De Betuwe
(1968)–R.F.P. de Beaufort, Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdGendtDe gemeente Gendt bestaat uit de heerlijkheid van die naam, waartoe vroeger de, thans bezuiden de Waal gelegen, buurtschap Erlekom behoorde, die nu deel uitmaakt van de gemeente Ubbergen. In 1817 werd de vroegere Kleefse heerlijkheid Hulhuizen bij Gendt gevoegd. De tegenwoordige gemeente omvat, behalve stad en heerlijkheid, de gehuchten Flieren, Kapel Kommerdijk en Hulhuizen. | |
GendtGa naar margenoot+ Van der Aa iv, blz. 534-536; P.A.M. Kehl, Historische schetsen van eenige dorpen en kasteelen in Over-Betuwe, blz. 90-97; J.W. Staats Evers, Gelderland's voormalige steden, 1891, blz. 143-148; Martens, Marken, blz. 159; W. de Vries, De hoge heerlijkheid Gent, Gelre L, 1950, blz. 77-84; J. Wolters, Gendt aan de Waal, (1955); Atlas van Historische vestingwerken, uitg. Stichting Menno van Coehoorn, dl. ii, 1960, nr. xi. | |
[pagina 263]
| |
Op 19 januari 1229 gingen de bezittingen door koop over aan Graaf Gerard iii van Gelre (Sloet, nr. 521), doch zij werden in 1255 reeds weer door Gerard's zoon Otto ii geschonken aan het klooster 's Gravendaal bij Goch. Exc. Rom. iii, blz. 111. Een munt van Valentinianus, enkele scherven en glas, op de Hooge Hof te voorschijnGa naar margenoot+ gekomen, worden in het Centraal Museum te Utrecht bewaard. Andere Romeinse voorwerpen, o.a. een doodkist met kommen van terra-sigillata, worden in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bewaard. Het oudst bekende zegel, pl. clxxxi, afb. 441, van Gendt hangt aan de zg. Verbondsbrief tussen deGa naar margenoot+ ridderschap en de steden van het Kwartier van Nijmegen van 3 mei 1418 (R.A. Limburg, Archief der Staten van het Spaans Overkwartier van Gelre). | |
[pagina 264]
| |
Ga naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK, in de oudste oorkonden aan St. Maarten gewijd, in de 12e eeuw als aan S. Nazarius, de patroon van Lorsch gewijd vermeld, bestaat uit het koor en de toren van een middeleeuwse kerk; het schip is in de 19e eeuw vervangen door lage muren die koor en toren verbinden. Bij de restauratie zullen deze ter plaatse van gevonden muren van een driebeukig schip herbouw worden. Toren en kerk staan vrij aan de zuidzijde van het dorp onder aan de Waaldijk. De toren is eigendom van de burgerlijke gemeente, de kerk behoort aan de Nederlands Hervormde Gemeente. Fig. 66 pl. cix afb. 257. Ga naar margenoot+ Gewassen pentekening A. de Haen, 1745 (naar?) C. Pronk 1732, Arch. de Poll, nr. 1205, pl. cix, afb. 258; aquarel (Verhuell?) gedateert 30 september 1838, Gem. Museum Arnhem; tekening van F.N. Eyck van Zuylichem, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 's-Gravenhage. | |
[pagina 265]
| |
Fig. 66 a, b, c Gendt. Hervormde Kerk
a. Toestand tot 1960 b. Bouwperioden naar aanleiding van bodemvondsten c. Schema opgravingsresultaat | |
[pagina 266]
| |
In 1844 werd het koor aan de westzijde met 1,5 travee vergroot, waarbij de twee westelijke steunberen van het koor werden verzwaard. Verder verkreeg het, tot kerk verbouwde, koor aan de westzijde een uitspringend portaal. Door twee muren werden toren en koor met elkaar verbonden. In 1923 is de toren gerestaureerd. Hij werd in de laatste oorlog zwaar beschadigd door opblazen vanaf de galmgaten. Onder leiding van architect Ch. Estourgie te Nijmegen is hij in de jaren 1958-1959 geheel hersteld. In 1962-'66 is ook het koor als Hervormde Kerk gerestaureerd. Ga naar margenoot+ De toren bestaat uit twee weinig versneden en vrijwel onversierde geledingen gescheiden door een bakstenen waterlijst met natuurstenen hoekblokken. De bovenste geleding vertoont aan elke zijde twee gekoppelde spitsbogige galmgaten in een spitsboognis. Tegen de west- en noordzijde zijn lage steunberen toegevoegd.
