezit van een zij het gewijzigd oud mechanisme. In de bovenste verdieping draagt een ijzerbalk het ingesneden inschrift: h.g.v. s(oelen) 1720 w.c.v.s. 1644 doe is de moelen getimmerdt. frans van der eem anno 1760. Voorts is op andere plaatsen o.a. te lezen: hermen van soelen 1722 en: frans van der eem 1764. Op de baard het opschrift: in storm en wind is god mijn vrind. In de oorlog zijn bommen in de onmiddellijke nabijheid van de molen terecht gekomen, waardoor de muren werden ontzet van het in 1940 herstelde bouwwerk. In 1947 is de molen door de firma W. Adriaens & Zn. te Weert in maalvaardige toestand gebracht. In de aankondiging van de publieke veiling van de halve hoge heerlijkheid op 18 juni en 2 juli 1794, staat de molen vermeld als ‘een gemetzelden Steen Koorn-Wind en Rosmolen’.
Ga naar margenoot+ KORENMOLEN DE HOOP in het dorp is onttakeld; ronde bakstenen romp met een rieten kap; op een steen gejaarmerkt 1863. | |
[pagina 331]
| |
DE BAKSTENEN POLDERMOLEN met rieten kap, van het Waterschap de Marsch,Ga naar margenoot+ Lede-en-Oudewaard staat buiten de bebouwde kom. De uit 1885 daterende molen heeft een ijzeren scheprad. | |
OmmerenVan der Aa viii, blz. 444-445; J. Anspach, Ommeren en Ingen met zijne voormalige Commanderie,Ga naar margenoot+ Nav. xxxiv, 1884, blz. 1, 57, 121; xxxix, 1889, blz. 560, 613. Exc. Rom. iii, blz. 120. Een munt van het jaar 90 en een uit de ive eeuw zijn met hetGa naar margenoot+ Museum van Tiel ten onder gegaan. Gelre xlvii, 1946, blz. 21.
DE HERVORMDE KERK. ligt vrij in het oude kerkhof in de dorpskom. Fig. 89,Ga naar margenoot+ pl. cxxviii, afb. 309. Van der Aa viii, blz. 445; Nav. xxv 1875, blz. 280; xxxiv, 1884, blz. 10, 11; xliii, 1893, blz. 679;Ga naar margenoot+ Bijdr. en Mededel. Hist. Gen. xlviii blz. 324; Nw. Kerkel. Handb. 1878, blz. 88; 1897, blz. 50, 51; 1899, blz. 48. | |
[pagina 332]
| |
manen en lelies te zien waren, blijkbaar een stuk van een wapen. Deze fragmenten zouden uit de xvde eeuw afkomstig zijn. (Gelre 1901, blz. xviii). Verder kwam hier een dichtgemetselde doorgang te voorschijn. Ga naar margenoot+ Het aan de H. Lambertus gewijde gebouw bestaat uit een middenschip, door dichtgezette scheibogen tussen pijlers gescheiden van de smallere noordbeuk, die tot dienstruimte vertimmerd is. Het één travee diepe, vijfzijdig gesloten koor is in steen overwelfd. Aan de westzijde een in 1843 vernieuwde toren. Schip en koor waren uitwendig gecement doch zijn in 1961 ontpleisterd ter voorbereiding ener restauratie.
Ga naar margenoot+ Slechts de onderste vijftien lagen van de toren zijn van tufsteen, formaat 25-27 × 7-9 cm, 10 lagen 93 cm, overigens is de toren van machinaal Waalsteenformaat gebouwd, 22 × 5 cm, 10 lagen 56 cm. De noorder- en zuiderschipmuren zijn tot op ongeveer 3/4 van hun hoogte van tufsteen opgetrokken, formaat 38-35 × 7-9 cm, waartussen staande lagen; muurdikte 1 m in zg. gietwerk. Hogerop is baksteen verwerkt, formaat stenen: 26-28 × 6,5-7 cm, 10 lagen 79 cm. De westmuur bestaat boven enige lagen tufsteen uit baksteen van 23-24 × 6-7 cm, 10 lagen 77 cm. Het baksteen formaat van het koor bedraagt 27-28 × 6-7 cm, 10 lagen 82 cm; gewelf 26-26,5 × 6 cm; sierdelen van tufsteen.