Ga naar margenoot+ De muren bestaan aan de noord- en zuidzijde beneden grotendeels uit tufsteen, waartussen kwartsiet, grauwacke, kalksteen, ijzeroersteen en enkele bakstenen van groot formaat; aan de binnenzijde van de noordmuur plm. 1 m2 baksteen; hogerop is regelmatiger kleine tufsteen toegepast, waaruit ook de westgevel tot ongeveer 4 m hoogte geheel bestaat; de breuksteen gaat aan de noordzijde hoger op dan aan de zuidzijde. Boven plm. 4 m is het muurwerk van baksteen gemetseld evenals de gehele oostgevel en binnenwerks pijlers waarop muraalbogen voor een gewelf over de begane grond rusten; het formaat bedraagt 26-27 × 5,5-6,5, 10 l. 79-82 cm. Ook de steunberen bestaan uit baksteen, aan de westzijde van 27-28 × 6-7, 10 l. 84 cm, aan de noordzijde 27-28 × 6-6,5, 10 l. 80.
Ga naar margenoot+ Aan de noord- en zuidzijde bestaat het meest oostelijke gedeelte van de torenmuur uit een gedichte halve bakstenen boog (formaat 27 × 5,5), die neerkomt op metselwerk van verschillend materiaal als boven beschreven; ongeveer bij de tooggeboorte van de boog wordt het metselwerk iets regelmatiger en is vrijwel louter tufsteen aan de buitenkant toegepast. Aan de noordzijde is een kwarthol geprofileerde tufstenen deklijst gevonden als overgang tussen de bakstenen boog en het metselwerk daaronder. Aan dezelfde zijde is een tot het baksteenwerk opgaande afgeschuinde sprong en een loodvoeg te zien op ongeveer 2,5 m uit de oostelijke hoek; deze gaat echter niet in het funderingswerk door. Boven de ingang, die een smallere vervangt, waarvan bij de restauratie slechts sporen gevonden zijn, staat een spitsbogig bovenlicht; rechts daarnaast een kleine nis, gesloten door in een tufsteenblok uitgehakte driepas. In de zuidelijke muur is een thans weer door een luik afgesloten doorgang naar de zijbeukszolder; in de oostgevel een eveneens thans door een luik gesloten doorgang naar orgel of middenschipskap; de laatste was ingehakt. Op de oostmuur is een kapmoet te zien met nok op 2,25 m boven de waterlijst. In het metselwerk bij de galmgaten is een halfronde baksteen aangetroffen.
Ga naar margenoot+ Het koor was bepleisterd en verlaagd; tijdens de restauratie is gebleken dat het muurwerk uit baksteen bestaat van 26 × 6, terwijl de meest westelijke travee, in 1844 toegevoegd, uit steen van 22 × 5 bestond. De toegevoegde travee uit 1844 was van steunberen voorzien als het koor; de twee volgende steunberen aan de noordzijde en de meest westelijke van het gotische koor aan de zuidzijde zijn eveneens niet origineel. De vensters van de koorsluiting waren reeds voor 1732 (tekening van C. Pronk) gedicht. Bij de restauratie is alleen het gotische koorgedeelte hersteld; de meest westelijke travee, waarin een consistorie was ondergebracht kon vervallen, | |
[pagina 267]
| |
nu aan de noordzijde op gevonden grondslagen van een sacristie de consistorie opgetrokken kon worden. Het muurwerk bleef verlaagd; de westgevel kreeg een topgevel als afsluiting, waarvoor een nieuw toegangsportaal.
In de zuidoostelijke sluitingsmuur is een spitsbogige piscinanis met roodzandstenenGa naar margenoot+ toten gevonden, aan de noordzijde een rechthoekige sacramentsnis.
De merkwaardige bogen in de oostzijde van de noordelijke en zuidelijke torenmuur,Ga naar margenoot+ die blijkens de xixe eeuwse tekening van Eijck van Zuylichem en Anonymus 1838 (Verhuell?) aansloten op pijlers van tufsteen, gaven aanleiding tot een onderzoek naar funderingsresten van de vroegere toestand van het kerkgebouw, waarmede in het voorjaar 1960 een aanvang gemaakt kon worden tijdens de laatste fase van de restauratie van de toren. Voorlopig werd alleen buiten de toren en tussen toren en koor gegraven; later zijn naar aanleiding van de eerste vondsten en tijdens de restauratie van het koor ook binnen het koor en ten noorden en zuiden van de uitbreiding van 1844 onderzoekingen verricht. Ten westen van de toren bleek een fundering te lopen in het verlengde van de steunberen ter lengte van 9 m uit de torenmuur en aan de westzijde rechthoekig gesloten. De fundering bestond uit kwartsiet, waartussen een enkele (Romeinse) baksteen. Aan de zuidoostelijke hoek liep de fundering nog een halve meter in noordelijke richting door. De fundering stond ‘koud’ tegen de westelijke torenfundering. Ongeveer 30 cm dieper dan deze westelijke fundering kwamen de puinbanen van zijbeuksmuren aan het licht, die aan de zuidzijde ongeveer bij de westgevel van de toren aansloten; aan de noordzijde was in het vervolg en onder de latere westelijke steunbeer een gedeelte fundering van tufsteen nog aanwezig, dat enerzijds doorliep onder de westgevel van de toren, anderzijds een hoek maakte en nog vier meter oostwaarts doorliep, om daar over te gaan in een puinbaan. Deze overgang ligt ongeveer tegenover de bovenbeschreven sprong en verticale naad in de noordelijke torenwand. De puinbaan van de zijbeuken was rood gekleurd door baksteenpuin, docht dit kan afkomstig zijn van het puin dat als vulling gebruikt werd na het uitbreken van de tufsteen. De fundering van de toren was niet geheel te onderzoeken, enerzijds wegens de steunberen, anderzijds wegens een bemetseling met baksteen van het fundament aan de noordzijde. De westgevel bleek ongeveer even diep gefundeerd te zijn als de puinbanen van de voormalige zijbeuken en aanvankelijk te bestaan uit tuf, waarop breuk- en leisteen als in de noordelijke en zuidelijke zijmuren van de toren. Onder de oostmuur bleek zich een met baksteenpuin gevulde funderingssleuf te bevinden, ongeveer even diep als de fundering van de westelijke voorbouw. In de noordelijke en zuidelijke zijmuren van de toren bleken zich voorts onder het huidige maaiveld, op slechts 2 m uit de westgevel buitenwerks gemeten, smalle pijlers af te tekenen van tufsteen, waarvan de zuidelijke ongeveer een halve meter onder het maaiveld op een plaat natuursteen rust; de fundering van de noordelijke verdwijnt achter de bakstenen bemetseling. Er is geen verband te zien tussen de plaatsing van deze pijlers en degene die in het middenschip gestaan hebben volgens de tekening van Eijck en waarvan de funderingen eveneens bloot gelegd zijn. Deze corresponderen namelijk met de bakstenen bogen waarvan een gedeelte in het torenmuurwerk is opgenomen. Onderzoek in het voormalig schip bracht de fundering aan het licht van twee maal drie pijlers; blijkens de tekening van Zuylichem en de gevonden onderste laag be- | |
[pagina 268]
| |
stonden zij uit tufsteen; zij waren echter gefundeerd op baksteen van 28 × 6,5 cm. Alleen de meest oostelijke pijler van de noordelijke rij, waarvan het basement vrij gaaf gevonden werd, bleek op een fundering van louter tuf te staan. Ook het basement bestond geheel uit tuf; daar het aan de zuidoostzijde een verstek vertoonde, moet hier een vieringspijler gestaan hebben. Aan de zuidzijde werd op de overeenkomstige plaats in het verlengde van de zuidelijke pijlerrij een restant van een vieringspijler aangetroffen. Het niveau dat uit de basis van de noordelijke pijler afgeleid kan worden, is in verband te brengen met het niveau waarop de gevonden pijlers in de noordelijke en zuidelijke torenmuur gestaan hebben. De tufstenen pijlers die Eijck van Zuylichem zag, moeten dan oudere, eveneens geheel op tuf gefundeerde pijlers van het middenschip vervangen hebben. In het nog bestaande koor zijn vervolgens onderzoekingen verricht naar de bij de gevonden sporen behorende koorpartij. Duidelijk was het grondspoor en een gedeelte fundering van een versmald rechthoekig en wederom iets versmald halfrond gesloten tufstenen koor. Het muurwerk van de noordwesthoek van dit koor liep in noordelijke richting door tot zover als het latere gotische koor er op rustte; verder was de muur uitgebroken. Een grondspoor gaf aanleiding een transept te