Ga naar margenoot+ De vensters zijn in de xixde eeuw gewijzigd, slechts het meest westelijke venster in de noorder-beuk kan nog oorspronkelijk zijn. Twee romaanse rondboogvenstertjes, hoog in de zuidmuur, afgebeeld op de tekening in het archief de Poll, kwamen in 1894 voor de dag, en zijn thans wederom blootgelegd. Vier dergelijke vensters in de noorderschipmuur zijn boven de scheibogen aanwezig en van de zijbeukzolder nog te zien. De dagkanten die dus oorspronkelijk uitwendig waren, zijn met ± 6 mm pleister bedekt; ook het tufstenen muurwerk vertoont sporen van pleister. In de zuidermuur bevindt zich een gedichte ingang; ook in de noorderwand zijn sporen van een gedichte ingang te voorschijn gekomen in de dagkant van een tweede klein venster, als het meest westelijke. De meer westelijke ingang in de zuidermuur heeft een gotisch profiel. Een zadeldak, aan de noordzijde met links dekkende smoorpannen en aan de zuidzijde met leien belegd, dekt het schip en de noorderbeuk. De kap is xve eeuws.
Ga naar margenoot+ Acht, eenmaal versneden steunberen schoren het koor, waarvan de topgevel staat op tufstenen muurwerk, waarin de moet van een dakhelling van ongeveer 45o. De noordermuur is blind ten behoeve van de verdwenen sacristie en kapel. Overigens wordt het koor verlicht door grote spitsboog-vensters met afgeschuinde dagkanten waarin tufstenen blokken. Een met lei belegd dak, dat boven dat van het schip uitsteekt, dekt het koor. De kap is de oorspronkelijke.
Ga naar margenoot+ De scheimuur bestaat uit pijlers met scheibogen, die ingehakt zijn in tufstenen muurwerk, en later met baksteen dichtgezet zijn. Boven de scheibogen en tussen de scheibogen zijn de romaanse vensters te zien. Bij de bouw van de noordbeuk is het muurwerk met bakstenen verhoogd, en boven de scheibogen op ontlastingsbogen gedragen. In de oostgevel van de noorderbeuk is een gedicht spitsbogig venster, naast de steunbeer van het koor. Een segmentboog-vormig tongewelf overspant het schip. Het koor wordt gedekt door een stenen kruisribgewelf in de travee, en een straalgewelf | |
[pagina 333]
| |
Fig. 89. Ommeren. Hervormde Kerk
in de koorsluiting. De ribben rijzen uit de wand, ter hoogte van de vensterdorpels omhoog, zonder bemiddeling van kraagstenen. In de noordermuur twee nissen. Het oudste gedeelte van het huidige gebouw is ongetwijfeld de tufstenen zuiderschipmuur en deGa naar margenoot+ pijlers en scheibogen van de noordermuur. | |
[pagina 334]
| |
Ga naar margenoot+ In de kerk bevinden zich: Als dorpel vóór de zuidelijke ingang ligt een rode zandsteen, 210 × 75,5 cm, waarop vijf consecratiekruisjes voorkomen.
Ga naar margenoot+ In het koor staat een eenvoudige eikenhouten preekstoel, in 1698 door de geërfden van het kerspel geschonken uit het overschot der verpondingen ‘in opmerckinge genomen hebbende den slechten staat der kercke tot Ommeren’ (Ned. Leeuw xvii, 1899, kol. 101, 102). De kansel heeft een ruggeschot met het jaartal waarin de schenking plaats vond, en een voet en trap uit de xixde eeuw.
Ga naar margenoot+ In de ruimte onder de orgeltribune is in de torenmuur een zerkje ingemetseld, 64 × 47 cm, pl. cxxvi, afb. 303. Het midden laat een geheel afgesleten wapen zien, waarboven een drieregelig opschrift in Gotische letters. Op de laatste regel kan misschien het woord ‘gerust’ gelezen worden. Randschrift in Gotische letters, waaruit met moeite te lezen valt: ano 1558 (of 1568?) de 28 dach december starf jutta va..... teheim (Nav. xl, 1890, blz. 66; Nw. Kerkel Hand. 1897, blz. 50; Ned. Leeuw 1899, blz. 107).
Tot het bezit der kerk behoren: Ga naar margenoot+ Twee, aan elkaar gelijke, onversierde avondmaalbekers, 14 cm hoog, diam 9,5 cm, met het inschrift aan de hervormde gemeente van ommeren vereerd door w. de haas 1850. Merken: p. en passer met daar boven l.k.
Ga naar margenoot+ Tinnen schenkkan, 19 cm hoog en twee tinnen borden, diam. 36 cm, alle met inschrift: d.k.v.o./p.d.v.m./g.r.; twee, aan elkaar gelijke, tinnen geldkommetjes, diam. 11 cm, waarop d.k.v.o./1768/p.i.v.h. | |
WoonhuisBoerderij in de buurtschap Meerten, aan de weg van Ommeren naar Lienden, heeft jaarankers 1848. |
|