reconstrueren als op de tekening aangegeven is. Ook aan de zuidzijde zijn hiervan sporen gevonden. De noordwestelijke hoek van dit koor ligt iets binnen de hartlijn van de gevonden vieringspijlers en de in dezelfde lijn staande latere noordelijke schippijlers. Aan de zuidzijde valt deze hoek echter binnen de lijn van de zuidelijke pijlerrij en te reconstrueren vieringspijler. Er moet hier een storing in het bouwplan zijn opgetreden. Een nieuw plan is te onderkennen in het fundament van een rechtgesloten tufstenen koor dat direct om het rondgesloten koor loopt, doch waarvan de zuidelijke muur niet te vinden is geweest. Aan de noordzijde was in verband hiermede nog een breed tufstenen fundament te zien dat onder de muur van het gotische koor verdween en aan de andere zijde alleen in de verbreding van het bakstenen gotische fundament een bouwnaad achterliet. Doordat aan deze zijde een sacristie met overhoekste steunbeer aan het gotische koor is toegevoegd en later weer geheel uitgebroken, waren sporen van eventuele romaanse aanbouwen hier vernietigd. Ter plaatse van de sacristie is later een grafkelder gemaakt. Onder de steunberen uit 1844 ter hoogte van de triomfboog bleek zich de fundering van het romaanse dwarspand te bevinden, met aan de oostzijde daartegenaan de fundering van gotische steunberen. Het gotische koor werd dus opgetrokken tegen het romaanse dwarspand. Uit de plaatsing van de steunberen van de sacristie blijkt, dat ook deze tegen het romaanse dwarspand werd aangebouwd. Ga naar margenoot+ De vroeggotische toren en het rijpgotische koor zijn de enig zichtbare overblijfselen van een grote romaanse kerk, wier ouderdomspapieren tot in de 9e eeuw terug gaan. De toren is opgetrokken op bestaand muurwerk, waarin, onder het huidige maaiveld twee pijlers zijn opgenomen van een romaanse kerk, waarvan voorts de noordwestelijke vieringspijler gevonden is en het versmalde halfrond gesloten koor; het driebeukige schip met een dwarspand moet eveneens tot deze kerk behoord hebben, al is het niet zeker of dit gehele gebouw in één fase is opgetrokken. Hoe de westelijke beeindiging was blijft raadselachtig; in enkele aanwijzingen aan de noordzijde en een puinsleuf onder de tegenwoordige oostelijke torenmuur zijn mogelijke, niet nader te reconstrueren fragmenten van een westwerk te zien. De grondslagen van een westelijke voorbouw, die direct ‘koud’ tegen de westelijke muur van de romaanse kerk staan, moeten een verfraaiing daarvan door een voorhal of westkoor betekenen; de ondiepere fundering en de afwezigheid van een koorsluiting (tenzij men de puinsleuf | |
[pagina 269]
| |
onder de oostmuur daarvoor zou willen houden) met de situatie direct tegen de westelijke kerkmuur maken het moeilijk hierin een voorganger van de romaanse kerk te zien. Uit de noordermuur aan de binnenplaats staken twee hardstenen kraagstenen uit,Ga naar margenoot+ die beide aan de voorkant twee gekruiste doodsbeenderen lieten zien. Zij droegen een hardstenen plaat, waarop een huif met het wapen Des Villates, xviiid. Twee thans verloren zerken voor leden van de familie Panthaleon van Eck, vermeld in Maandblad Nederl. Leeuw 1915, blz. 27. Diam. 116 cm. Opschrift: dese klock hebben doen gieten de welgeborene heerGa naar margenoot+ henrick baron heer tot gent en erlecom erfcamerheer des vorstendoms gelre en graefschap svtphen, de weledelgeborene heer iohan van gent-rixtel heer van appelteering altvorst en lavwenrecht richter en dyckgreef. Hieronder een breed fries met ranken, dieren en figuren, aan één zijde het wapen van de stad Gendt en aan de andere zijde dat van het geslacht Van Gendt, tussen twee staande leeuwen als wapenhouders. Onderaan: herman de levw stadtholder cornelis wvlpherts hermen van tryst burgemeesters, schepenen, henrick van kerckhof yacob roelofs kerckmeesters der stadt en heerlickheyt gent. peter van trier end iohan philipsen hebben my gegoten 1638. Een in 1512 door de gebroeders Moer gegoten kleine luidklok, waarin het wapen van Amsterdam voorkwam, afkomstig uit de R.K. kerk in Oosterhout (O.B.), doch door de Duitsers van daar verwijderd en in de toren van de R.K. kerk in Gendt gehangen, is bij de verwoesting van laatstgenoemde kerk in de oorlog, verloren gegaan. HET ZG. HUIS TE GENT, wordt niet als leengoed genoemd. Het landelijk huis,Ga naar margenoot+ zoals het door C. Pronk in 1732 getekend is (Gem. Museum Arnhem) is in ruïneuze staat, en wat betreft raamindeling in de xixde eeuw gewijzigd, nog over. Het ligt op | |
[pagina 270]
| |
een, door een smal water omgeven, rechthoekig terrein ten noordwesten van de kerk tegen de Waaldijk.
Ga naar margenoot+ Aan weerszijden van het bordes vóór het nieuwe gemeentehuis zijn op postamenten twee natuurstenen leeuwen opgesteld, ongeveer 115 cm hoog, xviid, pl. cviii, afb. 254, oorspronkelijk fraaie exemplaren die door oorlogshandelingen hebben geleden en weinig gelukkig zijn gerestaureerd. Sporen van polychromie. De leeuwen zijn afkomstig van de hekpalen (waarvan er nog één over is), aan het begin van de oprijlaan naar het Huis. Indertijd zijn de leeuwen van de hand gedaan, maar konden in 1928 door de toenmalige burgemeester worden teruggekocht. Zij prijkten toen vele jaren vóór de burgemeesterswoning. Fig. 67 Gendt. Huis Poelwijk. Situatie
| |
[pagina 271]
| |
HET HUIS POELWIJK stond iets ten westen van Gendt, onder aan de Waaldijk;Ga naar margenoot+ slechts de poorttoren en de versmalde grachten zijn nog over. Fig. 67, 68, pl. cx, afb. 259. Twee sepiatekeningen van C. Pronk van 1731 en 1732, R.P.K. Amsterdam, pl. cx, afb. 259, tweeGa naar margenoot+ tekeningen van Eyck van Zuylichem, collectie Bodel Nijenhuis, U.B. Leiden. Fig. 68 Gendt. Huis Poelwijk. Poorttoren
In 1275 wordt te Gendt als richter een Godfried van Poelwijk genoemd, in 1321 en 1335 als zodanigGa naar margenoot+ Willem van Poelwijk, die (of wiens nazaat en naamgenoot) in 1369 als hoogstaangeslagene in de schatting voorkomt. Ook in de eerste helft van de xvde eeuw komen leden van dit geslacht te Gendt voor (mededeling Rijksarchivaris Gelderland). | |
[pagina 272]
| |
Al vóór Pronk in 1731 zijn tekening maakte, moet het oude huis gesloopt zijn. De doorritten in de poorttoren waren toen ook al gedicht; de kleine aangebouwde vleugel kan xvid of xvii ontstaan zijn. In 1864 is, wat er nog aan woonhuis stond afgebroken, alleen de toren liet men staan. Het thans bij de toren staand landhuis dateert ook uit dat jaar. Ga naar margenoot+ Het oorspronkelijke metselwerk bestaat uit harde, grauwe baksteen van het formaat 28-29 × 7-7,5 cm, 10 lagen 84 cm. Het muurgedeelte boven het boogfries bestaat uit hetzelfde formaat, is echter meer willekeurig vermetseld en aanmerkelijk zachter van kwaliteit. De poortopeningen zijn dichtgezet met afbraakmateriaal van bovenvermelde afmetingen, doch hier en daar ook met steen van het formaat 24,5-25 × 5-5,5 cm, 10 lagen, 61 cm. Twee der hoekconsole van het boogfries bestaan uit trachiet, twee uit rode zandsteen; de overige consoles zijn van baksteen. De as vanGa naar margenoot+ de valbrug draaide in een blok trachiet. De plattegrond van de toren is vrijwel vierkant. Aan de noord- en zuidgevel is uit afgehakt muurwerk op te maken, dat de toren in een weermuur was opgenomen. | |
[pagina 273]
| |
De dichtgezette doorrit was aan de veldzijde, uitwendig rechthoekig om de brug te kunnen laten opklappen, inwendig spitsbogig, aan de kasteelzijde spitsbogig. Van de valbrug werden een houten katrol en een natuurstenen ‘lager’ teruggevonden. De geheel ongelede muren zijn aan de bovenzijde uitgekraagd op een spitsboogfries, van acht boogjes aan iedere zijde. Aan de noordmuur is de moet van het dak van een aanbouw te zien, waarvan de nok reikte tot aan de kraagstenen van het boogfries, zoals trouwens de tekening van Pronk aangeeft.
De oorspronkelijke indeling van de verdiepingen bestond uit een poortdoorrit metGa naar margenoot+ daar boven drie verdiepingen. Na de dichting van de doorrit werd hierin een tongewelf geslagen, zodat een kelderruimte, van buiten af toegankelijk en een, tot de kruin van de overwelving van de doorrit, 3,25 m hoog vertrek werd verkregen.
De oorspronkelijke afdekking van de doorrit, nl. een vrij vlak segmentbogig tongewelf, is bij de restauratie vernieuwd. In de noordmuur bevindt zich een, in de muurdikte aangebrachte, schouw. Gezien een, in de muur zichtbare, vertikale naad met vellingkant ter weerszijden van de schouw, is het niet onmogelijk, dat aan deze xviiide eeuwse schouw een andere is voorafgegaan. Boven de schouw is het wapen Van de Poll, gekwartileerd met dat van de heerlijkheid Hedel, geschilderd (zie Ned. Leeuw 1941, kol. 500), pl. cx, afb. 260. Zover nog te zien is, zijn de muren met schilderingen van allegorische figuren in nissen bedekt, die door de van de Polls in de jaren 1702-1722 zijn aangebracht. Ter weerszijden van de Schouw Prudentia en Fortitudo; aan de overzijde waarschijnlijk Geloof, Hoop en Liefde. De eerste verdieping is sedert de afbraak van de belendende vleugel alleen door middelGa naar margenoot+ van een houten buitentrap te bereiken. Houten zolder, gedragen door balken met sleutelstukken. Tegen de noordmuur een laat-Gotische schouw; de latei, tussen de van vellingkanten voorziene wangen, is recht en wordt gevormd door, op bijzondere wijze, gehakte bakstenen. In de achterwand gestempelde haardstenen. Naast de schouw een, met een segmentboog gedekte, deuropening, die indertijd toegang gaf tot de weergang op de muur en met een, in de muur schuivende, sluitboom kon worden gesloten. Aan de andere zijde van de schouw een keperbogig lampnisje. In oost- en westgevel bevindt zich een segmentbogig venster, geplaatst binnen een diepe, tot de grond doorlopende segmentbogige nis met gemetselde zitbanken. De vensters, oorspronkelijk twee-lichten met bakstenen, segmentvormige tussendorpel, bovenste helft met glas in lood, onderste helft met luiken gesloten, zijn hersteld.
De tweede verdieping wordt gedekt door een zolder van moer- en kinderbalken.Ga naar margenoot+ Ook op deze verdieping is weer een schouw te vinden.
Ruim 1 m boven de vloer van deze verdieping versmalt de dikke muur zich tot eenGa naar margenoot+ borstwering boven het reeds vermelde boogfries aan de buitenzijde. Aan elke zijde treft men onder de muurplaat drie - aan de noordzijde slechts twee - rollagen aan van ongeveer 60 cm, waarschijnlijk de dorpels van de schietgaten tussen de kantelen. De hoogte van de derde verdieping is slechts 1,85 cm, daarbij de balklaag van moeren kinderbalken te rekenen. De tegenwoordige vloer van deze ruimte ligt niet meer op de oorspronkelijke plaats, en het muurwerk is verlaagd. Bij de restauratie zijn dakkapellen en een schoorsteen in eind xviide eeuwse trant aangebracht, als afgebeeld op de tekening van Pronk. | |
[pagina 274]
| |
HulhuizenGa naar margenoot+ Tekening van het voormalige kasteel met de kapel door Henrich van Seenhem, Staatsarchief Düsseldorf, Karten iii, 155a, afgebeeld in Gelre 1927, blz. 6/7. Ga naar margenoot+ van der Aa, v, blz. 894-895; D.P.M. Graswinckel, Hulhuizen, Gelre 1927, xxx, blz. 1-20; dez., De rechterlijke archieven der voormalige Kleefsche enclaves in Gelderland 1543-1816, Den Haag, 1927. Ga naar margenoot+ In de kapel, vóór het altaar, dekt een hardstenen zerk met uitgesleten inschrift het graf van de, in 1826 overleden, laatste pastoor van Hulhuizen.
Ga naar margenoot+ Tegen de buiten-oostmuur van de kapel staat binnen een, door hekwerk omgeven, ruimte, een hardstenen kruis ter herinnering aan Arnolda Hermina van Wyck, geboren Pruin, overleden 20 december 1845. |
|